Samenstelling
Fragmin (Na-zout) Pfizer bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 12.500 IE/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 0,2 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 25.000 IE/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 0,2 ml, 0,3 ml, 0,4 ml, 0,5 ml, 0,6 ml, 0,72 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Enoxaparine (Na-zout) Aanvullende monitoring Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 100 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 0,2 ml (2000 IE = 20 mg), 0,4 ml (4000 IE = 40 mg), 0,6 ml (6000 IE = 60 mg), 0,8 ml (8000 IE = 80 mg), 1 ml (10.000 IE = 100 mg)
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Behandel een veneuze trombo-embolie (diepveneuze trombo-embolie of longembolie) initieel met een direct-werkend oraal anticoagulans (DOAC) (voorkeur) of met de combinatie van een laagmoleculairgewicht heparine (LMWH) en een vitamine K-antagonist (VKA), gevolgd door een onderhoudsbehandeling met een DOAC resp. een VKA. De behandelduur is minimaal 3 maanden, en hangt o.a. af van of er sprake is van een uitlokkende factor of een recidief, en het bloedingsrisico.
De keuze voor tromboseprofylaxe ter preventie van veneuze trombo-embolie (VTE) wordt bepaald door de soort ingreep, het bloedingsrisico en individuele risicofactoren. Bij grote orthopedische ingrepen is tromboseprofylaxe in alle gevallen geïndiceerd. Bij een preoperatief niet-ontstolde patiënt is een laagmoleculairgewicht heparine (LMWH) eerste keus. Tweede keus bij een electieve totale heup- of knievervangende operatie is een DOAC (dabigatran, apixaban of rivaroxaban) of fondaparinux. Bij heupfractuurchirurgie is fondaparinux tweede keus. Bij artroscopie van de knie is profylaxe doorgaans niet nodig. Overweeg een LMWH bij een risicopatiënt of bij een patiënt die een complexe ingreep ondergaat. Bij rugchirurgie is tromboseprofylaxe geïndiceerd bij een patiënt met één of meer additionele risicofactoren voor VTE. Kies voor een LMWH of mechanische profylaxe. Bij een patiënt zonder additionele risicofactoren voor VTE kan tromboseproflaxe worden overwogen.
Let op: de ESC Guidelines for the management of acute coronary syndromes (2023) worden verwerkt nadat de NVvC hun aanbevelingen voor de Nederlandse situatie hebben uitgebracht.
Geef bij vermoeden van een acuut coronair syndroom (ACS), als pijnbestrijding in de acute fase, nitroglycerine oromucosaal of isosorbidedinitraat sublinguaal. Geef bij een contra-indicatie of aanhoudende matige tot ernstige pijn morfine i.v. of fentanyl i.v. of intranasaal. Start bij STEMI zo snel mogelijk dubbele trombocytenaggregatieremming (DAPT), bij voorkeur binnen 24 uur na het ontstaan van klachten. Een STEMI wordt verder behandeld met reperfusie door percutane coronaire interventie (PCI). Geef peri-procedureel een parenteraal anticoagulans. Bij een NSTEMI (incl. IAP) wordt eerst aanvullend onderzoek en een risicoanalyse verricht. DAPT kan direct na het stellen van de diagnose worden gestart. Bij mogelijkheid tot een coronairangiogram binnen 24 uur kan ook worden volstaan met enkelvoudige trombocytenaggregatieremming.
Offlabel: De behandeling van volwassenen met COVID-19 met een mild beloop in de eerstelijnszorg, bestaat zo nodig uit symptoombestrijding met paracetamol (voorkeur) of een NSAID. Start bij een matig ernstig of zeer ernstig beloop in de tweedelijnszorg met dexamethason, naast optimale ondersteunende zorg en tromboseprofylaxe. Voeg tocilizumab toe bij een matig ernstig beloop bij CRP ≥ 75 mg/l en noodzaak tot hoge zuurstofsuppletie, of bij een zeer ernstig beloop binnen 24 uur na opname op de IC (indien niet eerder gestart).
Offlabel: De medicamenteuze behandeling van een oppervlakkige tromboflebitis is vooral gericht op pijnstilling. Overweeg behandeling met fondaparinux (voorkeur) of rivaroxaban (offlabel) bij bepaalde risicofactoren voor uitbreiding. Overweeg in de tweedelijnszorg behandeling met een laagmoleculairgewicht heparine (LMWH) (offlabel) als alternatief.
Advies
De keuze voor tromboseprofylaxe ter preventie van veneuze trombo-embolie (VTE) wordt bepaald door de soort ingreep, het bloedingsrisico en individuele risicofactoren. Bij grote orthopedische ingrepen is tromboseprofylaxe in alle gevallen geïndiceerd. Bij een preoperatief niet-ontstolde patiënt is een laagmoleculairgewicht heparine (LMWH) eerste keus. Tweede keus bij een electieve totale heup- of knievervangende operatie is een DOAC (dabigatran, apixaban of rivaroxaban) of fondaparinux. Bij heupfractuurchirurgie is fondaparinux tweede keus. Bij artroscopie van de knie is profylaxe doorgaans niet nodig. Overweeg een LMWH bij een risicopatiënt of bij een patiënt die een complexe ingreep ondergaat. Bij rugchirurgie is tromboseprofylaxe geïndiceerd bij een patiënt met één of meer additionele risicofactoren voor VTE. Kies voor een LMWH of mechanische profylaxe. Bij een patiënt zonder additionele risicofactoren voor VTE kan tromboseproflaxe worden overwogen.
Behandel een veneuze trombo-embolie (diepveneuze trombo-embolie of longembolie) initieel met een direct-werkend oraal anticoagulans (DOAC) (voorkeur) of met de combinatie van een laagmoleculairgewicht heparine (LMWH) en een vitamine K-antagonist (VKA), gevolgd door een onderhoudsbehandeling met een DOAC resp. een VKA. De behandelduur is minimaal 3 maanden, en hangt o.a. af van of er sprake is van een uitlokkende factor of een recidief, en het bloedingsrisico.
Let op: de ESC Guidelines for the management of acute coronary syndromes (2023) worden verwerkt nadat de NVvC hun aanbevelingen voor de Nederlandse situatie hebben uitgebracht.
Geef bij vermoeden van een acuut coronair syndroom (ACS), als pijnbestrijding in de acute fase, nitroglycerine oromucosaal of isosorbidedinitraat sublinguaal. Geef bij een contra-indicatie of aanhoudende matige tot ernstige pijn morfine i.v. of fentanyl i.v. of intranasaal. Start bij STEMI zo snel mogelijk dubbele trombocytenaggregatieremming (DAPT), bij voorkeur binnen 24 uur na het ontstaan van klachten. Een STEMI wordt verder behandeld met reperfusie door percutane coronaire interventie (PCI). Geef peri-procedureel een parenteraal anticoagulans. Bij een NSTEMI (incl. IAP) wordt eerst aanvullend onderzoek en een risicoanalyse verricht. DAPT kan direct na het stellen van de diagnose worden gestart. Bij mogelijkheid tot een coronairangiogram binnen 24 uur kan ook worden volstaan met enkelvoudige trombocytenaggregatieremming.
