Samenstelling
Rxulti Lundbeck bv
- Toedieningsvorm
- Tablet, filmomhuld
- Sterkte
- 1 mg, 2 mg, 3 mg, 4 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Dogmatil Neuraxpharm Netherlands BV
- Toedieningsvorm
- Capsule
- Sterkte
- 50 mg
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 400 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Geef bij een psychose zonder agitatie een antipsychoticum op basis van oorzaak van de psychose, effectiviteit, bijwerkingen en toedieningsvorm (voorkeur olanzapine bij schizofreniespectrum).
Geef een benzodiazepine als agitatie de overhand heeft. Indien dit niet mogelijk is, geef (als noodmedicatie) de combinatie haloperidol en promethazine.
Therapieresistente psychose kan, na gebruik van achtereenvolgens twee verschillende antipsychotica, met clozapine worden behandeld. Hierbij zijn intensieve controles geïndiceerd, zoals leukocytencontrole vanwege de kans op agranulocytose. Zie voor meer informatie het NHG-Standpunt Herhalen gespecialiseerde ggz-medicatie en de bijlage Voorzorgen bij patiënten die clozapine gebruiken.
Antipsychotica worden niet aanbevolen voor de behandeling van angststoornissen, vanwege de kans op ernstige bijwerkingen als extrapiramidale stoornissen en metabool syndroom. Voor de keuze van de juiste standaardbehandeling zie Angststoornissen.
Advies
Geef bij een psychose zonder agitatie een antipsychoticum op basis van oorzaak van de psychose, effectiviteit, bijwerkingen en toedieningsvorm (voorkeur olanzapine bij schizofreniespectrum).
Geef een benzodiazepine als agitatie de overhand heeft. Indien dit niet mogelijk is, geef (als noodmedicatie) de combinatie haloperidol en promethazine.
Therapieresistente psychose kan, na gebruik van achtereenvolgens twee verschillende antipsychotica, met clozapine worden behandeld. Hierbij zijn intensieve controles geïndiceerd, zoals leukocytencontrole vanwege de kans op agranulocytose. Zie voor meer informatie het NHG-Standpunt Herhalen gespecialiseerde ggz-medicatie en de bijlage Voorzorgen bij patiënten die clozapine gebruiken.
Een bipolaire stoornis wordt behandeld door of in overleg met een specialistisch team. Bij een ernstige manische episode zijn haloperidol, olanzapine, quetiapine of risperidon de middelen van eerste keus. Bij een ernstige depressieve episode zijn quetiapine óf de combinatie van olanzapine met fluoxetine (SSRI) de middelen van eerste keus. Overweeg lithium of valproïnezuur als monotherapie bij beide soorten episoden.
Als onderhoudsbehandeling van een bipolaire stoornis is lithium het middel van eerste keus, omdat lithium naast het verminderen van de recidieven van manie en depressie ook de kans op suïcide vermindert. Overweeg valproïnezuur, quetiapine of olanzapine als tweede keus voor de onderhoudsbehandeling, bij gebleken effectiviteit tijdens de acute behandelfase, of bij onvoldoende effect en/of onverdraaglijke bijwerkingen van lithium.
Van geen enkel medicament is de werkzaamheid aangetoond bij de behandeling van (draai)duizeligheid (vertigo). Gebruik van medicatie, specifiek gericht op de duizeligheid, wordt daarom niet aanbevolen.
Antipsychotica worden niet aanbevolen voor de behandeling van angststoornissen, vanwege de kans op ernstige bijwerkingen als extrapiramidale stoornissen en metabool syndroom. Voor de keuze van de juiste standaardbehandeling zie Angststoornissen.
Indicaties
- Schizofrenie bij volwassenen.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Psychosen, manie en ernstige vormen van opwinding en onrust.
- Kortdurende behandeling van vertigo, indien andere middelen falen of zijn gecontra-indiceerd.
Gerelateerde informatie
Doseringen
Schizofrenie
Volwassenen
Startdosering: 1 mg 1×/dag op dag 1 t/m 4. Op dag 5 de dosis ophogen naar de minimale effectieve dosis van 2 mg 1×/dag; daarna op basis van de klinische respons en tolerantie eventueel verder verhogen tot max. 4 mg 1×/dag vanaf dag 8.
