Samenstelling
Arseentrioxide XGVS Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Concentraat voor infusievloeistof
- Sterkte
- 1 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 12 ml
Trisenox XGVS Teva Nederland bv
- Toedieningsvorm
- Concentraat voor infusievloeistof
- Sterkte
- 2 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 6 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Piqray XGVS Aanvullende monitoring Novartis Europharm ltd.
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 50 mg, 150 mg, 200 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Voor de behandeling van acute promyelocytaire leukemie staat op hovon.nl de richtlijn AML 2021 met de plaats van arseentrioxide bij ACP.
Advies
Voor alpelisib bij lokaal gevorderd of gemetastaseerd HR-positief, HER2-negatief mammacarcinoom met een PIK3CA-mutatie staan de adviezen van commissie BOM op NVMO.org.
Voor de behandeling van borstkanker staat op richtlijnendatabase.nl de geldende behandelrichtlijn.
Indicaties
Inductie van remissie en consolidatie bij volwassenen met:
- nieuw gediagnosticeerde acute promyelocytaire leukemie (APL) met laag tot middelmatig risico (aantal witte bloedcellen ≤ 10 × 109/l) in combinatie met all-trans-retinoïnezuur (ATRA).
- recidiverende of refractaire APL na eerdere behandeling met retinoïden en chemotherapie, gekenmerkt door de aanwezigheid van translokatie t(15;17) en/of aanwezigheid van het gen voor promyelocytaire leukemie-/retinoïnezuurreceptor-alfa (PML/RAR-α).
Indicaties
Lokaal gevorderd of gemetastaseerd hormoonreceptor (HR)-positief, humane epidermale groeifactorreceptor 2 (HER2)-negatief mammacarcinoom met een PIK3CA-mutatie bij postmenopauzale vrouwen, en mannen, na ziekteprogressie volgend op endocriene therapie als monotherapie, in combinatie met fulvestrant.
Doseringen
Nieuw gediagnosticeerde acute promyelocytaire leukemie (APL) met laag tot middelmatig risico:
Volwassenen (incl. ouderen):
Inductie: i.v. 0,15 mg/kg lichaamsgewicht/dag, dagelijks te geven, in combinatie met all- trans-retinoïnezuur (ATRA) tot remissie van het beenmerg (< 5% lymfoblasten en geen leukemiecellen). Als er op dag 60 géén complete remissie is bereikt, de behandeling staken.
Consolidatie: i.v. 0,15 mg/kg lichaamsgewicht/dag gedurende 5 dagen gevolgd door 2 dagen rust, gedurende 4 weken; hierna 4 weken zonder behandeling (= 1 cyclus). In totaal 4 cycli geven.
Recidiverende of refractaire acute promyelocytaire leukemie met translokatie t(15;17) en/of het gen PML/RAR-alfa:
Volwassenen (incl. ouderen):
Inductie: i.v. 0,15 mg/kg lichaamsgewicht/dag tot remissie van het beenmerg (< 5% lymfoblasten en geen leukemiecellen), max. behandelduur is 50 dagen. Als op dag 50 geen complete remissie is bereikt, de behandeling staken.
Consolidatie: te beginnen 3–4 weken na beëindiging van de inductie: i.v. 0,15 mg/kg lichaamsgewicht/dag gedurende 5 dagen gevolgd door 2 dagen rust. Dit schema 5 keer herhalen, dus in totaal 25 doses.
Verminderde nierfunctie: bij licht tot matig verminderde nierfunctie (creatinineklaring ≥ 30 ml/min) is een dosisaanpassing niet nodig. De klaring van arseen bij ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring < 30 ml/min) is 40% lager, maar er is vooralsnog geen toename in toxiciteit waargenomen; wees echter voorzichtig.
Verminderde leverfunctie: wees voorzichtig vanwege het ontbreken van gegevens en hepatotoxische bijwerkingen; zie ook hieronder 'bij bijwerking CTCAE ≥ graad 3'.