Offlabel: De behandeling van volwassenen met COVID-19 met een mild beloop in de eerstelijnszorg, bestaat zo nodig uit symptoombestrijding met paracetamol (voorkeur) of een NSAID. Start bij een matig ernstig of zeer ernstig beloop in de tweedelijnszorg met dexamethason, naast optimale ondersteunende zorg en tromboseprofylaxe. Voeg tocilizumab toe bij een matig ernstig beloop bij CRP ≥ 75 mg/l en noodzaak tot hoge zuurstofsuppletie, of bij een zeer ernstig beloop binnen 24 uur na opname op de IC (indien niet eerder gestart).
Offlabel: De medicamenteuze behandeling van een oppervlakkige tromboflebitis is vooral gericht op pijnstilling. Overweeg behandeling met fondaparinux (voorkeur) of rivaroxaban (offlabel) bij bepaalde risicofactoren voor uitbreiding. Overweeg in de tweedelijnszorg behandeling met een laagmoleculairgewicht heparine (LMWH) (offlabel) als alternatief.
Indicaties
- Behandeling van symptomatische veneuze trombo-embolieën (VTE: diepveneuze trombose of longembolie) bij volwassenen of kinderen ≥ 1 maand;
- Profylaxe van diepveneuze trombose bij bedlegerige patiënten die zijn opgenomen voor een acute medische aandoening zoals hartfalen, acute respiratoire insufficiëntie, ernstige infectie of acute reumatische aandoeningen;
- Profylaxe van trombo-embolische aandoeningen samenhangend met operatieve ingrepen en verlengde tromboseprofylaxe bij electieve heupchirurgie;
- Profylaxe van trombotische complicaties in de extracorporale circulatie tijdens hemodialyse en -filtratie;
- Instabiele coronaire aandoeningen zoals instabiele angina pectoris en non-Q-golf myocardinfarct;
- Behandeling van symptomatische VTE en de langdurige secundaire preventie ervan bij kankerpatiënten met solide tumoren;
- Offlabel: profylaxe van VTE bij patiënten met 'coronavirus disease 2019' (COVID-19) in de eerstelijnszorg die hierdoor bedlegerig zijn én thuisbehandeling met zuurstof krijgen en geen onderhoudsbehandeling met een DOAC of VKA krijgen.
- Offlabel: profylaxe van VTE bij gehospitaliseerde patiënten met COVID-19.
- Offlabel: behandeling van tromboflebitis.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Profylaxe van veneuze trombo-embolie (VTE) bij een matig of groot risico, vooral bij orthopedische en algemene chirurgie, incl. oncolytische chirurgie.
- Profylaxe van VTE bij bedlegerige patiënten met een acute medische aandoening zoals acuut hartfalen, acute respiratoire insufficiëntie, ernstige infectie en acute reumatische aandoeningen.
- Behandeling van diepveneuze trombose (DVT) en pulmonale embolie (PE), behalve PE waarvoor waarschijnlijk een trombolyticum of chirurgie nodig is.
- Verlengde behandeling van DVT en PE en profylaxe van recidief ervan bij een actieve maligniteit.
- Profylaxe van trombusvorming in de extracorporale circulatie bij hemodialyse.
- Acuut coronair syndroom:
- in combinatie met oraal acetylsalicylzuur bij instabiele angina pectoris en een non-ST-elevatie myocardinfarct (NSTEMI);
- acuut myocardinfarct met ST–elevatie (STEMI) bij patiënten die al dan niet een percutane coronaire interventie (PCI) ondergaan.
- Offlabel: profylaxe van VTE bij patiënten met 'coronavirus disease 2019' (COVID-19) in de eerstelijnszorg die hierdoor bedlegerig zijn én thuisbehandeling met zuurstof krijgen en geen onderhoudsbehandeling met een DOAC of VKA krijgen.
- Offlabel: profylaxe van VTE bij gehospitaliseerde patiënten met COVID-19.
- Offlabel: behandeling van tromboflebitis.
Gerelateerde informatie
Doseringen
Behandeling van diepveneuze trombose en longembolie
Volwassenen
Subcutaan: 200 IE/kg lichaamsgewicht 1×/dag, max. 18.000 IE per dag in 1 dosis. Bij een vergroot bloedingsrisico: 100 IE/kg 2×/dag. In het algemeen is monitoring van het anticoagulerende effect niet nodig, maar dit kan worden overwogen bij toegenomen kans op bloedingen of retrombose, zie voor meer informatie hierover de link onderaan deze rubriek. Gelijktijdige toediening van orale vitamine K-antagonisten kan direct worden gestart. De behandeling met dalteparine voortzetten totdat de protrombinecomplexspiegels een therapeutisch niveau hebben bereikt, gewoonlijk is behandeling gedurende ten minste 5 dagen noodzakelijk.
Kinderen van 1 maand tot 2 jaar
Subcutaan: startdosering 150 IE/kg lichaamsgewicht 2×/dag. Zo nodig de dosering met stappen van 25 IE/kg aanpassen om de streefwaarde van de anti-factor Xa-spiegel te bereiken. Gebruik van de concentratie van 2500 IE/ml wordt geadviseerd. Zie voor informatie over eventuele verdunning bij kinderen de smpc van Fragmin (rubriek 4.2 en 6.6).
Kinderen van 2 tot 8 jaar
Subcutaan: startdosering 125 IE/kg lichaamsgewicht 2×/dag. Zo nodig de dosering met stappen van 25 IE/kg aanpassen om de streefwaarde van de anti-factor Xa-spiegel te bereiken. Bij een lichaamsgewicht > 20 kg kan de concentratie 12.500 IE/ml direct zonder verdunning worden toegediend. Zie voor informatie over eventuele verdunning bij kinderen de smpc van Fragmin (rubriek 4.2 en 6.6).
Kinderen van 8 tot 18 jaar
Subcutaan: startdosering 100 IE/kg lichaamsgewicht 2×/dag. Zo nodig de dosering met stappen van 25 IE/kg aanpassen om de streefwaarde van de anti-factor Xa-spiegel te bereiken. Bij een lichaamsgewicht > 50 kg kan de concentratie 25.000 IE/ml direct zonder verdunning worden toegediend. Zie voor informatie over eventuele verdunning bij kinderen de smpc van Fragmin (rubriek 4.2 en 6.6).
Profylaxe bij acute medische aandoeningen
Volwassenen
Subcutaan: 5000 IE 1×/dag in het algemeen gedurende 12–14 dagen, zo nodig langer; tot volledige mobilisatie.
Profylaxe veneuze trombose samenhangend met operatieve ingrepen
Volwassenen
Subcutaan: Bij matig tromboserisico (algemene chirurgie): volgens de fabrikant 1–2 uur voor de ingreep 2500 IE , vervolgens 2500 IE 's ochtends, voortzetten tot volledige mobilisatie; normaal gesproken 5-7 dagen, zo nodig langer. De richtlijn Antitrombotisch beleid (2020) adviseert om bij grote orthopedische ingrepen bij niet-geïmmobiliseerde patiënten postoperatief te starten met de tromboseprofylaxe, ten minste 6 uur na de ingreep, en om bij geïmmobiliseerde patiënten die uitgesteld worden geopereerd wel pre-operatief te starten met de tromboseprofylaxe, maar geef geen dalteparine binnen 12 uur voor de operatieve ingreep.