Pas bij CYP2D6-polymorfisme zonodig de dosering of het middel aan in overleg met de apotheker. In het algemeen geldt: bij poor metabolizers de dosis halveren; als daarnaast gelijktijdig een matige of sterke CYP3A4-remmer gebruikt wordt, een kwart van de normale dosis toedienen.
Dosisaanpassing bij CYP-remmers: Bij combinatie met een sterke CYP3A4- óf CYP2D6-remmer de dosis halveren. Bij gelijktijdig gebruik van een matige of sterke CYP3A4- én CYP2D6-remmer een kwart van de normale dosis toedienen. Bij staken van CYP-remmers de dosis zo nodig weer terugbrengen naar de aanbevolen dosis.
Dosisaanpassing bij sterke CYP3A4-inductoren: Verdubbel de dagelijkse stabiele dosis geleidelijk over een periode van 1–2 weken, daarna op geleide van de klinische respons de dosis verder ophogen tot max 3× de gebruikelijke dosis. Verdeel de dosis over twee giften per dag om fluctuaties te voorkomen. CYP3A4-enzymen nemen bij starten van een CYP3A4-inductor in 2 weken toe en nemen na staken van de CYP3A4-inductor in twee weken weer af. Bij staken van een CYP3A4-inductor de dosis zo nodig weer terugbrengen naar de aanbevolen dosis.
Nier- of leverfunctiestoornis: Bij matige tot ernstige nierfunctiestoornis (creatinineklaring < 60 ml/min) of matige tot ernstige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore ≥ 7) is de aanbevolen dosis verlaagd tot 3 mg 1×/dag. Bij een lichte nier- of leverfunctiestoornis is een dosisaanpassing niet nodig.
Overschakelen van brexpiprazol op andere antipsychotica: brexpiprazol hoeft niet langzaam te worden afgebouwd; begin met de laagste dosis van het andere antipsychoticum. Vanwege de lange halfwaardetijd zal de plasmaconcentratie gedurende 1 tot 2 weken geleidelijk afnemen. Overweeg bij overschakelen van andere antipsychotica naar brexpiprazol kruislings op - en af te bouwen. Voor meer informatie zie Switchtabellen van psychiatrienet.
Toedieningsinformatie: De tabletten kunnen met of zonder voedsel worden ingenomen.
Doseringen
Psychose, opwinding, manie
Volwassenen
(Ambulante behandeling) begindosering 200 mg per dag, na 3 dagen geleidelijk verhogen tot 600-800 mg per dag;
Onderhoudsdosering 100-200 mg per dag.
Kinderen
5–10 mg/kg lichaamsgewicht per dag verdeeld over 3 doses.
Vertigo
Volwassenen
150–300 mg per dag.
Bij een nierfunctiestoornis de dosis verlagen.
Bij een leverfunctiestoornis voorzichtig doseren. Zie voor het doseeradvies van de Stichting Health Base bij levercirrose de webpagina antipsychotica, atypische op geneesmiddelenbijlevercirrose.nl.
Bijwerkingen
Zeer vaak (≥ 10%): verhoogde serumprolactine (meestal mild en voorbijgaand).
Vaak (1-10%): huiduitslag. Gewichtstoename. Duizeligheid, acathisie, tremor, sedatie. Misselijkheid, braken, bovenbuikpijn, diarree. Pijn in extremiteit, rugpijn. Verhoogde serumcreatinekinase.
Soms (0,1-1%): angio-oedeem, urticaria, gezwollen gelaat. Suïcidaal gedrag. Parkinsonisme, dyskinesie. Veneuze trombo-embolie (incl. longembolie en diep-veneuze trombose), orthostatische hypotensie. Hoesten. Tandcariës. Flatulentie. Myalgie. Hypertensie. Verhoogde serumtriglyceriden, verhoogde leverenzymwaarden.