Doseringsaanpassing bij bijwerking CTCAE ≥ graad 3: onderbreek de behandeling totdat de bijwerking is verminderd tot baseline en hervat met 50% van de eerder gebruikte dagelijkse dosis. Verhoog na 7 dagen en uitblijven van de bijwerking naar de oorspronkelijke dosering (100%). Indien de bijwerking opnieuw optreedt, de behandeling definitief staken. Bij een absoluut QT-interval > 550 ms en symptomen de behandeling onderbreken totdat het QT-interval < 460 ms is, de elektrolyten gecorrigeerd en de symptomen verdwenen zijn. Hervat de behandeling met 0,11 mg/kg lichaamsgewicht/dag. Indien géén QT-verlenging optreedt, kan opnieuw tot 100% worden gedoseerd. Bij het optreden van hepatotoxiciteit graad 3 of hoger de behandeling onderbreken. Indien bilirubine en/of ASAT en/of alkalische fosfatase zijn afgenomen tot < 4 × ULN, de behandeling hervatten met 50% van de vorige dosis. Indien de toxiciteit niet verergert kan worden overgegaan op de normale dosering. Bij opnieuw optreden van hepatotoxiciteit de behandeling definitief staken.
Toediening: intraveneus toedienen als infusie in 1–2 uur of in 4 uur bij vasomotorische reacties.
Doseringen
Bij patiënten met HR-positieve, HER2-negatieve gevorderde borstkanker dient vooraf de aanwezigheid van een PIK3CA-mutatie in tumor- of plasmamonsters aangetoond te zijn middels een gevalideerde test.
HR-positieve, HER2-negatieve mammacarcinoom
Volwassenen (incl. ouderen)
300 mg 1×/dag op continue basis. Toepassen in combinatie met fulvestrant 500 mg i.m. (langzaam in de bilspier) op dag 1, 15 en 29, daarna 1×/maand. Zie ook fulvestrant. De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit.
Verminderde nierfunctie: bij een licht tot matig verminderde nierfunctie is een dosisaanpassing niet nodig. Wees voorzichtig bij een ernstige nierfunctiestoornis, vanwege onvoldoende gegevens.
Verminderde leverfunctie: bij een licht tot ernstig verminderde leverfunctie (Child-Pughscore 5-15) is een dosisaanpassing niet nodig.
(Ernstige) bijwerkingen: zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of stopzetting van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (o.a. hyperglykemie, huiduitslag, diarree en colitis) de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2, tabel 1-5), zie hiervoor de link onder 'Zie ook'.
Gemiste dosis: De gemiste dosis kan direct na het eten binnen 9 uur na het gebruikelijke tijdstip worden ingenomen, daarna het gebruikelijke schema weer aanhouden. Na meer dan 9 uur moet de dosis worden overgeslagen. Na braken geen nieuwe dosis innemen en de volgende dag het gebruikelijke schema weer aanhouden.
Toediening: tabletten direct na het eten in het geheel (zonder kauwen of fijnmaken) innemen, iedere dag op ongeveer hetzelfde tijdstip.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): perifere neuropathie (44%, gekenmerkt door paresthesie en dysesthesie), duizeligheid, hoofdpijn. Tachycardie, verlenging QT-interval. Dyspneu, APL-differentiatiesyndroom (27%). Misselijkheid, braken, diarree. Huiduitslag, jeuk. Myalgie. Koorts, vermoeidheid, oedeem. Hyperglykemie, hypokaliëmie, hypomagnesiëmie, verhoging ASAT/ALAT. Bij nieuw gediagnosticeerde patiënten (arseentrioxide in combinatie met ATRA) zijn bij ca. 63% hepatotoxische effecten van graad CTCAE 3–4 gezien tijdens de inductie- of consolidatiebehandeling.
Vaak (1-10%): pericardiale effusie, ventriculaire extrasystolen, vasculitis, hypotensie. Hypoxie, pleuravocht, pleurapijn, longbloeding. Herpes zoster. Convulsies. Wazig zien. Buikpijn. Erytheem, gezichtsoedeem. Artralgie, botpijn. Nierfalen. Pijn op de borst, rillingen. (Febriele) neutropenie, trombocytopenie, anemie, pancytopenie, leukocytose. Hypernatriëmie, hypermagnesiëmie, ketoacidose, hyperbilirubinemie, verhoogde creatininespiegel, gewichtstoename.