Subcutaan: Bij groter tromboserisico (bv. bij maligniteit): volgens de fabrikant 5000 IE, de avond vóór de operatie; daarna 5000 IE 's avonds, voortzetten tot volledige mobilisatie; normaal gesproken 5–7 dagen, zo nodig langer. Alternatief: 2500 IE 1–2 uur vóór de ingreep en 2500 IE 8–12 uur later, vervolgens elke ochtend 5000 IE. De richtlijn Antitrombotisch beleid (2020) adviseert om bij grote orthopedische ingrepen bij niet-geïmmobiliseerde patiënten postoperatief te starten met de tromboseprofylaxe, ten minste 6 uur na de ingreep, en om bij geïmmobiliseerde patiënten die uitgesteld worden geopereerd wel pre-operatief met de tromboseprofylaxe te starten, maar geef geen dalteparine binnen 12 uur voor de operatieve ingreep. Volgens de richtlijn wordt de tromboseprofylaxe na grote orthopedische en traumatologische ingrepen gecontinueerd voor een duur van 28–35 dagen na de operatieve ingreep.
Subcutaan: Electieve heupchirurgie: volgens de fabrikant: volg een van de drie aanbevolen toedieningsschema's: 5000 IE 10–14 uur vóór de operatie, vervolgens 5000 IE 4–8 uur na de operatie en daarna 5000 IE dagelijks tot volledige mobilisatie en bij voorkeur gedurende minimaal 5 weken postoperatief. Alternatief: 2500 IE 1–2 uur vóór de ingreep, gevolgd door 2500 IE 4–8 uur na de operatie, vervolgens 5000 IE dagelijks tot volledige mobilisatie en bij voorkeur gedurende minimaal 5 weken postoperatief. Alternatief: 2500 IE 4–8 uur na de operatie, gevolgd door 5000 IE dagelijks tot volledige mobilisatie en bij voorkeur gedurende minimaal 5 weken postoperatief. De richtlijn Antitrombotisch beleid (2020) adviseert om bij grote orthopedische ingrepen bij niet-geïmmobiliseerde patiënten postoperatief te starten met de tromboseprofylaxe, ten minste 6 uur na de ingreep, en om bij geïmmobiliseerde patiënten die uitgesteld worden geopereerd wel pre-operatief te starten met de tromboseprofylaxe, maar geef geen dalteparine binnen 12 uur voor de operatieve ingreep. Volgens de richtlijn wordt de tromboseprofylaxe na grote orthopedische en traumatologische ingrepen gecontinueerd voor een duur van 28–35 dagen na de operatieve ingreep.
Profylaxe in extracorporale circulatie
Volwassenen
Intraveneus: Zonder vergroot bloedingsrisico: bolusinjectie van 30–40 IE/kg lichaamsgewicht, gevolgd door infusie van 10–15 IE/kg lichaamsgewicht per uur; alternatief bij dialyse die < 4 uur duurt: alleen een bolusinjectie van 5000 IE. Met vergroot bloedingsrisico: bolusinjectie van 5–10 IE/kg lichaamsgewicht, gevolgd door infusie van 4–5 IE/kg lichaamsgewicht per uur.
Instabiele coronaire aandoeningen
Volwassenen
Subcutaan: 120 IE per kg lichaamsgewicht 2×/dag gedurende minimaal 6 dagen. Max. dosering: 10.000 IE per 12 uur. Indien wenselijk kan de behandeling worden voortgezet met 5000 IE 2×/dag bij vrouwen < 80 kg en mannen < 70 kg óf 7500 IE 2×/dag bij vrouwen≥ 80 kg en mannen ≥ 70 kg. Tenzij het gecontra-indiceerd is, wordt gelijktijdige behandeling met acetylsalicylzuur aanbevolen (160 mg op dag 1, vervolgens 80 mg/dag).
Symptomatische veneuze trombo-embolieën bij kankerpatiënten
Volwassenen
Subcutaan: Gedurende de eerste 30 dagen van de behandeling 1×/dag 200 IE/kg lichaamsgewicht, maximaal 18.000 IE/dag. Hierna 1×/dag 150 IE/kg lichaamsgewicht. Bij trombocytengetal < 50 × 10 9/l de toediening onderbreken tot de waarde weer boven 50 × 10 9/l is. Bij een trombocytengetal > 50 × 10 9/l en < 100 × 10 9/l de dosering verlagen met 17 tot 33% (afhankelijk van het lichaamsgewicht) tot de waarde weer boven 100 × 10 9/l is gestegen; daarna de standaarddosis hervatten.
Offlabel: Profylaxe van VTE bij bedlegerige patiënten in de eerstelijnszorg met COVID-19 die thuisbehandeling met zuurstof krijgen
Volwassenen
Subcutaan: volgens de NHG-Standaard COVID-19 (april 2023): 5000 IE 1×/dag zolang de patiënt bedlegerig is. Verdubbel de dosering bij een BMI ≥ 40 kg/m 2. Bij een verminderde nierfunctie: geen dosisaanpassing nodig.
Offlabel: Profylaxe van VTE bij gehospitaliseerde patiënten met COVID-19
Volwassenen
Zie voor de toepassing van tromboseprofylaxe in de tweedelijnszorg: Tromboseprofylaxe bij COVID-19 (2022) op richtlijnendatabase.nl.
Offlabel: Behandeling van tromboflebitis
Volwassenen
Subcutaan: Volgens de pagina Behandeling oppervlakkige tromboflebitis (2021) in de Richtlijn Antitrombotisch beleid: 1×/dag 5000 IE gedurende 6 weken.
Verminderde nierfunctie
- Volgens de richtlijn Antitrombotisch beleid op de pagina Behandeling LMWH bij nierfunctiestoornissen en risico op VTE (2021): geen dosisaanpassing nodig bij gebruik ter profylaxe. Volgens de pagina Behandeling VTE met LMWH bij nierfunctiestoornissen (2021) bij behandeling van VTE:
- Bij matig verminderde nierfunctie (creatinineklaring 30–60 ml/min): overweeg de eerste gift de normale dosis te geven, vervolgens 75% van de normale dosis; overweeg bij gebruik langer dan 3 dagen eenmalig de anti-Xa-activiteit te meten en te doseren op geleide van de anti-Xa-activiteit.
- Bij ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring < 30 ml/min): overweeg de eerste gift de normale dosis te geven, vervolgens 50% van de normale dosis; overweeg bij gebruik langer dan 3 dagen eenmalig de anti-Xa-activiteit te meten en te doseren op geleide van de anti-Xa-activiteit.
Volgens de fabrikant
- Bij een licht tot matig verminderde nierfunctie (creatinineklaring 30-60 ml/min) geen dosisaanpassing nodig.
- Bij een ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring < 30 ml/min) hoeft de dosering niet aangepast te worden bij gebruik ter profylaxe. Gebruik bij een ernstig verminderde nierfunctie wordt afgeraden wanneer een volledige therapeutische dosis wordt overwogen voor de indicaties DVT of instabiele coronaire aandoeningen; als het toch gebruikt wordt de antifactor Xa-activiteit controleren (bij dosering 2×/dag: 3–4 uur na de 3e of 4e injectie; bij dosering 1×/dag: 4–6 uur na de 2e of 3e injectie) en eventueel de dosering aanpassen.