Verder zijn gemeld: Gestoorde impulsbeheersing (leidend tot ongecontroleerd gokken, eten, shoppen en seksueel gedrag). Insulten, neuroleptisch maligne syndroom. Verlengd QT-interval. Rabdomyolyse. Neonataal abstinentiesyndroom.
Bijwerkingen
Vaak ( 1-10%): hyperprolactinemie, slapeloosheid, sufheid, slaperigheid, extrapiramidale verschijnselen, dosisafhankelijk parkinsonisme (hypokinetisch(-rigide) syndroom, speekselvloed), obstipatie, tremor, dosisafhankelijke acathisie, stijging leverenzymen, maculopapuleuze huiduitslag, pijnlijke borsten, galactorroe, gewichtstoename.
Soms (0,1-1%): leukopenie, hypertonie, dyskinesie, dystonie (spasmen, torticollis, trismus), orthostatische hypotensie, grotere borsten, amenorroe, erectie- en ejaculatiestoornissen (priapisme, retrograde ejaculatie).
Zelden ( 0,01-0,1%): oculomotorische zenuwstoornis, ventriculaire aritmie, ventrikelfibrilleren, ventriculaire tachycardie.
Zeer zelden: QT-intervalverlenging , 'torsade de pointes'.
Verder zijn gemeld: neutropenie, agranulocytose, anafylactische reacties (urticaria, dyspneu, hypotensie en anafylactische shock), maligne neuroleptisch maligne syndroom, SIADH, hyponatriëmie, hypokinesie, convulsies, visusstoornissen (cycloplegie), verhoogde intraoculaire druk, hartstilstand, plotselinge dood, reflex tachycardie, veneuze trombo-embolie (longembolie, diepveneuze trombose), hypotensie (bij hoge doses), toegenomen hypertensie, misselijkheid, braken, droge mond, rabdomyolyse, mictiestoornissen, neonataal onttrekkingssyndroom, gynaecomastie ,hyperthermie, stijging van serumcreatinekinase. Tardieve dyskinesie kan zowel tijdens als na staken van de behandeling ontstaan.
Interacties
Bij gelijktijdig gebruik met een sterke CYP3A4-remmer (zoals itraconazol, ketoconazol, ritonavir, claritromycine) of CYP2D6-remmer (zoals kinine, paroxetine, fluoxetine) neemt de blootstelling aan brexpiprazol toe en is een dosisverlaging nodig (zie rubriek Dosering).
Bij gelijktijdig gebruik met een sterke CYP3A4-inductor (zoals carbamazepine, fenobarbital, rifampicine, sint-janskruid) neemt de blootstelling aan brexpiprazol af en is een dosisverhoging nodig (zie rubriek Dosering).
Wees voorzichtig met geneesmiddelen waarvan bekend is dat ze verlenging van het QT-interval (zoals moxifloxacine) óf verstoring van de elektrolytenhuishouding (bv. diuretica zoals furosemide) veroorzaken.
Wees voorzichtig met alcohol en andere centraal dempende middelen (bv. opiaten zoals codeïne en morfine) vanwege overlappende effecten.
Interacties
Gelijktijdig gebruik van levodopa en andere dopaminerge antiparkinsonmiddelen is gecontra-indiceerd.
Door gelijktijdig gebruik van lithium, parasympathicolytica, antidepressiva en andere antipsychotica is er meer kans op het ontstaan van tardieve dyskinesie. Door lithium neemt ook de kans op extrapiramidale bijwerkingen toe; bij optreden van neurotoxiciteit eerst sulpiride staken.
Combinatie met antihistaminica, antidepressiva, barbituraten, benzodiazepinen, analgetica, opiaten of alcohol versterkt de sederende werking.
De kans op ventriculaire aritmieën neemt toe door middelen die de prikkelgeleiding in het hart verminderen of het QT-interval verlengen en door hypokaliëmie-inducerende middelen.
Niet gelijktijdig, maar ten minste twee uur vóór antacida toedienen.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij dieren is reproductietoxiciteit gebleken.
Farmacologisch effect: Antipsychotica kunnen bij toepassing in het 3e trimester extrapiramidale stoornissen en bij langdurig gebruik tot aan de partus onthoudingsverschijnselen bij de neonaat veroorzaken.