Verder zijn gemeld: hartfalen. Pneumonie, pneumonitis. Sepsis. Encefalopathie (incl. Wernicke-encefalopathie). Verwardheid. Dehydratie, vochtretentie. Leukopenie, lymfopenie. Verhoging γ-GT.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): urineweginfectie. Anemie, lymfocytopenie, trombocytopenie. Hypertensie. Minder eetlust, stijging plasmaglucose, daling plasmaglucose, hypokaliëmie, hypocalciëmie, hypomagnesiëmie. Hoofdpijn, dysgeusie (incl. hypogeusie en ageusie). Stomatitis (incl. aften en mondulceratie), misselijkheid (braken, buikpijn, dyspepsie, diarree. Huiduitslag (incl. (maculo)papuleuze, vlekkerige en gegeneraliseerde uitslag), jeuk, droge huid (incl. huidkloven, xerose, xeroderma), alopecia. Vermoeidheid (incl. asthenie), mucosale ontsteking, mucosale droogheid (incl. droge mond en vulvovaginale droogte), perifeer oedeem, koorts, Daling lichaamsgewicht, stijging bloedcreatinine, stijging γ-GT, stijging ALAT, stijging lipase, verlengd aPTT, daling albumine.
Vaak (1-10%): overgevoeligheid (incl. allergische dermatitis). Dehydratie. Slapeloosheid. Wazig gezichtsvermogen, droge ogen. Lymfoedeem. Pneumonitis (incl. interstitiële longziekte). Tandpijn, gingivitis, gingiva-pijn, cheilitis. (Gegeneraliseerd) erytheem, (acneïforme) dermatitis, palmoplantair erytrodysesthesiesyndroom, erythema multiforme. Spierspasmen, myalgie, osteonecrose van kaak. Acuut nierletsel. Oedeem (incl. gezichtsoedeem en ooglidoedeem). Stijging geglycosyleerde hemoglobine. (Diabetische) ketoacidose.
Soms (0,1-1%): pancreatitis. Stevens-Johnson-syndroom.
Verder is gemeld: geneesmiddelenreactie met eosinofilie en systemische symptomen (DRESS-syndroom). Uveïtis.
Interacties
Eerdere behandeling met antracyclinen leidt tot meer kans op verlenging van het QT-interval. Vermijd combinatie met QT-verlengende geneesmiddelen zoals amiodaron, kinidine, disopyramide, sotalol, methadon, tricyclische antidepressiva, sommige antipsychotica, macrolide antibiotica, fluorchinolonen, enkele antimycotica (bv. voriconazol) en selectieve serotonine 5HT3-receptorantagonisten (granisetron, ondansetron).
Vermijd ook combinatie met geneesmiddelen die hypokaliëmie of hypomagnesiëmie veroorzaken zoals diuretica of amfotericine B, vanwege meer kans op 'torsade de pointes'.
Wees vooral bij nieuw gediagnosticeerde patiënten voorzichtig met de combinatie met hepatotoxische geneesmiddelen.
Interacties
Vermijd gelijktijdig gebruik met een sterke CYP3A4-inductor (zoals apalutamide, carbamazepine, enzalutamide, fenytoïne, rifampicine, sint-janskruid), omdat de blootstelling van alpelisib kan afnemen.
Alpelisib is een substraat voor 'breast cancer resistance protein' (BCRP). Controleer op toxiciteit bij gelijktijdig gebruik van BCRP-remmers (zoals eltrombopag, lapatinib, pantoprazol), omdat de blootstelling aan alpelisib hierbij verhoogd kan zijn.
Gelijktijdige toediening met ranitidine verlaagde de blootstelling met ca. 21% en de Cmax met ca. 36%; bij inname zonder voedsel is dit effect groter. Gelijktijdige toediening van een protonpompremmer, H2-receptorantagonist of een antacidum is daarom mogelijk als alpelisib wordt ingenomen direct na de maaltijd.