Monitor de spiegel van een LMWH niet routinematig; een spiegelbepaling, middels een anti-factor Xa-spiegel, kan echter overwogen worden bij obesitas, creatinineklaring < 30 ml/min, zwangerschap, neonaten en kinderen. Zie voor meer informatie over het testen van het effect van LMWH’s met een antifactor Xa-activiteitsmeting de richtlijn Antitrombotisch beleid (2020). De fabrikant adviseert bij kinderen meting van de anti-factor Xa-spiegel 4 uur na de eerste (bij de jongste kinderen), tweede of derde dosis en na elke dosisaanpassing. Controleer bij jonge kinderen eventueel vaker .
Toediening: Bij subcutane toediening bij voorkeur in het subcutane weefsel van de buik of in het laterale deel van de dij toedienen.
Doseringen
Profylaxe van veneuze trombo-embolische (VTE) aandoeningen bij patiënten met een matig of groot risico bij een operatie
Volwassenen
Bij een matig risico op VTE: 2000 IE (20 mg) s.c. 1×/dag gedurende minstens 7–10 dagen ongeacht de mate van herstel, en langer indien de patiënt aanzienlijk minder mobiel is. Bij profylaxe van postoperatieve trombose is het volgens de fabrikant doeltreffend en veilig de eerste injectie ca. 2 uur vóór de ingreep toe te dienen, indien sprake is van een ingreep met een matig (bloedings)risico. Dit geldt echter niet voor het eventueel verrichten van neuraxiale anesthesie rondom de ingreep; zie rubriek Waarschuwingen en voorzorgen. De richtlijn Antitrombotisch beleid (2020) adviseert om bij grote orthopedische ingrepen bij niet-geïmmobiliseerde patiënten postoperatief te starten met de tromboseprofylaxe, ten minste 6 uur na de ingreep, en om bij geïmmobiliseerde patiënten die uitgesteld worden geopereerd wel pre-operatief te starten met de tromboseprofylaxe, maar geef geen enoxaparine binnen 12 uur voor de operatieve ingreep.
Bij een groot risico op VTE: 4000 IE (40 mg) s.c. 1×/dag; bij profylaxe van postoperatieve trombose volgens de fabrikant de eerste injectie bij voorkeur ca. 12 uur vóór de ingreep toedienen; niet later toedienen dan 12 uur voor de ingreep. Als de profylaxe meer dan 12 uur voor de ingreep moet worden gestart (bv. bij een risicopatiënt die op een uitgestelde orthopedische ingreep wacht) de laatste injectie minimaal 12 uur vóór de ingreep geven en de profylaxe 12 uur na de ingreep hervatten (derhalve ontstaat een 'window' van ten minste 24 uur rondom de ingreep vrij van enoxaparinetoediening). De richtlijn Antitrombotisch beleid (2020) adviseert om bij grote orthopedische ingrepen bij niet-geïmmobiliseerde patiënten postoperatief te starten met de tromboseprofylaxe, ten minste 6 uur na de ingreep, en om bij geïmmobiliseerde patiënten die uitgesteld worden geopereerd wel pre-operatief te starten met de tromboseprofylaxe, maar geef geen enoxaparine binnen 12 uur voor de operatieve ingreep. Behandelduur: Volgens de richtlijn wordt de tromboseprofylaxe na grote orthopedische en traumatologische ingrepen gecontinueerd voor een duur van 28–35 dagen na de operatieve ingreep. Volgens de fabrikant is de behandelduur max. 5 weken; bij een ingreep aan abdomen of bekken vanwege een maligniteit en een groot risico op VTE max. 4 weken. Voor ingrepen met (geplande) neuraxiale anesthesie zie ook rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Verminderde nierfunctie: Volgens de pagina Behandeling LMWH bij nierfunctiestoornissen en risico op VTE (2021) in de richtlijn Antitrombotisch beleid is geen dosisaanpassing nodig. Volgens de fabrikant bij een ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring 15–30 ml/min): 2000 IE (20 mg) s.c. 1×/dag.
Profylaxe van DVT bij de in rubriek Indicaties genoemde acute medische aandoeningen
Volwassenen
4000 IE (40 mg) s.c. 1×/dag gedurende 6–14 dagen, ongeacht de mate van herstel (bv. mobiliteit). Voor een behandeling langer dan 14 dagen is geen voordeel aangetoond.
Verminderde nierfunctie: Volgens de pagina Behandeling LMWH bij nierfunctiestoornissen en risico op VTE (2021) in de richtlijn Antitrombotisch beleid is geen dosisaanpassing nodig. Volgens de fabrikant bij een ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring 15–30 ml/min): 2000 IE (20 mg) s.c. 1×/dag.
Behandeling van DVT en PE
Volwassenen
Subcutaan: 150 IE/kg (1,5 mg/kg) lichaamsgewicht 1×/dag òf 100 IE/kg (1 mg/kg) 2×/dag. Bij ongecompliceerde patiënten met een laag risico op terugkerende VTE 1×/dag doseren. Bij alle gecompliceerde trombo-embolische aandoeningen zoals bij obesitas, symptomatische PE, kanker, recidiverende DVT of PE of bij trombose van de vena iliaca: 2×/dag doseren. Behandelduur: in het algemeen 10 dagen. Indien nodig hierna starten met een oraal anticoagulans (zie hieronder).
Verminderde nierfunctie: Volgens de pagina Behandeling VTE met LMWH bij nierfunctiestoornissen (2021) in de richtlijn Antitrombotisch beleid: Bij matig verminderde nierfunctie (creatinineklaring 30–60 ml/min): overweeg om de eerste gift de normale dosis te geven, vervolgens 75% van de normale dosis; overweeg bij gebruik langer dan 3 dagen eenmalig de anti-Xa-activiteit te meten en te doseren op geleide van de anti-Xa-activiteit. Bij ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring < 30 ml/min): overweeg om de eerste gift de normale dosis te geven, vervolgens 50% van de normale dosis; overweeg bij gebruik langer dan 3 dagen eenmalig de anti-Xa-activiteit te meten en te doseren op geleide van de anti-Xa-activiteit. Volgens de fabrikant bij een ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring 15–30 ml/min): 100 IE/kg (1 mg/kg) s.c. 1×/dag.
Verlengde behandeling van DVT en PE en de profylaxe van recidief ervan bij een actieve maligniteit
Volwassenen
Subcutaan: 100 IE/kg (1 mg/kg lichaamsgewicht) 2×/dag gedurende 5-10 dagen, gevolgd door 150 IE/kg (1,5 mg/kg) 1×/dag gedurende maximaal 6 maanden. Na 6 maanden de constante behandeling met een anticoagulans opnieuw beoordelen.
Verminderde nierfunctie: Volgens de pagina Behandeling VTE met LMWH bij nierfunctiestoornissen (2021) in de richtlijn Antitrombotisch beleid: Bij een matig verminderde nierfunctie (creatinineklaring 30–60 ml/min): overweeg om de eerste gift de normale dosis te geven, vervolgens 75% van de normale dosis; overweeg bij gebruik langer dan 3 dagen eenmalig de anti-Xa-activiteit te meten en te doseren op geleide van de anti-Xa-activiteit. Bij een ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring < 30 ml/min): overweeg om de eerste gift de normale dosis te geven, vervolgens 50% van de normale dosis; overweeg bij gebruik langer dan 3 dagen eenmalig de anti-Xa-activiteit te meten en te doseren op geleide van de anti-Xa-activiteit. Volgens de fabrikant bij een ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring 15–30 ml/min): 100 IE/kg (1 mg/kg) s.c. 1×/dag.
