Geneesmiddelen
Stofnaam |
Geneesmiddel |
Indicatie |
Toediening |
---|---|---|---|
Increlex |
|
parenteraal (inj./inf.) |
|
Sogroya |
|
parenteraal (inj./inf.) |
|
Ngenla |
|
parenteraal (inj./inf.) |
|
Genotropin, Norditropin, Nutropinaq, Omnitrope |
parenteraal (inj./inf.) |
Een volledig overzicht van alle indicaties per geneesmiddel kunt u vinden in de geneesmiddelteksten.
Werking
Werkingsmechanisme
somatropine-agonisten:
- stimuleren de afgifte van de insuline-achtige groeifactor (IGF-1). Dit leidt tot bevordering van skelet-, orgaan- en celgroei. De stimulering door de somatropine-agonist is:
- direct op de IGF-1 receptor (mecasermine);
- of indirect via stimulatie van de groeihormoonreceptor (somapacitan, somatrogon en somatropine).
- stimuleren direct via de groeihormoonreceptor in de lever de gluconeogenese en in het vetweefsel de lipolyse (somapacitan, somatrogon en somatropine).
Effect
- Bij kinderen: stimulering van de lengtegroei door stimulering van de groei van de epifysairschijven in de lange beenderen;
- Bij volwassenen: afname van de vetmassa, toename van de spiermassa en van de minerale botdichtheid.
Typerende bijwerkingen
Relatief frequent:
- musculoskeletale bijwerkingen: artralgie, (proximale) myalgie;
- hoofdpijn;
- gastro-intestinale bijwerkingen: misselijkheid, buikpijn, braken;
- effecten op glucosehuishouding: hypoglykemie (m.n. mecasermine), verminderde glucosetolerantie, hyperglykemie;
- (perifeer) oedeem,
- papiloedeem;
- hypertrofie van klierweefsel: o.a. tonsillen, adenoïd;
- lipohypertrofie;
- hypertrofie van de injectieplaats;
- bij volwassenen: carpale-tunnelsyndroom.
Minder frequent:
- epifysiolyse van de femurkop, (progressie van) scoliose;
- benigne intracraniële hypertensie.
Meer informatie
Effecten op glucosehuishouding: Somatropine-agonisten stimuleren (direct of indirect) de afgifte van IGF-1. IGF-1 onderdrukt de glucoseproductie in de lever en stimuleert het perifeer glucosegebruik, waardoor hypoglykemie kan optreden. Om de kans op hypoglykemie te verminderen moet mecasermine kort vóór of na een maaltijd of tussendoortje worden toegediend. Hypoglykemie treedt vooral op tijdens de eerste maand van behandeling; bij jonge kinderen en bij een voorgeschiedenis van hypoglykemie is het risico groter. Bij langdurig gebruik remt IGF-1 de insulinesecretie.
Bij het gebruik van somatropine-agonisten treedt zelden benigne intracraniële hypertensie op, voornamelijk binnen de eerste 8 weken van de behandeling. Dit gaat gepaard met papiloedeem, visusveranderingen, hoofdpijn, misselijkheid en braken. Er wordt daarom aanbevolen om periodiek en bij bovenstaande symptomen fundoscopisch onderzoek te verrichten.
Te snelle groei bij kinderen kan in verband worden gebracht met epifysiolyse van de femurkop en (progressie van) scoliose. Een causaal verband met groeihormoonbehandeling is niet bewezen.
Met name bij volwassenen kunnen bij de start van een groeihormoonbehandeling effecten optreden als gevolg van vochtretentie: perifeer oedeem, carpale-tunnelsyndroom, artralgie en myalgie. Deze bijwerkingen verminderen vaak na een dosisverlaging, en treden vooral op bij oudere of obese patiënten.