Samenstelling
Axium-opto (fosfaat als di-Na-zout) Focus Care bv
- Toedieningsvorm
- Oogdruppels (0,1%)
- Sterkte
- 1 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- minim 0,4 ml
Conserveermiddel: geen.
Dexa-Pos (di-Na-fosfaat) Ursapharm Benelux bv
- Toedieningsvorm
- Oogdruppels (0,1%)
- Sterkte
- 1 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 10 ml
Conserveermiddel: benzalkoniumchloride.
Dexamethason Monofree (fosfaat als di-Na-zout)) Théa Pharma bv
- Toedieningsvorm
- Oogdruppels (0,1%)
- Sterkte
- 1 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 0,4 ml
Conserveermiddel: geen.
Dexamethason oogdruppels (fosfaat als di-Na-zout) Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Oogdruppels (0,1%)
- Sterkte
- 1 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 5 ml
Conserveermiddel: geen.
Dexamethason oogdruppels FNA (als di-Na-fosfaat) Formularium der Nederlandse Apothekers
- Toedieningsvorm
- Oogdruppels (0,1%)
- Sterkte
- 1 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 10 ml
Conserveermiddel: benzalkoniumchloride.
- Toedieningsvorm
- Oogdruppels (0,1%)
- Sterkte
- 1 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 1 ml
Conserveermiddel: geen.
Dexmono (fosfaat als di-Na-zout) Rockmed Pharma
- Toedieningsvorm
- Oogdruppels (0,1%)
- Sterkte
- 1 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 6 ml
Conserveermiddel: geen.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Iluvien XGVS Horus Pharma
- Toedieningsvorm
- Intravitreaal implantaat in applicator
- Sterkte
- 190 microgram
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Volgens de richtlijn Uveïtis (2016) dient uveïtis anterior bij aanvang zo snel mogelijk behandeld te worden met hoogfrequent gedoseerde sterk werkzame corticosteroïd-oogdruppels. De keuze wordt daarbij bepaald door de ernst van de ontsteking en eventuele eerdere reactie op therapie. De effectiviteit bij uveïtis hangt niet alleen af van de glucocorticoïde werkingssterkte, maar ook van het doordringend vermogen in het oog. De richtlijn adviseert ten aanzien van de werkzaamheid van de corticosteroïd-oogdruppels bij uveïtis de aflopende volgorde aan: prednisolonacetaat 1%, dexamethason, prednisolonnatriumfosfaat 0,5% en ten slotte fluormetholon.
Bij een allergische conjunctivitis geven oogdruppels met een antihistaminicum veelal verlichting van de klachten. Voeg bij hardnekkige en hevige conjunctivitisklachten, prednisolon-oogdruppels toe (max. 3 dagen). Bij hevige klachten aan de oogleden, kan aanbrengen van hydrocortisoncrème gedurende enkele dagen effectief zijn. Overweeg bij frequent recidiverende conjunctivitis een onderhoudsbehandeling met een antihistaminicum-oogdruppel; combineer met een (‘niet-sederend’) oraal antihistaminicum bij onvoldoende effect. Behandel een rinoconjunctivitis in eerste instantie met een corticosteroïdneusspray, aangezien de oogklachten hierdoor vaak al afnemen.
Dexamethason-oogdruppels vanwege het hoge glaucoomrisico, niet voorschrijven bij hardnekkige en hevige klachten van allergische conjunctivitis in de eerstelijnszorg.
Advies
Zie de aanbevelingen in Behandeling van diabetisch macula oedeem (update 2023) van de richtlijn Diabetische retinopathie (2017) op richtlijnendatabase.nl.
Zie de NOG-Richtlijn Uveïtis (2015) voor aanbevelingen in de behandeling met Corticosteroïdimplantaten bij uveïtis. Voor het fluocinolonactonide-implantaat is nog geen advies vastgesteld over de plaats in de medicamenteuze behandeling van niet-infectieuze uveïtis.