Profylaxe van trombusvorming in de extracorporale circulatie bij hemodialyse
Volwassenen
100 IE/kg (1 mg/kg) aan het begin van de hemodialyse in de arteriële lijn van het circuit. Bij een verhoogd bloedingsrisico de dosering verlagen tot 50 IE/kg (0,5 mg/kg) voor een dubbele vasculaire toegangsweg óf 75 IE/kg (0,75 mg/kg) voor een enkele vasculaire toegangsweg. Een eenmalige dosis is meestal voldoende voor een dialysesessie van 4 uur. Bij ontstaan van fibrineringen, bijvoorbeeld bij een sessie langer dan 4 uur, kan overwogen worden een aanvullende dosis van 50–100 IE/kg (0,5–1 mg/kg) te geven.
Behandeling van instabiele angina pectoris en non-STEMI
Volwassenen
100 IE/kg (1 mg/kg) lichaamsgewicht s.c. elke 12 uur in combinatie met acetylsalicylzuur, gedurende ten minste 2 dagen, totdat klinische stabilisatie is bereikt. Gebruikelijke behandelduur enoxaparine: 2–8 dagen.
Bij een ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring 15–30 ml/min): 100 IE/kg (1 mg/kg) s.c. 1×/dag.
Behandeling van acuut myocardinfarct met ST–elevatie (STEMI)
Volwassenen (< 75 jaar)
3000 IE (30 mg) als i.v.-bolus én simultaan 100 IE/kg (1 mg/kg) s.c. eenmalig, gevolgd door 100 IE/kg (1 mg/kg) s.c. om de 12 uur (max. 10.000 IE (100 mg) voor alleen de eerste 2 doseringen). Gelijktijdig behandelen met acetylsalicylzuur. Behandelduur enoxaparine: 8 dagen of tot ontslag uit het ziekenhuis. Bij patiënten die een PCI ondergaan enoxaparine toedienen tussen 15 min vóór en 30 min na het trombolyticum. Bij patiënten die daaropvolgend een PCI ondergaan 30 IE/kg (0,3 mg/kg) lichaamsgewicht als intraveneuze injectie geven als enoxaparine meer dan 8 uur vóór het opblazen van de ballon is toegediend; deze injectie is niet nodig als enoxaparine minder dan 8 uur vóór de ballondilatatie is toegediend. Enoxaparine in een i.v.-lijn niet mengen met andere middelen (behalve met 0,9% NaCl-oplossing of 5% glucose-oplossing); voor en na de i.v.-toediening de lijn spoelen.
Bij volwassenen (< 75 jaar) met een ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring 15–30 ml/min): 3000 IE (30 mg) als i.v.-bolus én simultaan 100 IE/kg (1 mg/kg) s.c. eenmalig, gevolgd door 100 IE/kg (1 mg/kg) s.c. om de 24 uur (max. 10.000 IE (100 mg) voor alleen de eerste 2 doseringen). Verder zoals hierboven bij patiënten zonder deze nierfunctiestoornis.
Ouderen ≥ 75 jaar
75 IE/kg (0,75 mg/kg) lichaamsgewicht s.c. elke 12 uur (max. 7500 IE (75 mg) voor alleen de eerste 2 doseringen), gevolgd door een s.c.-dosering van 75 IE/kg (0,75 mg/kg) lichaamsgewicht voor de overige doseringen. Bij patiënten van deze leeftijd mag de initiële i.v.-bolus niet worden gebruikt.
Bij ouderen ≥ 75 jaar met een ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring 15–30 ml/min): 100 IE/kg (1 mg/kg) lichaamsgewicht s.c. 1×/dag. Bij patiënten van deze leeftijd mag de initiële i.v.-bolus niet worden gebruikt.
Offlabel: Profylaxe van VTE bij bedlegerige patiënten in de eerstelijnszorg met COVID-19 die thuisbehandeling met zuurstof krijgen
Volwassenen
Volgens de NHG-Standaard Covid-19 (april 2023): 4000 IE (40 mg) s.c. 1×/dag zolang de patiënt bedlegerig is. Verdubbel de dosering bij een BMI ≥ 40 kg/m². Bij een verminderde nierfunctie: geen dosisaanpassing nodig.
Offlabel: Profylaxe van VTE bij gehospitaliseerde patiënten met COVID-19
Volwassenen
Zie voor de toepassing van tromboseprofylaxe in de tweedelijnszorg: Tromboseprofylaxe bij COVID-19 (2022) op richtlijnendatabase.nl.
Offlabel: Behandeling van tromboflebitis
Volwassenen
Volgens de pagina Behandeling oppervlakkige tromboflebitis (2021) in de Richtlijn Antitrombotisch beleid: s.c. 1×/dag 4000 IE (40 mg) gedurende 6 weken.
Monitor de spiegel van een LMWH niet routinematig; een spiegelbepaling, middels een anti-factor Xa-spiegel, kan echter overwogen worden bij obesitas, creatinineklaring < 30 ml/min, zwangerschap, neonaten en kinderen. Zie voor meer informatie over het testen van het effect van LMWH’s met een antifactor Xa-activiteitsmeting de richtlijn Antitrombotisch beleid (2020).
Bij overstappen tussen verschillende anticoagulantia
- van enoxaparine op een vitamine K-antagonist (VKA): Enoxaparine continueren totdat de INR bij 2 opeenvolgende testen binnen het gewenste bereik is.
- van een VKA op enoxaparine: VKA staken en eerste dosis enoxaparine geven als de INR onder het therapeutisch bereik is gezakt.
- van enoxaparine op een DOAC: Enoxaparine staken en de DOAC starten 0–2 uur vóór het tijdstip waarop de volgende dosis enoxaparine zou worden toegediend.
- van een DOAC op enoxaparine: DOAC staken en enoxaparine starten op het tijdstip dat de volgende dosis DOAC zou worden ingenomen.
Toediening
- Niet i.m. toedienen. Bij voorkeur diep subcutaan injecteren in liggende houding, afwisselend links en rechts in een buikplooi in de anterolaterale en posterolaterale buikwand.
- Als het door de schaalverdeling op de spuit niet mogelijk is de exacte s.c.-dosis toe te dienen, dan het volume afronden naar boven (tot aan de volgende maatstreep).
Bijwerkingen
Vaak (1–10%): pijn of subcutane hematomen op de injectieplaats. Milde trombocytopenie (type I, meestal reversibel), bloedingen. Reversibele verhoging van transaminasen (ASAT, ALAT).
Soms (0,1-1%): overgevoeligheid.
Zelden (0,01–0,1%): (voorbijgaande) alopecia, huidnecrose.
Verder zijn gemeld: spinale of epidurale hematomen, (fatale) bloedingen (o.a. intracranieel of retroperitoneaal). Huiduitslag. Immunologische trombocytopenie (type II) met/zonder trombotische complicaties. Anafylactische reactie. Hyperkaliëmie (door hypoaldosteronisme, met name bij diabetes mellitus of chronisch nierfalen). Osteoporose (na langdurig gebruik).
