methoxypolyethyleenglycol-epoëtine bèta
Samenstelling
Mircera XGVS Roche Nederland bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof 30
- Sterkte
- 100 microg/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 0,3 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof 50
- Sterkte
- 167 microg/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 0,3 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof 75
- Sterkte
- 250 microg/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 0,3 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof 100
- Sterkte
- 333 microg/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 0,3 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof 120
- Sterkte
- 400 microg/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 0,3 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof 150
- Sterkte
- 500 microg/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 0,3 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof 200
- Sterkte
- 667 microg/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 0,3 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof 250
- Sterkte
- 833 microg/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 0,3 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof 360
- Sterkte
- 600 microg/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 0,6 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
methoxypolyethyleenglycol-epoëtine bèta vergelijken met een ander geneesmiddel.
Advies
Behandel, indien mogelijk, de oorzaak van chronische nierschade. Start daarnaast behandeling om het grotere risico van (vnl. cardiovasculaire) morbiditeit te verminderen en progressie van nierschade te voorkomen of beperken. Behandel de complicaties van nierschade en start eventueel niervervangende therapie (dialyse).
Indicaties
- Symptomatische anemie ten gevolge van chronische nierinsufficiëntie bij volwassenen.
- Symptomatische anemie ten gevolge van chronische nierinsufficiëntie bij kinderen van 3 maanden tot 18 jaar die worden overgezet op een ander erytropoëse-stimulerend middel (ESA), nadat hun hemoglobinespiegel gestabiliseerd is met het eerdere ESA.
Gerelateerde informatie
Doseringen
Controleer het hemoglobinegehalte iedere twee weken tot het gestabiliseerd is en vervolgens periodiek (elke 4 weken). Streefwaarde Hb–gehalte tot 6,2–7,5 mmol/l
Anemie door chronische nierinsufficiëntie
Volwassenen (incl. ouderen)
Patiënten die niet behandeld worden met een erytropoëse-stimulerend middel (ESA): begindosering bij pré-dialysepatiënten s.c. 1,2 microg/kg lichaamsgewicht 1×/4 weken ter verhoging van het hemoglobine tot > 6,2 mmol/l. Alternatief bij patiënten die wel of niet gedialyseerd worden: i.v. of s.c. 0,6 microg/kg lichaamsgewicht 1×/2 weken. De dosis kan met 25% worden verhoogd bij toename van hemoglobine/maand < 0,6 mmol/l; daarna zo nodig verder verhogen met 25% per 4 weken tot het gewenste hemoglobinegehalte is bereikt. Bij het bereiken van een hemoglobinegehalte van > 6,2 mmol/l kan 1×/4 weken een dosering van tweemaal de veertiendaagse dosering worden toegediend. Bij stijging van het hemoglobinegehalte > 1,2 mmol/l over een periode van 4 weken of als het hemoglobinegehalte 7,4 mmol/l nadert, de dosis met ca. 25% verminderen. Bij blijvende stijging van het hemoglobinegehalte, de behandeling onderbreken tot het hemoglobinegehalte begint af te nemen; bij herstart de dosering 25% lager kiezen dan voorgaande. Een blijvend Hb-gehalte van > 7,4 mmol/l vermijden. De dosering niet vaker dan 1×/4 weken aanpassen.
Patiënten die behandeld worden met een ESA:Bereken de begindosering o.b.v. de totale wekelijkse ESA-dosering op het moment van overzetten. Zie voor begindoseringen tabel 1 hieronder. Methoxypolyethyleenglycol epoëtine β 1×/maand i.v. of s.c. toedienen. Geef de eerste dosering methoxypolyethyleenglycol epoëtine β op het moment dat de volgende injectie van het andere ESA gepland stond. Vervolgens de dosering op geleide van het Hb-gehalte titreren (zie hierboven).
Kinderen van 3 maanden-18 jaar
Patienten die behandeld worden met een ESA: Bereken de begindosering o.b.v. de totale wekelijkse ESA-dosering op het moment van overzetten. Zie voor begindoseringen tabel 2 hieronder. Methoxypolyethyleenglycol epoëtine β 1×/4 weken i.v. of s.c. toedienen, volgens dezelfde toedieningsweg als het voorafgaande ESA werd toegediend. Geef de eerste dosering methoxypolyethyleenglycol epoëtine β op het moment dat de volgende injectie van het andere ESA gepland stond. Bij een voorgaande darbepoëtine-dosering < 9 microg/week of epoëtine-dosering < 2.000 IE/week is geen dosering van de voorgevulde spuit van methoxypolyethyleenglycol epoëtine β beschikbaar voor overzetting.