Wees voorzichtig bij gelijktijdig gebruik met CYP3A4-substraten, die ook een aanvullend tijdsafhankelijk inhibitie- en inductiepotentieel op CYP3A4 hebben dat het eigen metabolisme beïnvloedt (bv. rifampicine, ribociclib, encorafenib). Wees voorzichtig bij gelijktijdig gebruik met CYP2B6- en CYP2C9-substraten met een smalle therapeutische index (zoals bupropion), omdat de werking van deze substraten mogelijk kan afnemen.
Wees voorzichtig met gelijktijdig of opeenvolgend gebruik van bisfosfonaten of denosumab, vanwege meer kans op osteonecrose van de kaak. .
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren schadelijk gebleken (neuralebuisdefecten, anoftalmie, microftalmie). Arseentrioxide is potentieel mutageen en carcinogeen.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Overige: Een vruchtbare vrouw of man dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende en tot ten minste 6 maanden (vrouw) of 3 maanden (man) na de therapie.
Zwangerschap
Gezien de geregistreerde indicatie niet van toepassing.
Teratogenese: Bij dieren schadelijk gebleken.
Advies: Gebruik is gecontra-indiceerd.
Overig: Vrouwen die zwanger kunnen worden en mannen dienen contraceptieve maatregelen te nemen tijdens en tot 7 dagen na de behandeling.
Vruchtbaarheid: op grond van onderzoek bij dieren bij herhaalde dosering kan alpelisib de vruchtbaarheid bij vruchtbare mannen en vrouwen verminderen.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja.
Farmacologisch effect: Potentieel ernstige neveneffecten op de zuigeling.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Gezien de geregistreerde indicatie niet van toepassing.
Overgang in de moedermelk: Onbekend.
Advies: Gebruik ontraden.
Contra-indicaties
Er zijn van dit middel geen relevante contra-indicaties bekend.
Contra-indicaties
Er zijn van dit middel geen klinisch relevante contra-indicaties bekend.
Waarschuwingen en voorzorgen
Controles rond de behandeling: tijdens de inductiefase ten minste tweemaal per week, en bij klinisch instabiele patiënten vaker, glucose-, elektrolyt-, bloed-, lever-, nier- en stollingsbepalingen uitvoeren, en tijdens de consolidatiefase ten minste eenmaal per week. Beoordeel vóór starten van de behandeling het ECG en bepaal de waarden van creatinine, kalium, calcium en magnesium en corrigeer elektrolytafwijkingen vóór aanvang van de behandeling. Beoordeel vervolgens tijdens de behandeling 2× per week het ECG. Bij 40% van de recidiverende patiënten treedt een verlenging van het QTc-interval van > 500 ms op binnen 1–5 weken na infusie. Na ca. 8 weken keert dit terug naar het uitgangsniveau. QT-verlenging treedt bij ca. 16% van de nieuw gediagnosticeerde patiënten met APL met een laag tot middelmatig risico op. Verlenging van het QT-interval kan leiden tot ventriculaire aritmie van het type 'torsade de pointes', dat fataal kan zijn. Extra alert zijn bij aanwezigheid van risicofactoren voor QT-verlenging (zoals hypokaliëmie, bradycardie, hartfalen, myocardinfarct, comedicatie met geneesmiddelen die het QT-interval verlengen (zie rubriek Interacties), congenitale of verworven QT-verlenging, hoge leeftijd), overweeg continue hartbewaking. Bij een QTc-interval van > 500 ms correctieve maatregelen uitvoeren en aan de hand van opeenvolgende ECG's beoordelen of arseentrioxide kan worden gegeven. Bij optreden van syncope of een snelle of onregelmatige hartslag is ziekenhuisopname, controle van elektrolyten én continue bewaking aangewezen. Tevens de behandeling staken totdat het QT-interval daalt tot < 460 ms, de elektrolyten zijn gecorrigeerd én de syncope of onregelmatige hartslag is verdwenen. Tijdens behandeling als ondergrens voor kalium 4 mmol/l en voor magnesium 0,7 mmol/l aanhouden. Na herstel de behandeling hervatten met 50% van de voorafgaande dagelijkse dosis gedurende de eerste 7 dagen, daarna de volledige dosis geven indien de vorige toxiciteit niet verergert.