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): stijging van leverenzymwaarden (m.n. transaminasen > 3× ULN).
Vaak (1-10%): bloedingen (waaronder intracraniële en retroperitoneale bloedingen, hematurie, gastro-intestinale bloeding, wondhematoom, bloedneus, hematoom op andere plek dan injectieplaats), hemorragische anemie, trombocytose, trombocytopenie. Hoofdpijn. Allergische reactie. Urticaria, jeuk, erytheem. Reacties op de injectieplaats (hematoom, pijn, oedeem, bloeding, overgevoeligheid, ontsteking).
Soms (0,1-1%): hepatocellulaire leverschade. Bulleuze dermatitis. Lokale irritatie, huidnecrose (meestal op de injectieplaats, vaak voorafgegaan door purpura of geïnfiltreerde en pijnlijke erythemateuze plaques).
Zelden (0,01-0,1%): anafylactische/anafylactoïde reacties, waaronder shock. Cholestatische leverschade. Cutane vasculitis, nodules op de injectieplaats (niet-cystische inkapseling van enoxaparine, verdwijnt vanzelf na een paar dagen). Intraspinale hematomen leidend tot neurologisch letsel (bij combinatie met spinale/epidurale anesthesie en post–operatieve verblijfskatheters). Immuungemedieerde HIT met trombose. Alopecia. Eosinofilie. Hyperkaliëmie. Osteoporose (bij behandeling > 3 maanden).
Verder is gemeld: acute gegeneraliseerde exanthemateuze pustulose (AGEP).
Interacties
Gelijktijdige toediening van stoffen die de bloedstolling kunnen beïnvloeden, zoals trombocytenaggregatieremmers, GPIIb/IIIa receptorantagonisten, vitamine K-antagonisten, trombolytica en dextranen, kan het antistollingseffect van dalteparine versterken; dit geldt ook voor stoffen met een ulcerogene werking zoals corticosteroïden. Wees extra voorzichtig bij gebruik van hoge doses acetylsalicylzuur of andere NSAID's vanwege een versterking van het antistollingseffect.
Een interactie met de volgende middelen is aangetoond voor heparine en derhalve mogelijk ook voor dalteparine: versterking van de antistolling door bepaalde cytostatica, hoge doses penicilline, kinine; vermindering van de antistolling door nitroglycerine i.v., antihistaminica, digoxine, tetracyclinen, ascorbinezuur, tabak roken.
Interacties
Vermijd gelijktijdige toediening van sommige geneesmiddelen die de bloedstolling kunnen beïnvloeden, zoals NSAID's in ontstekingsremmende dosering, andere trombolytica (alteplase, reteplase, tenecteplase, urokinase) en orale anticoagulantia (zoals vitamine K-antagonisten).
Wees voorzichtig bij combinatie met andere geneesmiddelen die de bloedstolling beïnvloeden zoals trombocytenaggregatieremmers (zoals acetylsalicylzuur in een lage dosering), clopidogrel en glycoproteïne IIb/IIIa-antagonisten, alsmede van stoffen met ulcerogene werking zoals systemische corticosteroïden bij voorkeur vermijden.
Controleer de plasmakaliumspiegel extra bij combinatie met andere plasmakaliumverhogende geneesmiddelen, zoals ACE-remmers, AT1-antagonisten, trimethoprim, tacrolimus, ciclosporine en kaliumsparende diuretica.
Zwangerschap
Teratogenese: Zowel bij de mens als bij dieren, geen aanwijzingen voor schadelijkheid.
Advies: Kan worden gebruikt. Dalteparine zo mogelijk voor de bevalling stoppen vanwege meer kans op maternale bloedingen.
Overige: Epidurale anesthesie tijdens de bevalling is streng gecontra–indiceerd bij gebruik van hoge doses anticoagulantia.
Zwangerschap
Enoxaparine passeert de placenta niet.
Teratogenese: Zowel bij de mens als bij dieren, geen aanwijzingen voor schadelijkheid.
Advies: Kan worden gebruikt. Enoxaparine zo mogelijk voor de bevalling stoppen vanwege meer kans op maternale bloedingen.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, in zeer kleine hoeveelheden.
Farmacologisch effect: Onwaarschijnlijk, vanwege de lage orale biologische beschikbaarheid (inactivering in het maag-darmkanaal).
Advies: Kan volgens voorschrift worden gebruikt.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onwaarschijnlijk vanwege de molecuulgrootte.
Farmacologisch effect: Onwaarschijnlijk, vanwege de lage orale biologische beschikbaarheid (door inactivering in het maag-darmkanaal) en de molecuulgrootte. Een studie met enoxaparine laat geen effect zien op de bloedstolling van het kind.
Advies: Kan worden gebruikt.
Contra-indicaties
- overgevoeligheid voor heparine of andere laagmoleculairgewicht heparinen, eerder opgetreden heparine-geïnduceerde trombocytopenie (HIT);
- ernstige bloedstollingsstoornissen, behalve bij intravasale stolling;
- bloedverlies uit de tractus digestivus door ulcus pepticum, tumoren, hiatus hernia of diverticulose;
- cerebrovasculair accident, behalve in het geval van systemische embolieën;
- hypertensie;
- retinopathie door hypertensie en/of diabetes mellitus;
- (sub)acute septische endocarditis;
- operaties/letsel aan hersenen, ruggenmerg, ogen of oren;
- bij therapeutische doses: regionale of spinale anesthesie en lumbale punctie.
Contra-indicaties
- overgevoeligheid voor heparine(–derivaten), inclusief andere LMWH's;
- eerder opgetreden immuungemedieerde heparine-geïnduceerde trombocytopenie (HIT) in de afgelopen 100 dagen of bij circulerende antilichamen;
- actieve klinisch relevante bloedingen, en aandoeningen met een verhoogd bloedingsrisico, incl. een recent hemorragisch cerebrovasculair accident, gastro-intestinale ulcus, maligne neoplasma, recente operatieve ingreep aan de hersenen, wervelkolom of ogen, bekende of vermoede slokdarmvarices, arterioveneuze malformaties, vasculaire aneurysma's, belangrijke intraspinale of intracerebrale vasculaire abnormaliteiten;
- locoregionale, epidurale of spinale anesthesie bij gebruik van enoxaparine in een therapeutische dosering in de voorgaande 24 uur.
Waarschuwingen en voorzorgen
Aanbevolen wordt het trombocytenaantal te controleren vóór aanvang en tijdens behandeling. Wees extra voorzichtig bij een snel ontwikkelende trombocytopenie en bij ernstige trombocytopenie (< 100 × 109/l).
Epidurale of spinale katheters: De kans op epidurale/spinale hematomen, eventueel gepaard gaande met langdurige of permanente verlamming neemt toe bij gebruik van epidurale verblijfskatheters òf gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de hemostase beïnvloeden òf traumatische of herhaalde epidurale of spinale punctie. Aanbrengen of verwijderen van een epidurale of spinale katheter uitstellen tot 10–12 uur na de doses dalteparine voor tromboseprofylaxe en bij hogere doses dalteparine (zoals 100–120 IE/kg lichaamsgewicht om de 12 uur of 200 IE/kg lichaamsgewicht eenmaal per dag) het aanbrengen of verwijderen van de katheter uitstellen tot 24 uur na de toediening van dalteparine. Extra voorzichtig zijn als ook anticoagulantia worden gebruikt. Indien tijdens de regelmatige controle een neurologische beschadiging wordt opgemerkt, is dringend decompressie van het ruggenmerg nodig.
