Samenstelling
Bleomedac (als sulfaat) XGVS Pharmanovia Benelux BV
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectievloeistof
- Sterkte
- 15.000 IU
1.000 IU (European Pharmacopoeia (EP)) = 1 U (eenheden volgens de United States Pharmacopeia (USP)).
Bleomycine (als sulfaat) XGVS Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectievloeistof
- Sterkte
- 15.000 UI
1.000 IU (European Pharmacopoeia (EP)) = 1 U (eenheden volgens de United States Pharmacopeia (USP)).
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Voor de behandeling van plaveiselcelcarcinoom van het hoofd-/halsgebied staat op richtlijnendatabase.nl de geldende behandelrichtlijn (2014): pdf downloaden en dan p.767 en vanaf p.788.
Voor de behandeling van Hodgkin-lymfoom staat op hovon.nl de geldende behandelrichtlijn.
Indicaties
In combinatie met andere cytostatica en/of radiotherapie:
- plaveiselcelcarcinomen van het hoofd-halsgebied, de externe genitaliën of cervix;
- testiscarcinomen (seminoom en non–seminoom), in combinatie met etoposide (E) en cisplatine (P) (=BEP-kuur).
- ziekte van Hodgkin, in combinatie met:
- doxorubicine (adriamycine = A), vinblastine (V) en dacarbazine (D) (=ABVD-kuur) óf;
- chloormethine (mitoxine = M), vincristine (O), procarbazine (P), prednison (P), doxorubicine (A) en vinblastine (V) (=MOPP-ABV-kuur);
- matige tot ernstige non-Hodgkin lymfomen bij volwassenen;
Als monotherapie:
- maligne pleurale effusie en pleuritis carcinomatosa (intrapleurale toediening);
- matige tot ernstige non-Hodgkin-lymfomen bij volwassenen.
Doseringen
Bleomycine kan intraveneus, intramusculair, intrapleuraal, intraperitoneaal of intra–arterieel worden toegediend, in sommige gevallen direct in de tumor. De dosering is afhankelijk van de indicatie, de toedieningswijze, de leeftijd en conditie van de patiënt. Het wordt aanbevolen de dosering aan te passen aan het lichaamsoppervlak.
De dosering verlagen bij radiotherapie. Bij combinatietherapie rekening houden met de mucosale toxiciteit van bleomycine.
Plaveiselcelcarcinomen
i.m. of i.v. als injectie: 10–15 × 10³ IU/m² lichaamsoppervlak 1–2 × per week. Behandeling voortzetten, veelal met intervallen van 3–4 weken, tot een cumulatieve dosis van 400 × 10³ IU.
i.v. als infusie gedurende 6–24 uur: 10–15 × 10³ IU/m² lichaamsoppervlak per dag op 4–7 opeenvolgende dagen elke 3–4 weken. Het ontstaan van stomatitis is de meest aangewezen manier om de individuele tolerantie t.o.v. de maximale dosis te bepalen.
Testiscarcinomen
i.m. of i.v. als injectie: 10–15 × 10³ IU/m² lichaamsoppervlak 1–2 × per week. Behandeling voortzetten, veelal met intervallen van 3–4 weken, tot een cumulatieve dosis van 400 × 10³ IU.
i.v. als infusie gedurende 6–24 uur: 10–15 × 10³ IU/m² lichaamsoppervlak per dag op 5–6 opeenvolgende dagen elke 3–4 weken. Het ontstaan van stomatitis is de meest aangewezen manier om de individuele tolerantie t.o.v. de maximale dosis te bepalen.
Maligne lymfomen (Hodgkin en non-Hodgkin)
Combinatietherapie: ABVD-kuur: i.v. of i.m. 10 × 10³ IU/m² lichaamsoppervlak op dag 1 en 15 van een cyclus van 28 dagen. MOPP-ABV-kuur: i.v. of i.m. 10 × 10³ IU/m² lichaamsoppervlak op dag 8 van een cyclus van 28 dagen. Vanwege meer kans op anafylactische reacties wordt aanbevolen te starten met een lagere dosis (bv. 2 × 10³ IU).
Monotherapie (non-Hodgkin): i.v. of i.m.: 5–15 × 10³ IU 1–2 × per week, tot een totale dosis van 225 × 10³ IU. Aanbevolen wordt om te starten met een lagere dosis (bv. 2 × 10³ IU), vanwege meer kans op anafylactische reacties. Wanneer binnen 4 uur observatie geen acute reacties optreden, kan het normale doseerschema worden gevolgd.
Maligne pleurale effusie
Als monotherapie: na drainage van de pleuraholte 60 × 10³ IU, opgelost in fysiologisch zout, langs de drainagenaald of canule inbrengen. Na instillatie de drain afklemmen voor een periode van 1–2 uur. Vervolgens de drain openen en vocht afvoeren gedurende ten minste 12 uur. Circa 45% van de bleomycine wordt systemisch opgenomen, hiermee rekening houden bij de totale dosering (lichaamsoppervlak, nierfunctie en longfunctie). Indien nodig kan de toediening worden herhaald.