Dosisaanpassing: De 4-wekelijkse dosis kan met ca. 25% worden verhoogd om een hemoglobinegehalte van > 6,2 mmol/l te behouden. Bij stijging van het hemoglobinegehalte > 0,6 mmol/l over een periode van vier weken of als het hemoglobinegehalte 7,4 mmol/l nadert, de dosis met ca. 25% verminderen. Bij blijvende stijging van het hemoglobinegehalte, de behandeling onderbreken tot het hemoglobinegehalte begint af te nemen; bij herstart de dosering 25% lager kiezen dan voorgaande. De dosering niet vaker dan 1×/4 weken aanpassen.
Voorafgaande wekelijkse darbepoëtine α i.v. of s.c. dosering (microg/week) |
Voorafgaande wekelijkse epoëtine α, β of ζ i.v. of s.c. dosering (IE/week) |
4-wekelijkse methoxypolyethyleenglycol-epoëtine β i.v. of s.c. begindosering (microg 1×/4 weken) |
< 40 |
< 8.000 |
120 |
40-80 |
8.000-16.000 |
200 |
> 80 |
> 16.000 |
360 |
Voorafgaande wekelijkse darbepoëtine α i.v. of s.c. dosering (microg/week) |
Voorafgaande wekelijkse epoëtine α, β of ζ i.v. of s.c. dosering (IE/week) |
4-wekelijkse methoxypolyethyleenglycol-epoëtine β i.v. of s.c. begindosering (microg 1×/4 weken) |
9 tot < 12 |
2.000 tot < 2.700 |
30 |
12 tot < 15 |
2.700 tot < 3.500 |
50 |
15 tot < 24 |
3.500 tot < 5.500 |
75 |
24 tot < 30 |
5.500 tot < 6.500 |
100 |
30 tot < 35 |
6.500 tot < 8.000 |
120 |
35 tot < 47 |
8.000 tot < 10.000 |
150 |
47 tot < 60 |
10.000 tot < 13.000 |
200 |
60 tot < 90 |
13.000 tot < 20.000 |
250 |
≥ 90 |
≥ 20.000 |
360 |
Verminderde leverfunctie: Geen dosisaanpassing nodig.
Toediening: Subcutaan gebruik, in buik, arm of dijbeen, heeft de voorkeur bij patiënten die geen hemodialyse ondergaan om het doorprikken van de aderen te voorkomen.
Bijwerkingen
Vaak (1-10%): hypertensie. Lichte afname van het aantal bloedplaatjes.
Soms (0,1-1%): hoofdpijn. Trombose. Trombocytopenie.
Zelden (0,01-0,1%): overgevoeligheid, maculopapuleuze huiduitslag. Opvliegers. Hypertensieve encefalopathie. Longembolie.
Verder zijn gemeld: anafylactische reacties. Stevens-Johnsonsyndroom (SJS), toxische epidermale necrolyse (TEN). 'Pure red cell aplasia' (PRCA).
Interacties
Er is geen onderzoek uitgevoerd naar interacties met methoxypolyethyleenglycol epoëtine β.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens onvoldoende gegevens. Bij dieren geen aanwijzingen voor schadelijkheid.
Farmacologisch effect: Onwaarschijnlijk vanwege het hoge molecuulgewicht.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken. Wees alert op trombose; zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend, maar onwaarschijnlijk vanwege het hoge molecuulgewicht van de epoëtinen. Daarnaast worden ze in het maag-darmkanaal van de zuigeling afgebroken, mocht er toch enige blootstelling via de melk zijn.
Advies: Gebruik van dit middel tijdens de borstvoeding is waarschijnlijk veilig.
Contra-indicaties
- ongecontroleerde hypertensie.
Waarschuwingen en voorzorgen
Ernstige cutane bijwerkingen: Bij gebruik van epoëtinen is (soms fatale) Stevens-Johnsonsyndroom (SJS) of Toxische Epidermale Necrolyse (TEN) gemeld; bijwerkingen waren ernstiger bij langwerkende epoëtinen. Instrueer de patiënt bij het begin van de behandeling om direct contact op te nemen met de arts en de behandeling te staken bij symptomen van ernstige cutane bijwerkingen; dit zijn o.a. wijdverspreide uitslag met rood worden van en blaarvorming op de huid en het mondslijmvlies, de ogen, de neus, de keel, of de geslachtsdelen, voorafgegaan door griepachtige symptomen waaronder koorts, vermoeidheid, spier- en gewrichtspijn. Vaak leidt dit tot het vervellen en loslaten van de aangedane huid, wat eruitziet als een ernstige brandwond. Als een patiënt ooit een ernstige huidreactie, zoals SJS of TEN, heeft gehad na het gebruik van een epoëtine, mag nooit meer een epoëtine gegeven worden.