Advies: Gebruik ontraden. Bij gebruik in het 3e trimester de pasgeborene controleren op extrapiramidale symptomen en/of ontwenningsverschijnselen.
Overige: Het niet adequaat behandelen van een zwangere vrouw met een psychose of manie kan ernstige gevolgen hebben voor zowel moeder als kind. Plotseling staken of switchen van een antipsychoticum tijdens de zwangerschap vergroot de kans op een recidiefpsychose. Switch daarom indien mogelijk vóór de conceptie van antipsychoticum.
Zwangerschap
Passeert de placenta.
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Gegevens in dierstudies wijzen niet op schadelijke effecten.
Farmacologisch effect: Antipsychotica kunnen bij toepassing in het 3e trimester extrapiramidale stoornissen en bij langdurig gebruik tot aan de partus onthoudingsverschijnselen bij de neonaat veroorzaken.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken. Bij gebruik in het 3e trimester de pasgeborene controleren op extrapiramidale symptomen en/of ontwenningsverschijnselen.
Vruchtbaarheid: Sulpiride kan de menstruatiecyclus verstoren en de ovulatie remmen door hyperprolactinemie. Bij mannen kan erectiestoornis optreden.
Overig: Het niet adequaat behandelen van een zwangere vrouw met een psychose of manie kan ernstige gevolgen hebben voor zowel moeder als kind. Plotseling staken of switchen van een antipsychoticum tijdens de zwangerschap vergroot de kans op een recidiefpsychose. Switch daarom indien mogelijk vóór de conceptie van antipsychoticum.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, bij dieren.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden.
Overige: Streef bij gebruik naar monotherapie in een zo laag mogelijke dosering. Controleer de zuigeling op sufheid of irritatie, apneu, droge mond, niet wakker worden voor de voeding, slecht drinken, gewichtstoename of extrapiramidale symptomen.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, in relatief grote hoeveelheden.
Farmacologisch effect: Kan de hoeveelheid melk verhogen door stijging van de prolactinespiegel.
Advies: Het gebruik van dit middel of het geven van borstvoeding ontraden.
Overig: Streef bij gebruik naar monotherapie in een zo laag mogelijke dosering. Controleer de zuigeling op sufheid of irritatie, apneu, droge mond, niet wakker worden voor de voeding, slecht drinken, gewichtstoename of extrapiramidale symptomen.
Contra-indicaties
Er zijn van dit middel geen contra-indicaties bekend.
Contra-indicaties
- feochromocytoom;
- prolactine-afhankelijke tumoren zoals hypofyseprolactinomen en borstkanker.
Waarschuwingen en voorzorgen
Dementie: Gebruik bij ouderen met dementie wordt niet aanbevolen, vanwege meer kans op (overlijden aan) cerebrovasculaire accidenten.
Veneuze trombo-embolie (VTE): Controleer vóóraf én tijdens de behandeling op risicofactoren voor VTE en neem indien nodig preventieve maatregelen.
Orthostatische hypotensie: De meeste kans op orthostatische hypotensie bestaat aan het begin van de behandeling of bij dosisescalatie. Risicofactoren voor (ontwikkeling van complicaties bij) hypotensie zijn: gevorderde leeftijd, hypovolemie, behandeling met antihypertensiva, een voorgeschiedenis van cardio- of cerebrovasculaire ziekte en een eerste behandeling met antipsychotica. Verlaag de aanvangsdosis en bouw de dosis geleidelijker op bij aanwezigheid van risicofactoren.
Hyperglykemie: Controleer altijd vóóraf én regelmatig tijdens langdurige behandeling de nuchtere bloedglucosepiegel en controleer regelmatig op symptomen van hyperglykemie.
Gewichtstoename: Controleer vóóraf en tijdens de behandeling het gewicht en lipidenprofiel.