Bij ouderen de totale dosis als volgt aanpassen: 60–69 jaar: totale dosis 200–300 × 10³ IU; 70–79 jaar: 150–200 × 10³ IU; ≥ 80 jaar: 100 × 10³ IU.
Bij kinderen: de dosering baseren op de aanbevolen dosering van volwassenen en aanpassen aan het lichaamsoppervlak. Tot meer gegevens bekend zijn alleen in uitzonderlijke gevallen in gespecialiseerde centra bleomycine toedienen aan kinderen.
Bij verminderde nierfunctie: creatinineklaring > 50 ml/min: een aanpassing van de dosis is niet nodig; creatinineklaring 10–50 ml/min: 75% van de gebruikelijke dosis met de normale doseringsintervallen; creatinineklaring < 10 ml/min: 50% van de gebruikelijke dosis met de normale toedieningsintervallen.
Toediening: voor i.m.-injectie de dosis oplossen in max. 5 ml fysiologische zoutoplossing; om lokale pijn te verminderen kan zonodig een lokaal anestheticum (lidocaïne-oplossing 1%) worden toegevoegd. Voor i.v.-toediening de dosis oplossen in 5–1000 ml, afhankelijk van de keuze voor een (langzame) injectie of een langzaam infuus. Voor intrapleurale toediening de dosis oplossen in 100 ml fysiologische zoutoplossing. Voor toediening direct in de tumor de dosis oplossen in fysiologische zoutoplossing tot concentraties van 1–3 × 10³ IU/ml.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): longtoxiciteit zoals interstitiële pneumonie of longfibrose (zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen). Mucosale laesie, slijmvliesontsteking (mucositis, stomatitis), misselijkheid, braken, verlies van eetlust, gewichtsverlies. Hyperpigmentatie, jeuk, hyperkeratose, erytheem, exantheem, striae, blaren, verandering (bv. verkleuring) van de nagels, gevoeligheid en zwelling van de vingertoppen, zwelling van de huid, alopecia.
Vaak (1–10%): overgevoeligheid, waaronder anafylaxie (bij ca. 1%; vnl. bij patiënten met lymfoom), anafylactische reacties, idiosyncratische reacties. Koorts (met name 2–6 uur na de eerste injectie). 'Acute respiratory distress-syndroom' (ARDS), longembolie.
Soms (0,1–1%): milde beenmergsuppressie, trombocytopenie, leukopenie, neutropenie, bloeding. Diarree.
Zelden (0,01–0,1%): falen van de cerebrale circulatie (bv. TIA, CVA), cerebrale arteriitis, myocardinfarct, coronaire hartziekte, hemolytisch–uremisch syndroom, arteriële trombose. Febriele neutropenie. Leverfunctiestoornis. Na intrapleurale toediening: lokale pijn, hypotensie, koorts en geneesmiddelgerelateerd overlijden.
Zeer zelden (< 0,01%): tumorlysissyndroom.
Verder zijn gemeld: na i.v. toediening: hypotensie, lokale tromboflebitis, veneuze occlusie. Na i.v. of intrapleurale toediening: pijn op de injectieplaats, pijn in de omgeving van de tumor. Verder kan voorkomen:infectie, sepsis, pancytopenie, anemie, diep-veneuze trombose, fenomeen van Raynaud, gangreen aan de vingertoppen, paresthesie, hyperesthesie, sclerodermie, spierpijn, pijn in de extremiteiten, aneuploïdie van spermatozoa.
Interacties
Vanwege meer kans op ernstige infecties tijdens de behandeling géén levende vaccins (zoals tegen gele koorts) toedienen.
Nefrotoxische stoffen kunnen de klaring van bleomycine verlagen; bij combinatie met cisplatine heeft dit geleid tot (fatale) longtoxiciteit.
Gelijktijdig gebruik van middelen met longtoxiciteit zoals mitomycine–C, cyclofosfamide of methotrexaat geeft meer kans op longtoxiciteit. Toediening van zuurstof in een hoger-dan-normale concentratie geeft ook meer kans op longtoxiciteit, zie de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Gelijktijdige radiotherapie vermeerdert de kans op pulmonale en dermatologische (huid- en mucosa-)toxiciteit. Radiotherapie (vooral van de thorax) in de voorgeschiedenis vermeerdert eveneens de kans op longtoxiciteit.
Gebruik van fenytoïne in combinatie met bleomycine wordt afgeraden, vanwege verlaging van de fenytoïnespiegel door een verminderde opname in het maag-darmstelsel (met hierdoor een toegenomen kans op convulsies) en beïnvloeding van de plasmaspiegel van bleomycine.
Bij gelijktijdig gebruik van vinca-alkaloïden kan ischemie van perifere delen van het lichaam optreden (vingers, tenen en neus), eventueel leidend tot necrose.
Door gelijktijdig gebruik met ciclosporine of tacrolimus neemt door te grote immunosuppressie de kans op lymfoproliferatie toe.
Bij gelijktijdige behandeling met andere antineoplastische middelen zijn acute myeloïde leukemie en myelodysplastisch syndroom gemeld.
Zwangerschap
Bleomycine passeert de placenta.