Volgens de richtlijn Antitrombotica van het Kenniscentrum Mondzorg (KIMO) 2019 is staken van een LMWH niet nodig bij extracties, parodontale ingrepen, implantaatplaatsing, biopteren, operatieve verwijdering van gebitselementen, apexresectie, sinusbodemelevatie of peri-implantaire chirurgie. Aanvullende maatregelen (zoals verkleinen van het wondoppervlak, faseren van de behandeling, inhechten resorbeerbare wondverbanden) kunnen overwogen worden bij meerdere factoren die het bloedingsrisico verhogen. Eventueel overleggen met de voorschrijver als ingeschat wordt dat deze aanvullende maatregelen mogelijk niet voldoende zijn. Bij geleidingsanesthesie hoeft een LMWH niet gestaakt te worden. Voor een abcesincisie bij twijfel overleggen met een MKA-chirurg. Bij een combinatie van een LMWH met een trombocytenaggregatieremmer overleggen met de voorschrijver of het veilig is om kortdurend de medicatie aan te passen. Zie voor meer informatie, ook over eventueel te nemen lokale maatregelen, de richtlijn Antitrombotica van het KIMO.
Voorzichtig toepassen bij ernstige lever– en nierinsufficiëntie, leeftijd > 80 jaar, oncontroleerbare hypertensie, hypertensieve of diabetische retinopathie en andere aandoeningen waarbij bloedingen kunnen optreden. Het gebruik van dalteparine wordt niet aanbevolen bij patiënten met een ernstige nierfunctiestoornis (creatinineklaring < 30 ml/min). Als het toch hierbij gebruikt wordt de antifactor Xa-concentratie controleren, evenals bij een andere, fysiologisch verminderde nierfunctie (zoals bij neonaten). Overwogen kan worden deze concentratie tevens te bepalen bij erg magere, morbide obese of zwangere patiënten, kinderen of bij het bestaan van meer kans op bloedingen of het opnieuw optreden van trombose. Zie voor meer informatie over het testen van het effect van LMWH’s met een antifactor Xa-activiteitsmeting de richtlijn Antitrombotisch beleid.
Tevens voorzichtig zijn bij gebruik van hoge doseringen, zoals bij behandeling van diepveneuze trombose, longembolie of instabiele coronaire aandoeningen, of na een recente operatieve ingreep.
Dalteparine kan hyperkaliëmie veroorzaken, met name bij diabetes mellitus, chronisch nierfalen, reeds aanwezige metabole acidose, reeds verhoogde kaliumspiegels en bij gebruik van kaliumsparende geneesmiddelen. Er is meer kans op hyperkaliëmie bij langdurig gebruik. Bepaal bij gebruik langer dan 7 dagen bij risicopatiënten de plasmakaliumwaarde vóór de behandeling en regelmatig gedurende de behandeling.
Staak de behandeling bij positieve of onbekende resultaten van in-vitro testen op antilichamen tegen bloedplaatjes in aanwezigheid van laagmoleculairgewicht heparinen.
De antifactor Xa-activiteit van de laagmoleculairgewicht heparinen is onderling niet vergelijkbaar, zodat bij overschakeling aanpassing van de dosering noodzakelijk kan zijn.
Niet i.m. toedienen en i.m.–toediening van andere geneesmiddelen vermijden bij dagdoses > 5000 IE, vanwege de kans op hematomen.
Waarschuwingen en voorzorgen
Controleer het trombocytenaantal vóór het starten van de behandeling en regelmatig tijdens de behandeling. Wees uiterst voorzichtig na een geschiedenis van immuungemedieerde HIT langer dan 100 dagen geleden (korter dan 100 dagen is gecontra-indiceerd). Trombocytopenie treedt vooral op tussen de 5–21e dag na de start van de behandeling en de kans hierop is groter bij postoperatieve patiënten, vooral na een hartoperatie of bij kanker. Bij klinische symptomen die wijzen op HIT (nieuwe arteriële of veneuze trombo-embolie, pijnlijke huidlaesie op de injectieplaats, allergische of anafylactoïde reacties na behandeling) het trombocytenaantal meten. Bij een daling van het trombocytenaantal met 30–50 % van de beginwaarde enoxaparine direct staken en een anticoagulans zonder heparine(-achtige) geven.
Controleer tevens de plasmakaliumspiegel omdat enoxaparine deze kan verhogen, met name bij diabetes mellitus, chronisch nierfalen, bestaande metabole acidose, of combinatie met andere kaliumverhogende geneesmiddelen, zie ook enoxaparine#interacties.
Ter vermindering van het bloedingsrisico na vasculaire behandeling van instabiele angina pectoris, NSTEMI en STEMI exact de aanbevolen intervallen tussen de doses enoxaparine aanhouden. Het is belangrijk om hemostase te bereiken op de plaats van de punctie na PCI. Bij een plug, de katheter onmiddellijk verwijderen. Bij een manuele compressiemethode, de katheter 6 uur na de laatste injectie enoxaparine verwijderen. Bij voortzetting van de behandeling met enoxaparine, de volgende dosis minimaal 6–8 uur na verwijdering van de katheter geven. Let op eventuele hematomen rond de injectieplaats.
Volgens de richtlijn Antitrombotica van het Kenniscentrum Mondzorg (KIMO) 2019 is staken van een LMWH niet nodig bij extracties, parodontale ingrepen, implantaatplaatsing, biopteren, operatieve verwijdering van gebitselementen, apexresectie, sinusbodemelevatie of peri-implantaire chirurgie. Aanvullende maatregelen (zoals verkleinen van het wondoppervlak, faseren van de behandeling, inhechten resorbeerbare wondverbanden) kunnen overwogen worden bij meerdere factoren die het bloedingsrisico verhogen. Eventueel overleggen met de voorschrijver als ingeschat wordt dat deze aanvullende maatregelen mogelijk niet voldoende zijn. Bij geleidingsanesthesie hoeft een LMWH niet gestaakt te worden. Voor een abcesincisie bij twijfel overleggen met een MKA-chirurg. Bij een combinatie van een LMWH met een trombocytenaggregatieremmer overleggen met de voorschrijver of het veilig is om kortdurend de medicatie aan te passen. Zie voor meer informatie, ook over eventueel te nemen lokale maatregelen, de richtlijn Antitrombotica van het KIMO.
Wees voorzichtig bij meer kans op bloedingen zoals bij een verminderde hemostase, peptisch ulcus in de anamnese, recente ischemische beroerte, ernstige arteriële hypertensie, recente diabetische retinopathie, neurochirurgische of oogheelkundige operaties, gelijktijdig gebruik van andere geneesmiddelen die de bloedstolling kunnen beïnvloeden (zie rubriek Interacties), therapeutisch gebruik bij een leeftijd > 80 jaar, laag lichaamsgewicht (mannen < 57 kg, vrouwen < 45 kg). In het algemeen is monitoring van het anticoagulerende effect niet nodig, maar dit kan worden overwogen bij toegenomen kans op bloedingen of retrombose, zie voor meer informatie de richtlijn Antitrombotisch beleid (2020).