Symptomen van het APL-differentiatiesyndroom kunnen optreden, zoals koorts, dyspneu, gewichtstoename, longinfiltraten en pleurale of pericardiale effusie, met of zonder leukocytose. Bij de eerste tekenen van dit soms fataal verlopende syndroom de behandeling staken en direct starten met dexamethason 10 mg tweemaal per dag, onafhankelijk van het aantal leukocyten, gedurende ten minste drie dagen totdat de tekenen en symptomen verdwenen zijn. Indien geïndiceerd ook diuretica geven. Hierbij combinatie van steroïden met chemotherapie vermijden, omdat hiermee geen ervaring bestaat. Om te voorkómen dat het APL-differentiatiesyndroom ontstaat tijdens de inductiebehandeling kan ook preventief vanaf het begin van de behandeling prednison (0,5 mg/kg lichaamsgewicht) worden gegeven tot het einde van de inductiebehandeling.
Hyperleukocytose kan bij recidiverende patiënten soms optreden en verdwijnt tijdens voortzetting van de behandeling: cytotoxische chemotherapie of leukaferese zijn niet vereist. In klinisch onderzoek kwam bij nieuw gediagnosticeerde patiënten tijdens de inductietherapie bij ca. 47% hyperleukocytose voor. Alle gevallen werden met succes behandeld met hydroxyureumtherapie; zie hiervoor de productinformatie van CBG/EMA over arseentrioxide (rubriek 4.4).
Hepatotoxiciteit: bij nieuw gediagnosticeerde patiënten (arseentrioxide in combinatie met ATRA) zijn bij ca. 63% hepatotoxische effecten van CTCAE graad 3–4 gezien tijdens de inductie- of consolidatiebehandeling. Deze verdwenen na staken van arseentrioxide, ATRA of beide. Zie voor dosisaanpassingen de rubriek Dosering.
Encefalopathie: encefalopathie is gemeld. Bij vitamine B1-deficiëntie is er meer kans op Wernicke-encefalopathie. Controleer daarom bij risicofactoren voor vitamine B1-deficiëntie nauwgezet op eerste tekenen en symptomen van deze encefalopathie. In sommige gevallen is deze encefalopathie reversibel met vitamine B1-suppletie.
(Tweede) maligniteiten: in principe is arseentrioxide carcinogeen. Controleer daarom alle patiënten op tweede primaire maligniteiten.
Wees voorzichtig bij een verminderde nierfunctie, omdat arseen voornamelijk via de nieren wordt uitgescheiden.
Onderzoeksgegevens: er zijn relatief weinig gegevens over de veiligheid en werkzaamheid bij kinderen 5–17 jaar en bij patiënten met nier- en leverinsufficiëntie; vanwege de hepatotoxische werking bij vooral nieuw gediagnosticeerde patiënten voorzichtig zijn bij een leverinsufficiëntie. Er zijn geen gegevens over het gebruik bij kinderen < 5 jaar.
Voor behandeling van vruchtbare mannen, zie Zwangerschap.
Waarschuwingen en voorzorgen
Staak de behandeling definitief bij ernstige overgevoeligheidsreacties. Start direct een passende behandeling.
De behandeling niet starten bij een voorgeschiedenis van ernstige huidreacties. Informeer patiënten over symptomen van ernstige huidreacties, zoals een prodroom van koorts, griepachtige symptomen, mucosale laesies of progressieve huiduitslag. Onderbreek de behandeling bij symptomen tot de oorzaak is vastgesteld; overleg zo nodig met een dermatoloog. Staak de behandeling definitief bij een bewezen ernstige huidreactie. Als een ernstige huidreactie niet wordt bevestigd, kan dosisonderbreking, -verlaging of stopzetting van alpelisib vereist zijn (zie rubriek Dosering).