Neutropenie: Leukopenie, neutropenie en agranulocytose zijn gemeld bij gebruik van antipsychotica. Risicofacoren zijn een pre-existent laag aantal witte bloedcellen en een voorgeschiedenis van geneesmiddelgeïnduceerde leukopenie of neutropenie. Controleer bij risicofactoren regelmatig het volledig bloedbeeld tijdens de eerste maanden van de behandeling en staak de behandeling bij de eerste tekenen van afname van het aantal witte bloedcellen zonder aanwijsbare (andere) oorzaak. Controleer bij neutropenie zorgvuldig op koorts en andere symptomen van infectie. Staak de behandeling bij ernstige neutropenie (aantal neutrofielen < 1000/mm³).
Suïciderisico: Bij suïcidaal gedrag in de voorgeschiedenis en bij andere hoogrisicopatiënten is extra controle aangewezen, met name in de eerste weken van elke behandeling met antipsychotica (als het middel nog onvoldoende effectief is).
Impulscontrole: Stoornissen in het beheersen van impulsen, met name gokstoornis, zijn gemeld. Patiënten met een voorgeschiedenis van gestoorde impulscontrole hebben hierop tijdens de behandeling een verhoogd risico en moeten nauwgezet gecontroleerd worden. Overweeg de dosis te verlagen of de behandeling te staken bij het ontwikkelen van een drangstoornis.
Neuroleptisch maligne syndroom (NMS): Net als met andere antipsychotica kan het NMS optreden; een mogelijk fatale complicatie, gekenmerkt door hyperthermie, toegenomen spierstijfheid, autonome instabiliteit, veranderd bewustzijn, stijging in creatinekinase, rabdomyolyse en acuut nierfalen. Bij vermoeden van NMS (of bij onverklaarde hyperthermie) de behandeling staken.
Tardieve dyskinesie: Overweeg de dosis te verlagen of de behandeling te staken bij optreden van symptomen van tardieve dyskinesie. Symptomen kunnen na staken tijdelijk verergeren of zelfs ontstaan.
Comorbiditeit: Wees voorzichtig bij een voorgeschiedenis van cardio- en cerebrovasculaire ziekte, extrapiramidale symptomen of convulsies en een toegenomen kans op aspiratiepneumonie.
Kerntemperatuur: Wees voorzichtig bij omstandigheden die de lichaamskerntemperatuur verhogen (zoals sporten, extreme hitte, dehydratie, combinatie met anticholinergica), vanwege een mogelijke verstoring in het vermogen om de kerntemperatuur te verlagen.
Onderzoeksgegevens: De veiligheid en werkzaamheid bij kinderen < 18 jaar en ouderen ≥ 65 jaar is niet vastgesteld.
Rijvaardigheid: Het gebruik kan leiden tot verminderd reactie- en concentratievermogen; vele dagelijkse bezigheden (bv. autorijden) kunnen daarvan hinder ondervinden.
Waarschuwingen en voorzorgen
Controles
Sulpiride kan het prolactinegehalte verhogen, nauwlettende controle is vereist bij een (familiaire) anamnese van borstkanker.
Bij onverklaarde infecties of koorts is hematologisch onderzoek aangewezen, vanwege het risico van leukopenie, neutropenie en agranulocytose.
Bij risicofactoren voor veneuze trombo-embolie, preventieve maatregelen treffen.
QT-verlenging: Vanwege het risico van verlenging van het QT-interval, wat het risico van ernstige aritmieën kan versterken, wordt aangeraden voor de behandeling te controleren op risicofactoren die kunnen bijdragen aan het optreden van deze ritmestoornis (bradycardie, hypokaliëmie, verlengd QT-interval).
Staken
Bij hyperthermie van onbekende oorsprong het gebruik van sulpiride staken.
Overige waarschuwingen
Dementie: Antipsychotica vergroten bij ouderen met dementie, enigszins het risico van overlijden. Sulpiride is niet goedgekeurd voor gedragsstoornissen bij dementie.
Bewegingsstoornissen: Bij langdurig gebruik kan tardieve dyskinesie ontstaan; de symptomen kunnen tijdelijk verergeren of zelfs nog ontstaan na staken van het gebruik. Het risico van irreversibiliteit neemt toe bij ouderen en bij organische hersenbeschadiging.