Indicaties
Inflammatoire, niet–infectieuze aandoeningen van het voorste oogsegment en aangrenzende weefsels:
- Keratitis marginalis, stroma–oedeem bij keratitis;
- Uveïtis anterior;
- Episcleritis (wanneer NSAID's gecontra–indiceerd of ontoereikend zijn);
- Scleritis;
- Acute fase van ernstige allergische conjunctivitis die niet reageert op standaardtherapie.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Verminderd gezichtsvermogen dat gepaard gaat met chronisch diabetisch macula-oedeem (DME) wanneer de respons op de beschikbare behandelingen onvoldoende is.
- Preventie van een recidief van recidiverende niet-infectieuze uveïtis waarbij het posterieure segment van het oog is aangetast.
Doseringen
Inflammatoire, niet–infectieuze aandoeningen van het voorste oogsegment en aangrenzende weefsels
Volwassenen (incl. ouderen)
Oogdruppels: 1 druppel 4–6×/dag in de conjunctivaalzak; in ernstige gevallen zo nodig starten met 1 druppel ieder uur en bij verbetering afbouwen tot 1 druppel/4 uur. Maximaal 14 dagen behandelen. De toedieningsfrequentie geleidelijk verlagen bij staken van de behandeling.
Kinderen
Inflammatoire, niet-infectieuze aandoening van de conjunctiva, uveïtis en post-operatief: volgens het Kinderformularium van het NKFK: oogdruppels: 1 druppel 4×/dag in de conjunctivaalzak; in ernstige gevallen kan frequentere toediening nodig zijn tot maximaal 1 druppel iedere 2 uur.
Toediening
- Druk de traanbuis 1–3 minuten dicht tijdens en direct na toediening; dit voorkomt dat de oogdruppel afvloeit naar de neus- en keelholte wat systemische reacties tot gevolg kan hebben;
- Bij gebruik van meerdere soorten oogpreparaten deze toedienen met een interval van ten minste 5 minuten. De oogdruppels die de minste irritatie geven als eerste en viskeuze druppels of oogzalven als laatste toedienen;
- De conserveermiddelvrije oogdruppels in de verpakkingen van 0,4 ml (minim) en 1 ml (FNA) zijn bestemd voor eenmalig gebruik.
Doseringen
De plaatsing dient te geschieden onder aseptische omstandigheden door een oogarts met ervaring met intravitreale injectie, in overeenstemming met de klinische richtlijnen, én uitsluitend met geschikte lokale anesthesie en een lokaal breedspectrum antisepticum.
Naar oordeel van de oogarts wordt de patiënt geïnstrueerd om eventueel thuis pre- en postoperatief een lokaal breedspectrum antimicrobieel middel toe te dienen.
Chronisch diabetisch macula-oedeem (DME)
Volwassenen (incl. ouderen > 65 jaar)
Eén implantaat fluocinolonactonide middels intravitreale injectie inbrengen in het aangetaste oog. Gelijktijdige implantatie in beide ogen wordt niet aanbevolen (zie rubriek Waarschuwingen en voorzorgen achter Onderzoeksgegevens). Eventueel na 12 maanden een bijkomend implantaat inbrengen als de patiënt aanvankelijk gereageerd heeft en last krijgt van een verminderd gezichtsvermogen en/of een toename van de retinadikte als gevolg van een recidief of verergering van DME. Hierbij mogelijke voordelen afwegen tegen de risico’s. Een implantaat geeft gedurende max. 36 maanden fluocinolonacetonide af.
Recidiverende niet-infectieuze uveïtis met aantasting van het posterieure segment van het oog
Volwassenen (incl. ouderen > 65 j.)
Eén implantaat fluocinolonactonide intravitreaal inbrengen in het aangetaste oog. Gelijktijdige implantatie in beide ogen wordt niet aanbevolen. Er is geen ervaring met herhaalde toediening bij niet-infectieuze uveïtis. Een implantaat geeft gedurende max. 36 maanden fluocinolonacetonide af.
Toediening: Voor nadere informatie m.b.t. de intravitreale injectieprocedure van het implantaat zie de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2) via 'Zie ook'.