Ernstige hyperglykemie, incl. ketoacidose, is gemeld en treedt vaker op bij (pre)diabetes en obesitas. Het risico op hyperglykemie is verhoogd bij ouderen. Informeer patiënten over symptomen van hyperglykemie. Frequente zelfcontroles worden in de eerste 4 weken van de behandeling aanbevolen. Zie voor een schema voor nuchtere glucosecontroles tabel 6 van de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.4, tabel 6), zie hiervoor de link onder 'Zie ook'. Afhankelijk van de ernst van de hyperglykemie kan dosisonderbreking, -verlaging of stopzetting van alpelisib vereist zijn (zie rubriek Dosering).
Ernstige pneumonitis/acute interstitiële longziekte is gemeld. Informeer patiënten om nieuwe of verergerende ademhalingssymptomen direct te melden en onderbreek de behandeling. Staak de behandeling definitief bij een bevestigde pneumonitis.
Controleer de patiënt op diarree en andere verschijnselen van colitis. . Adviseer patiënten bij diarree of andere verschijnselen van colitis hun klachten te melden en hun vochtinname te verhogen. Start een motiliteitsremmend middel (zoals loperamide) om ernstige klachten te voorkomen en behandel zo nodig colitis. Op basis van de ernst van de diarree of colitis, kan dosisonderbreking, -verlaging of stopzetting van alpelisib vereist zijn (zie rubriek Dosering).
De behandeling niet starten bij aanhoudende osteonecrose van de kaak als gevolg van eerdere of gelijktijdige behandeling met bisfosfonaten of denosumab. Informeer patiënten om nieuwe of verergerende orale symptomen, zoals tandmobiliteit, pijn, zwelling, niet-genezende wondjes en afscheiding direct te melden. Start een passende behandeling.
Onderzoeksgegevens: de veiligheid en werkzaamheid van Piqray bij kinderen < 18 jaar zijn niet vastgesteld. Er zijn beperkte gegevens bij patiënten ≥ 75 jaar, en vooral ≥ 85 jaar. De veiligheid en werkzaamheid zijn niet vastgesteld bij patiënten met symptomatische viscerale ziekte.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Overdosering
Symptomen
convulsies, spierzwakte en verwardheid.
Therapie
chelatietherapie: penicillamine ≤ 1 g/dag.
Voor meer informatie over een vergiftiging met arseentrioxide neem contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met alpelisib contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Bij oplossing van arseentrioxide wordt door hydrolyse direct het farmacologische werkzame arseenzuur gevormd. Arseenzuur veroorzaakt in vitro apoptose van leukemische promyelocyten (cellijn NB4), door morfologische veranderingen en door fragmentatie van DNA. Daarnaast beschadigt arseentrioxide het fusie-eiwit van de promyelocytaire leukemie-/retinoïnezuurreceptor-alfa (PML-RAR-α). Het werkingsmechanisme is niet volledig bekend.
Kinetische gegevens
Overig | Arseenzuur: |
V d | > 5,7 l/kg, en is relatief groter bij een toename van het lichaamsgewicht. |
Overig | wordt hoofdzakelijk in lever, nieren, hart en in mindere mate in longen, haar en nagels opgeslagen. |
Metabolisering | via oxidatie en methylering wordt arseenzuur in de lever omgezet in monomethylarseenzuur (MMA) en dimethylarseenzuur (DMA). |
Eliminatie | voornamelijk met de urine, ca. 15% onveranderd. |
T 1/2el | 10–14 uur (arseenzuur), ca. 32 uur (MMA), ca. 70 uur (DMA). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Alpelisib is een proteïnekinaseremmer, een α-specifieke klasse I fosfatidylinositol 3-kinase (PI3Kα)-remmer. In borstkankercellijnen remt het de fosforylering van PI3K downstream doelwitten, waaronder AKT, en vertoont het activiteit in cellijnen met een PIK3CA-mutatie. Remt in vivo de PI3K/AKT-signaaltransductieroute en vermindert de tumorgroei in xenotransplantaatmodellen, waaronder modellen van borstkanker. PI3K-remming induceert een toename van de oestrogeenreceptor (ER)-transcriptie in borstkankercellen. In combinatie met fulvestrant in xenotransplantaatmodellen afgeleid van ER-positieve, PIK3CA-gemuteerde borstkankercellijnen werd een toegenomen antitumoractiviteit gezien vergeleken met monotherapie met alpelisib of fulvestrant. De PI3K/AKT-signaaltransductieroute is verantwoordelijk voor glucosehomeostase. Remming van deze signaaltransductieroute leidt tot hyperglykemie als bijwerking.