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren schadelijk gebleken. Op grond van de farmacologische werking worden mutagene effecten verwacht.
Advies: Gebruik ontraden, tenzij strikt noodzakelijk.
Vruchtbaarheid: Overweeg vóór aanvang van de therapie cryopreservatie van sperma, omdat bleomycine irreversibele onvruchtbaarheid kan veroorzaken.
Overig: Vruchtbare mannen en vrouwen dienen adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende én tot ten minste zes maanden na de therapie.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend.
Farmacologische effect: Het optreden van zeer schadelijke effecten bij de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het geven van borstvoeding is gecontra–indiceerd.
Contra-indicaties
- acute longinfectie;
- sterk verminderde longfunctie;
- bestaande longtoxiciteit/verminderde longfunctie door eerder gebruik van bleomycine;
- ataxia teleangiectasia.
Zie ook de rubriek Lactatie.
Waarschuwingen en voorzorgen
Longtoxiciteit is de belangrijskte bijwerking. Interstitiële pneumonie treedt op bij 10% van de patiënten, waarvan circa 10% overlijdt als gevolg van longfibrose. Interstitiële pneumonie kan ook nog ná de behandeling met bleomycine optreden. Voer regelmatig onderzoek longfunctieonderzoek uit en maak wekelijks een thoraxfoto tot ten minste 4 weken na beëindiging van de behandeling. De patient dient ten minste 8 weken na beëindiging van de behandeling onder klinische controle te blijven. Bij gelijktijdige radiotherapie van de thorax vaker op longtoxiciteit controleren. Bij optreden van onverklaarbaar hoesten, kortademigheid, basale crepitaties of een diffuus reticulair beeld op de thoraxfoto de toediening direct staken en de patiënt met antibiotica en evt. een corticosteroïd behandelen. De kans op longtoxiciteit neemt toe bij een cumulatieve dosering van 400 × 10³ IU, maar ook bij lagere dosering in combinatie met bestaande risicofactoren. Wees daarom (zeer) voorzichtig bij risicofactoren voor longtoxiciteit, zoals een hoge leeftijd, verminderde lever– of nierfunctie, gecompromitteerde longfunctie, longkanker, radiotherapie van de thorax (zowel huidig als in de anamnese) en bij toediening van zuurstof tijdens de behandeling. Longfunctietesten met 100% zuurstof mogen niet worden toegepast, 21% zuurstof wel. Tijdens en na een operatie de FiO2 bij voorkeur op 0,25 handhaven en de vochtvervanging zorgvuldig observeren. Gebruik in ieder geval de laagst mogelijke FiO2 die verenigbaar is met voldoende zuurstofinbreng.
Gelijktijdige radiotherapie vermeerdert de kans op dermatologische toxiciteit (vooral mucosale). Na contact met huid en slijmvliezen langdurig met water naspoelen.
In verband met het mogelijk optreden van het tumorlysissyndroom bij hoge tumorlast vóór en tijdens de behandeling maatregelen nemen ter preventie van uraatnefropathie zoals een adequate hydratie, alkaliseren van de urine en zonodig toedienen van allopurinol/rasburicase.
Voor de behandeling van vruchtbare mannen, zie de rubriek Zwangerschap.
Overdosering
Symptomen
acute reacties met hyperpyrexie en cardiorespiratoire collaps.
Therapie
symptomatisch met nauwkeurige controle van de longfunctie en hematologische parameters. Bleomycine kan niet worden gedialyseerd.
Voor meer informatie over een vergiftiging met bleomycine neem contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Oncolytisch antibioticum, geïsoleerd uit Streptomyces verticillus. Bleomycine induceert, door intercalatie in het DNA, enkelstrengs- en dubbelstrengsbreuken van het DNA, waardoor celdeling, groei en DNA-synthese in de tumorcellen worden geremd. Beïnvloedt in mindere mate ook de RNA- en eiwitsynthese. Cellen in de G2– en de M–fase van de celcyclus zijn het meest gevoelig. Verder hebben plaveiselcellen door hun geringe gehalte aan bleomycinehydrolase een hoge gevoeligheid voor bleomycine. Ook reageren hoger gedifferentieerde tumoren meestal beter op bleomycine dan anaplastische tumoren.
Kinetische gegevens
Resorptie | i.m: 100%; na intrapleurale toediening: ca. 45%. |
T max | i.m. ca. 30 min. |
V d | ca. 17,5 l/m². |
Overig | na parenterale toediening verdeelt bleomycine zich met name over de huid, longen, nieren, peritoneum en lymfe. Slechts lage concentraties zijn aanwezig in het beenmerg. Passeert de bloed–hersenbarrière niet bij intacte meninges. |
Metabolisering | wordt gedeeltelijk geïnactiveerd door bleomycinehydrolase: vooral in plasma, lever en andere organen, minder in huid en longen. |
Eliminatie | met de urine, ca. 67% onveranderd. Bleomycine is slecht dialyseerbaar. |
T 1/2el | na i.v. bolusinjectie 2-4 uur, na continu i.v. infuus ca. 9 uur; verlengd bij een gestoorde nierfunctie. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
bleomycine hoort bij de groep cytostatische antibiotica.