Bijwerkingen
Lokaal
Zeer vaak (> 10%): stijging intra-oculaire druk (zie ook Waarschuwingen en voorzorgen).
Vaak (1-10%): onmiddellijk na instillatie: irritatie, brandend gevoel, prikkend gevoel, jeuk en wazig zicht.
Soms (0,1-1%): allergische en overgevoeligheidsreacties. Vertraagde wondheling, posterieur capsulair cataract (vooral bij diabetes mellitus en bij cumulatieve doses dexamethason), ontwikkeling van opportunistische infecties en glaucoom.
Zelden (0,01-0,1%): mydriase, ptosis, keratitis, conjunctivitis, veranderingen in corneadikte, cornea-oedeem en ulceratie.
Zeer zelden (< 0,01%): aangezichtsoedeem, corticosteroïd-geïnduceerde uveïtis, corneale calcificaties, kristallijne keratopathie.
Verder is gemeld: verandering in het gezichtsvermogen, o.a. wazig zicht.
Bij ziekten die een verdunning van de cornea veroorzaken, kan het lokaal gebruik van steroïden in sommige gevallen leiden tot perforatie.
Systemisch
Soms (0,1-1%): onderdrukking van de bijnierfunctie (met name bij een frequent toedieningsschema).
Verder is gemeld: stijging bloedglucosespiegel bij diabetespatiënten. Bijniersuppressie, syndroom van Cushing.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): cataract, verhoogde intraoculaire druk.
Vaak (1-10%): glaucoom, retinaloslating, glasvochtbloeding, glasvochttroebeling, conjunctivale hyperemie, conjunctivale bloeding, oogpijn, oogirritatie, verminderde gezichtsscherpte.
Vaak (1-10%): bij de behandeling van uveïtis: verlaagde intraoculaire druk (hypotonie), papilbloeding, maculaire fibrose, verdichtingen in het glasvocht, cellen in de voorkamer, gevoel van een vreemd lichaam in het oog, droog oog, fotopsie, gezichtsvelddefect, visusstoornissen.
Soms (0,1-1%): endoftalmitis, retinale vasculaire occlusie, retinale exsudaten, aandoening van de nervus opticus, maculopathie, opticusatrofie, glasvochtdegeneratie, glasvochtloslating, opacificatie van het posterieure kapsel, migratie van het implantaat (mogelijk leidend tot cornea-oedeem), neovascularisatie van de iris, adhesie van de iris, conjunctivaal ulcus, verdunning van de sclera, oculaire hyperemie, oogafscheiding, jeuk aan het oog. Hoofdpijn.
Soms (0,1-1%) bij de behandeling van uveïtis: choroïdloslating, cornea-erosie, cornea- en conjunctivaaloedeem, blefarospasme.
Bijwerkingen die soms voortkomen uit de intravitreale injectieprocedure: extrusie van het implantaat (leidend tot verwijdering uit sclera), implantaat in de lijn van het zicht, procedurele pijn.
Interacties
Gelijktijdig gebruik van parasympathicolytica en mydriatica zoals atropine vermeerderen de kans op een toename van de oogboldruk.
Gelijktijdig gebruik van oogdruppels met NSAID's vermeerdert de kans op genezingsproblemen van de cornea.
Gelijktijdige gebruik met CYP3A4- remmers (waaronder ritonavir en cobicistat) kan het metabolisme van systemisch geabsorbeerd dexamethason remmen met toegenomen kans op systemische effecten en bijniersuppressie/syndroom van Cushing, vooral na intensieve of langdurige onafgebroken behandeling. Indien gelijktijdig gebruik onvermijdelijk is controleren op systemische effecten.
Interacties
Wees voorzichtig bij gebruik van anticoagulantia of bloedplaatjesaggregatieremmende geneesmiddelen, of wanneer deze onlangs gestaakt zijn, vanwege (iets) meer kans op conjunctivale bloedingen.
Zwangerschap
Dexamethason passeert de placenta vrijwel volledig.