Bij nierinsufficiëntie is het bloedingsrisico eveneens verhoogd door een hogere blootstelling. Zorgvuldige klinische observatie is aanbevolen en overweeg biologische monitoring door meting van de anti-Xa-activiteit. Pas bij een creatinineklaring van 15–30 ml/min de dosering aan, zie enoxaparine#doseringen. Enoxaparine niet gebruiken bij een creatinineklaring < 15 ml/min, behalve ter profylaxe van trombusvorming in de extracorporale circulatie tijdens hemodialyse.
Bij leverinsufficiëntie is er ook een groter bloedingsrisico; een aanpassing van de dosering gebaseerd op monitoring van anti-Xa-niveau's is echter onbetrouwbaar bij levercirrose.
Bij obesitas (BMI > 30 kg/m²) extra controleren op trombo-embolische symptomen.
Bij gebruik van spinale/epidurale anesthesie of lumbale punctie tijdens behandeling kan het optreden van epidurale of spinale hematomen met het risico van langdurige of permanente paralyse niet worden uitgesloten. Er is meer kans op deze complicaties bij gebruik van een post-operatieve epidurale verblijfskatheter, gelijktijdig gebruik van andere geneesmiddelen die de hemostase beïnvloeden (zoals NSAID's), traumatische of herhaalde neuraxiale puncties of bij een misvormd ruggenmerg of een ruggenmergoperatie in de voorgeschiedenis. Het gebruik van enoxaparine (in profylactische of therapeutische dosering) 2 uur vóór een ingreep is niet compatibel met neuraxiale anesthesie. Na toediening van een profylactische enoxaparinedosering minimaal 12 uur wachten voordat een spinale/epidurale katheter geplaatst of verwijderd of een lumbaalpunctie gezet wordt. Na het verwijderen van een katheter overwegen minimaal 4 uur te wachten voordat een volgende profylactische of therapeutische dosis enoxaparine gegeven wordt. Bij een creatinineklaring van 15–30 ml/min overwegen de tijd tussen het plaatsen of verwijderen van een katheter te verlengen tot minimaal 24 uur na het geven van een profylactische dosering enoxaparine. Na toediening van een therapeutische enoxaparinedosering minimaal 24 uur wachten voordat een spinale/epidurale katheter geplaatst of verwijderd of een lumbaalpunctie gezet wordt. Bij een tweemaaldaagse dosering, de tweede dosis van de dag overslaan om voldoende tijd voor katheterplaatsing of verwijdering in te lassen. Bij een creatinineklaring van 15–30 ml/min overwegen de tijd tussen het plaatsen of verwijderen van een katheter te verlengen tot minimaal 48 uur na het geven van een therapeutische dosering enoxaparine.
Instrueer patiënten na spinale/epidurale anesthesie of een lumbaalpunctie direct contact op te nemen bij verschijnselen van een neurologische stoornis, zoals pijn in het midden van de rug, sensorische of motorische uitvalsverschijnselen, disfunctie van darmen en/of blaas. Bij een vermoeden van een spinaal hematoom decompressie van het ruggenmerg overwegen.
Overweeg de diagnose acute gegeneraliseerde exanthemateuze pustulose (AGEP) bij optreden van een koortsig gegeneraliseerd erytheem met pustels en staak dan direct de behandeling.
Bij huidnecrose of cutane vasculitis de behandeling eveneens direct staken.
Weeg bij acute infectieuze endocarditis de voor- en nadelen van de behandeling nauwkeurig af, vanwege meer kans op een cerebrale bloeding.
Gebruik van enoxaparine als tromboseprofylaxe bij zwangere vrouwen met kunsthartkleppen is onvoldoende onderzocht; er zijn meldingen van kunstkleptrombose, incl. bij zwangere vrouwen, met fatale afloop voor moeder en foetus.
De antifactor Xa-activiteit van de laagmoleculairgewicht heparinen is onderling niet vergelijkbaar, zodat bij overschakeling aanpassing van de dosering noodzakelijk kan zijn.
Er zijn geen gegevens beschikbaar over enoxaparine als profylaxe of behandeling tijdens hemodialysesessies behalve ter preventie van trombusvorming in de extracorporale circulatie.
Overdosering
Symptomen
Bloedingen.
Neem voor informatie over een vergiftiging met dalteparine contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Symptomen
Bloedingen.
Neem voor meer informatie over een vergiftiging met enoxaparine contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Laagmoleculairgewicht heparine (LMWH) met zwakkere antifactor IIa-activiteit en sterkere antifactor Xa-activiteit en een geringer effect op stollingsparameters zoals de trombinetijd en aPTT dan ongefractioneerd heparine.
Kinetische gegevens
F | s.c. ca. 90%. |
T max | 3–4 uur. |
V d | bij kinderen gemiddeld 0,17 l/kg. |
Eliminatie | vnl. met de urine. |
T 1/2el | i.v. 2 uur, s.c. 3–4 uur. |
T 1/2el | bij kinderen toenemend met de leeftijd s.c.: bij < 8 weken ca. 2,3 uur, bij 12–18 jaar ca. 6,3 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Laagmoleculairgewicht heparine (LMWH) met zwakkere antifactor IIa-activiteit en sterkere antifactor Xa-activiteit dan gewoon heparine. Naast anti Xa/IIa-activiteit heeft enoxaparine ook andere antitrombotische (remming factor VIIa, inductie van endogene afgifte van 'Tissue Factor Pathway Inhibitor', reductie van afgifte van de von Willebrandfactor) en anti-inflammatoire eigenschappen die ook bijdragen aan de antitrombotische activiteit van enoxaparine. Bij gebruik als profylactische behandeling heeft enoxaparine geen significant effect op de aPTT, bij therapeutisch gebruik kan de aPTT verlengd worden met een factor 1,5–2,2 bij piekactiviteit.
Kinetische gegevens
F | s.c. ca. 100%. |
T max | s.c. 3–5 uur. |
V d | 0,061 l/kg. |
Metabolisering | in de lever door desulfatering en/of depolymerisatie tot fragmenten met lagere molecuulgewichten, met lagere biologische activiteit. |
Eliminatie | vnl. via de lever. Verder renale klaring (ca. 40% van de toegediende dosis) van actieve fragmenten (ca. 10%) en inactieve fragmenten. |
T 1/2el | s.c. ca. 5 uur (na eenmalige toediening), ca. 7 uur (na herhaalde toediening). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
dalteparine hoort bij de groep heparinen, LMWH's.
Groepsinformatie
enoxaparine hoort bij de groep heparinen, LMWH's.
Kosten
Kosten laden…Kosten
Kosten laden…Zie ook
Geneesmiddelgroep
Indicaties
- Behandeling van een NSTEMI/IAP ACS
- Behandeling van een STEMI ACS
- COVID-19
- preventie van een veneuze trombo-embolie bij orthopedische ingrepen
- trombo-embolie, behandeling
Externe links
Zie ook
Geneesmiddelgroep
Indicaties
- Behandeling van een NSTEMI/IAP ACS
- Behandeling van een STEMI ACS
- COVID-19
- preventie van een veneuze trombo-embolie bij orthopedische ingrepen
- trombo-embolie, behandeling