Maligne neuroleptisch syndroom (MNS): een mogelijk fatale complicatie kan optreden met symptomen als hyperthermie, spierstijfheid, rabdomyolyse, stijging van serumcreatinekinase en autonome instabiliteit. Verder kunnen optreden: leukocytose, tachypneu, bewustzijnsverandering en profuus zweten. Het beeld kan atypisch zijn. Bij hyperthermie van onbekende aard, de behandeling direct staken. MNS kan bij ouderen na langdurig gebruik optreden.
Comorbiditeit: Wees terughoudend bij psycho-organische stoornis, risicofactoren voor een CVA, (anamnese van) epilepsie, ziekte van Parkinson, cardiovasculaire aandoening en pylorusstenose. Wees voorzichtig bij een voorgeschiedenis van glaucoom, mictiestoornissen, urineretentie, prostaathyperplasie en -hypertrofie, ileus, een aangeboren stenose van het spijsverteringskanaal en bij hypertensie, vooral bij ouderen, vanwege de kans op een hypertensieve crisis. Wees voorzichtig bij diabetes mellitus, ouderen en patiënten die bekend zijn met porfyrie. Dit middel kan door pupilverwijding de oogdruk verhogen en een aanval van acuut glaucoom veroorzaken.
Onderzoeksgegevens: Wees voorzichtig bij het voorschrijven aan kinderen vanwege ontbrekende gegevens over werkzaamheid en veiligheid.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Overdosering
Voor informatie over symptomen en behandeling van een intoxicatie met brexpiprazol, neem contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Symptomen
extrapiramidale stoornissen, parkinsonachtige verschijnselen, neuroleptisch maligne syndroom en coma.
Zie voor meer symptomen en behandeling vergiftigingen.info.
Eigenschappen
Atypisch antipsychoticum met partieel agonisme op de dopaminerge D2- en serotonerge 5HT1a-receptoren en antagonisme op de serotonerge 5HT2a- en noradrenerge α1B/2C-receptoren.
Kinetische gegevens
Resorptie | goed. |
Overig | poor metabolizers van CYP2D6 hebben een 47% hogere blootstelling aan brexpiprazol. |
F | 95%. |
T max | 4 uur. |
V d | 1,14–1,98 l/kg. |
Eiwitbinding | > 99%. |
Metabolisering | uitgebreid via de lever, voornamelijk via CYP3A4 en CYP2D6, leidend tot de vorming van oxidatieve metabolieten. |
Eliminatie | circa 25% via de urine en 46% via de feces. Onveranderd via de urine < 1% en onveranderd via de feces ca. 14%. |
T 1/2el | ca. 91 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Benzamidederivaat met anti-emetische, antipsychotische en gering sederende werking; het vermindert duizeligheidsklachten.
Kinetische gegevens
Resorptie | snel in de weefsels, laagste concentratie in de hersenen. |
F | 25–35%. |
Eliminatie | met de urine, vnl. onveranderd. |
T 1/2el | 7 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
brexpiprazol hoort bij de groep antipsychotica, atypische.
- amisulpride (N05AL05) Vergelijk
- aripiprazol (N05AX12) Vergelijk
- cariprazine (N05AX15) Vergelijk
- clozapine (N05AH02) Vergelijk
- lurasidon (N05AE05) Vergelijk
- olanzapine (N05AH03) Vergelijk
- paliperidon (N05AX13) Vergelijk
- quetiapine (N05AH04) Vergelijk
- risperidon (N05AX08) Vergelijk
- sertindol (N05AE03) Vergelijk
- sulpiride (N05AL01) Vergelijk
Groepsinformatie
sulpiride hoort bij de groep antipsychotica, atypische.
- amisulpride (N05AL05) Vergelijk
- aripiprazol (N05AX12) Vergelijk
- brexpiprazol (N05AX16) Vergelijk
- cariprazine (N05AX15) Vergelijk
- clozapine (N05AH02) Vergelijk
- lurasidon (N05AE05) Vergelijk
- olanzapine (N05AH03) Vergelijk
- paliperidon (N05AX13) Vergelijk
- quetiapine (N05AH04) Vergelijk
- risperidon (N05AX08) Vergelijk
- sertindol (N05AE03) Vergelijk