Geneesmiddelen

Stofnaam

Geneesmiddel

Indicatie

Toediening

darbepoëtine alfa

Aranesp

chronische nierschade

parenteraal (inj./inf.)

epoëtine alfa

Binocrit, Eprex

chronische nierschade

parenteraal (inj./inf.)

epoëtine bèta

NeoRecormon

chronische nierschade

parenteraal (inj./inf.)

epoëtine zèta

Retacrit

chronische nierschade

parenteraal (inj./inf.)

luspatercept

Reblozyl

parenteraal (inj./inf.)

methoxypolyethyleenglycol-epoëtine bèta

Mircera

chronische nierschade

parenteraal (inj./inf.)

roxadustat

Evrenzo

chronische nierschade

oraal

vadadustat

Vafseo

chronische nierschade

oraal

Een volledig overzicht van alle indicaties per geneesmiddel kunt u vinden in de geneesmiddelteksten.

Werking

Werkingsmechanisme

Erytropoëtische groeifactoren stimuleren de erytropoëse door:

  • bevordering van de delingsactiviteit van voorlopercellen van erytrocyten;
  • afname van de apoptose van voorlopercellen van erytrocyten.

Luspatercept bevordert de erytroïde rijping door remming van het Smad2/3-signaalpad via binding aan specifieke endogene liganden.

Roxadustat en vadadustat zijn officieel qua werking geen erytropoëtische groeifactoren, maar grijpen wel in op de erytropoëse. Deze middelen remmen het enzym hypoxie–induceerbare factor prolylhydroxylase (HIF–PH); dit enzym speelt een belangrijke rol in de productie van rode bloedcellen.

Meer informatie

Deze middelen (m.u.v. roxadustat en vadadustat) worden geproduceerd via een recombinant DNA-techniek en zijn immunologisch en biologisch gelijk of nauw verwant aan humaan erytropoëtine (EPO), een glycoproteïne, dat overwegend in de nier wordt aangemaakt en de erytrocytenproductie in het beenmerg reguleert. De hoeveelheid erytropoëtine die wordt geproduceerd, is afhankelijk van de zuurstofvoorziening van de weefsels in relatie tot het zuurstofverbruik. Het EPO-systeem heeft een terugkoppelingsmechanisme. Bij zuurstoftekort van de weefsels wordt meer EPO geproduceerd en in de circulatie gebracht. Meer rode bloedcellen worden aangemaakt: hierdoor daalt het zuurstoftekort van de weefsels en de EPO-productie wordt verminderd.

Effect

  • toename van de aanmaak van erytrocyten of bevordering van de rijping van erytrocyten (luspatercept). Hierdoor neemt de behoefte aan bloedtransfusies af en kan de kwaliteit van leven toenemen.

Typerende bijwerkingen

De hieronder beschreven bijwerkingen zijn voornamelijk gemeld bij de erytropoëse stimulerende middelen; zie voor de bijwerkingen van luspatercept, roxadustat en vadadustat de geneesmiddelteksten.

Relatief frequent

  • hypertensie;
  • trombotische aandoeningen zoals TIA, myocardinfarct, DVT, longembolie, trombose ter hoogte van de veneuze toegangsweg;
  • shunt-trombose bij dialysepatiënten;
  • convulsies;
  • hoofdpijn;
  • griepachtige aandoening;
  • absoluut of functioneel ijzertekort.

Minder frequent

  • trombocytose;
  • 'pure red-cell aplasia' (PRCA);
  • tumorgroei bij patiënten met kanker;
  • ernstige huidreacties, zoals Stevens-Johnsonsyndroom (SJS), toxische epidermale necrolyse (TEN), soms fataal.

Meer informatie

Hypertensie wordt als bijwerking van erytropoëtische groeifactoren voornamelijk veroorzaakt door een toename van de viscositeit van het bloed. Om ernstige hypertensie en tevens hypertensieve encefalopathie (met convulsies) te vermijden, mag het Hb-gehalte niet te snel toenemen en niet boven de streefwaarde uitkomen 1.

Hoofdpijn wordt waarschijnlijk veroorzaakt door intracraniële hypertensie.

Griepachtige symptomen (o.a. spierpijn, gewrichtspijn) treden op bij 5-18% na de eerste toediening van erytropoëtische groeifactoren. Dit kan voorkomen worden door ze subcutaan toe te dienen i.p.v. intraveneus, of door met een lagere dosering te beginnen en deze heel langzaam te verhogen 1. Luspatercept, dat altijd subcutaan wordt toegediend, kan ook griepachtige symptomen geven.

Na maanden- tot jarenlange toepassing van erytropoëtische groeifactoren, vnl. bij chronische nierinsufficiëntie via de s.c. toedieningsweg, is 'pure red-cell aplasia' (PRCA) gemeld. Bij een plotseling verminderde werkzaamheid (gekenmerkt door vermindering Hb-gehalte) met een verhoogde behoefte aan transfusies, een reticulocytentelling uitvoeren en typische oorzaken van de verminderde werkzaamheid onderzoeken (ijzer-, foliumzuur- of vitamine B12-tekort, aluminiumvergiftiging, infectie of ontsteking, bloedverlies of hemolyse). Bij verdenking op PRCA de toediening staken, testen op erytropoëtine-antilichamen en overweeg een beenmergonderzoek. Toediening van een ander erytropoëtine heeft in verband met kruisreactie geen zin. De incidentie van antilichaamgemedieerde erytrocytaire anemie is ongeveer 1 per 10.000 patiëntjaren 1.

Tumorgroei, vooral van myeloïde maligniteiten, valt bij gebruik van erytropoëse-stimulerende middelen niet uit te sluiten. Tijdens meerdere gecontroleerde onderzoeken is het gebruik van erytropoëse-stimulerende middelen in verband gebracht met een verminderde tumorcontrole of een verminderde algehele overleving bij anemie die gepaard gaat met kanker.

Zie ook

Indicaties