Voor het begin van de behandeling en tijdens de behandeling het ijzergehalte controleren. Voor een optimale respons dient de ijzervoorraad voldoende te zijn en dient vóór toediening een tekort aan foliumzuur en vitamine B12 te worden uitgesloten. IJzersuppletie wordt aanbevolen bij serumferritineconcentratie < 100 microg/l of een transferrinesaturatie < 20%.
Tijdens de start van de behandeling en bij dosisaanpassingen regelmatig het Hb-gehalte bepalen, na het bereiken van stabiele waarden kan periodiek worden gecontroleerd. Er kunnen geen voordelen worden toegeschreven aan een verhoging van het Hb-gehalte boven het niveau dat nodig is om de symptomen van de anemie onder controle te krijgen en om bloedtransfusies te voorkomen. Er dient een bovengrens van het Hb-gehalte van 7,4 mmol/l te worden aangehouden. Er is meer kans op overlijden of ernstige cardiovasculaire aandoeningen waaronder trombose of cerebrovasculaire aandoeningen (waaronder beroerte) als Hb-gehalten > 7,4 mmol/l worden nagestreefd.
Bij kinderen, met name jonger dan 1 jaar, zorgvuldig evalueren voor overstappen op een ander ESA. Het Hb-gehalte stabiliseren voordat overgestapt wordt op methoxypolyethyleenglycol epoëtine β. Na ESA-conversie het Hb-gehalte elke 4 weken controleren.
Vanwege een verhoogde incidentie van trombotische aandoeningen bij gebruik van erytropoëse-stimulerende middelen extra voorzichtig toepassen bij meer kans op trombotische vasculaire aandoeningen, zoals bij patiënten met obesitas of patiënten met een voorgeschiedenis van trombotische vasculaire aandoeningen (bv. diepveneuze trombose, CVA of longembolie). Het Hb-gehalte nauwkeurig volgen en binnen de gewenste hemoglobineconcentratie houden vanwege mogelijk meer kans op trombo-embolische aandoeningen.
De bloeddruk voorafgaand, bij het begin en tijdens de behandeling controleren. Indien de bloeddruk ondanks gebruik van antihypertensiva of dieetbeperkingen moeilijk onder controle blijft, de dosering verminderen of de behandeling onderbreken.
Na maanden- tot jarenlange toepassing is 'pure red cell' aplasia' (PRCA) gemeld. Bij een plotseling verminderde werkzaamheid (gekenmerkt door vermindering in hemoglobine) met een verhoogde behoefte aan transfusies, een reticulocytentelling uitvoeren en typische oorzaken van de verminderde werkzaamheid onderzoeken (ijzer-, foliumzuur- of vitamine B12-tekort, aluminiumvergiftiging, infectie of ontsteking, bloedverlies of hemolyse). Bij verdenking op PRCA de toediening staken, testen op erytropoëtine-antilichamen en een beenmergonderzoek overwegen; toediening van een andere erytropoëtine heeft in verband met kruisreactie geen zin.
Hoge cumulatieve epoëtinedoses hangen mogelijk samen met het toenemen van vroegtijdige mortaliteit, ernstige cardiovasculaire én cerebrovasculaire complicaties.
Tumorgroei, vooral van myeloïde maligniteiten, valt bij gebruik van erytropoëse stimulerende middelen niet uit te sluiten.
Onderzoeksgegevens: De werkzaamheid en veiligheid zijn niet vastgesteld bij hemoglobinopathieën, epilepsie, recente voorgeschiedenis van bloedingen waarvoor transfusies nodig waren, bloedplaatjesaantallen > 500× 109/l of bij kinderen < 3 maanden. De ervaring bij peritoneale dialyse is beperkt; geadviseerd wordt om regelmatig Hb-controle uit te voeren en de richtlijnen voor het aanpassen van de dosering nauwkeurig op te volgen.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met methoxypolyethyleenglycol-epoëtine β contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Glycoproteïne dat via recombinant DNA-techniek wordt geproduceerd en geconjugeerd is aan methoxypolyethyleenglycol. Het stimuleert de erytropoëse door interactie met de erytropoëtinereceptor op voorlopercellen in het beenmerg. Endogeen erytropoëtine wordt hoofdzakelijk geproduceerd door de nier onder invloed van veranderingen in weefseloxygenatie.
Kinetische gegevens
Overig | F = s.c. ca. 54%, bij dialysepatiënten 62%. |
T max | s.c. ca. 95 uur, bij dialysepatiënten 72 uur. |
T 1/2el | s.c. ca. 142 uur, bij dialysepatiënten 139 uur; i.v. 134 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
methoxypolyethyleenglycol-epoëtine bèta hoort bij de groep erytropoëtische groeifactoren.