Kinetische gegevens
F | niet-nuchter: > 99% en nuchter: ca. 69%. |
T max | 2–4 uur. |
V d | ca. 1,6 l/kg. |
Metabolisering | middels enzymatische amide-hydrolyse tot hydrolysemetaboliet BZG791 en in geringere mate door CYP3A4. |
Eliminatie | ca. 81% met de feces, ca. 13,5% (2% onveranderd) met de urine. |
T 1/2el | 8–9 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
arseentrioxide hoort bij de groep oncolytica, overige.
- aflibercept (bij maligne aandoening) (L01XX44) Vergelijk
- alpelisib (L01EM03) Vergelijk
- amsacrine (L01XX01) Vergelijk
- anagrelide (L01XX35) Vergelijk
- asparaginase (L01XX02) Vergelijk
- bortezomib (L01XG01) Vergelijk
- carfilzomib (L01XG02) Vergelijk
- eribuline (L01XX41) Vergelijk
- hydroxycarbamide (bij maligne aandoening) (L01XX05) Vergelijk
- hydroxycarbamide (sikkelcelziekte) (L01XX05) Vergelijk
- ivosidenib (L01XX62) Vergelijk
- ixazomib (L01XG03) Vergelijk
- methotrexaat (bij tumoren) (L01BA01) Vergelijk
- mitotaan (L01XX23) Vergelijk
- niraparib (L01XK02) Vergelijk
- olaparib (L01XK01) Vergelijk
- panobinostat (L01XH03) Vergelijk
- pegaspargase (L01XX24) Vergelijk
- pemetrexed (L01BA04) Vergelijk
- rucaparib (L01XK03) Vergelijk
- sonidegib (L01XJ02) Vergelijk
- sotorasib (L01XX73) Vergelijk
- talazoparib (L01XK04) Vergelijk
- tebentafusp (L01XX75) Vergelijk
- temoporfine (L01XD05) Vergelijk
- trabectedine (L01CX01) Vergelijk
- venetoclax (L01XX52) Vergelijk
- vismodegib (L01XJ01) Vergelijk
Groepsinformatie
alpelisib hoort bij de groep oncolytica, overige.
- aflibercept (bij maligne aandoening) (L01XX44) Vergelijk
- amsacrine (L01XX01) Vergelijk
- anagrelide (L01XX35) Vergelijk
- arseentrioxide (L01XX27) Vergelijk
- asparaginase (L01XX02) Vergelijk
- bortezomib (L01XG01) Vergelijk
- carfilzomib (L01XG02) Vergelijk
- eribuline (L01XX41) Vergelijk
- hydroxycarbamide (bij maligne aandoening) (L01XX05) Vergelijk
- hydroxycarbamide (sikkelcelziekte) (L01XX05) Vergelijk
- ivosidenib (L01XX62) Vergelijk
- ixazomib (L01XG03) Vergelijk
- methotrexaat (bij tumoren) (L01BA01) Vergelijk
- mitotaan (L01XX23) Vergelijk
- niraparib (L01XK02) Vergelijk
- olaparib (L01XK01) Vergelijk
- panobinostat (L01XH03) Vergelijk
- pegaspargase (L01XX24) Vergelijk
- pemetrexed (L01BA04) Vergelijk
- rucaparib (L01XK03) Vergelijk
- sonidegib (L01XJ02) Vergelijk
- sotorasib (L01XX73) Vergelijk
- talazoparib (L01XK04) Vergelijk
- tebentafusp (L01XX75) Vergelijk
- temoporfine (L01XD05) Vergelijk
- trabectedine (L01CX01) Vergelijk
- venetoclax (L01XX52) Vergelijk
- vismodegib (L01XJ01) Vergelijk