Teratogenese: Bij de mens zijn er tot nu toe geen aanwijzingen voor teratogene effecten van corticosteroïden, zoals wel waargenomen in dierstudies (bij hoge systemische dosis).
Farmacologisch effect: Bij systemisch gebruik van corticosteroïden zijn, bij hogere doseringen, effecten op de foetus (intra-uteriene groeivertraging, remming van de bijnierschorsfunctie) beschreven. Echter gezien de lage systemische belasting bij het gebruik van oogdruppels worden geen nadelige effecten bij de foetus verwacht.
Advies: Kan worden gebruikt.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens zijn er geen aanwijzingen voor teratogene effecten van corticosteroïden, zoals waargenomen in dierstudies (bij hoge systemische doses).
Farmacologisch effect: Gezien de zeer lage systemische blootstelling bij het gebruik van het fluocinolonacetonide oogimplantaat (zie ook de rubriek Kinetische gegevens) lijken nadelige effecten bij de foetus niet waarschijnlijk.
Advies: Kan worden gebruikt.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: onbekend.
Farmacologisch effect: Door de lage systemische blootstelling na oculaire toediening bij de moeder, zijn geen ongewenste effecten te verwachten bij de zuigeling.
Advies: Kan worden gebruikt.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, na systemische toediening. Corticosteroïden gaan in kleine hoeveelheden over in de moedermelk.
Farmacologisch effect: Er worden geen nadelige effecten verwacht bij de zuigeling gezien de toedieningsweg en de daaruit voortvloeiende zeer lage systemische concentraties bij de moeder.
Advies: Volgens de fabrikant toepassing van het fluocinolonacetonide oogimplantaat uit voorzorg toch ontraden.
Contra-indicaties
- ooginfecties, die niet onder controle zijn gebracht met een anti-infectieuze behandeling zoals:
- acute purulente bacteriële infecties (incl. Pseudomonas- en Mycobacterium-infecties);
- schimmelinfecties;
- epitheliale Herpes simplex-keratitis (dendritische keratitis), Vaccinia, Varicella zoster en de meeste andere virusaandoeningen van de cornea en conjunctiva;
- keratitis amoebiasis.
- perforatie, ulceratie en beschadiging van de cornea met onvoltooide epithelialisatie;
- tuberculose;
- bekende door glucocorticosteroïden geïnduceerde oculaire hypertensie.
Contra-indicaties
- (vermoeden van) actieve oculaire of perioculaire infectie waaronder o.a.:
- epitheliale Herpes simplex-keratitis (dendritische keratitis), Vaccinia, Varicella zoster en de meeste andere virusaandoeningen van de cornea en conjunctiva;
- mycobacteriële infecties;
- schimmelinfecties;
- infectieuze uveïtis;
- glaucoom.
Waarschuwingen en voorzorgen
Niet gebruiken bij een rood oog waarvan de diagnose niet is gesteld.
Secundaire ooginfecties: Oogpreparaten met corticosteroïden vermeerderen de kans op secundaire ooginfecties en kunnen een ooginfectie maskeren of verergeren. Bij een ooginfectie alleen lokale corticosteroïden geven als de infectie onder controle is door een efficiënte anti-infectieuze behandeling; zorgvuldige en regelmatige controle is hierbij aangewezen. Schimmelinfecties van de cornea treden vooral op tijdens langdurig gebruik van corticosteroïden. Wees bedacht op een schimmelinfectie bij persisterende ulceratie van de cornea. Indien schimmelinfecties optreden de behandeling met corticosteroïden staken.
Controleer regelmatig de intra-oculaire druk (IOD), vooral bij pre-existent verhoogde IOD of glaucoom, een voorgeschiedenis van door corticosteroïden geïnduceerde verhoogde IOD, diabetespatiënten, kinderen en bij ouderen. Langdurige behandeling met oculaire corticosteroïden kan leiden tot verhoogde IOD met mogelijke ontwikkeling van glaucoom, en tot cataract bij deze groepen patiënten. Diabetespatiënten lopen ook meer kans om subcapsulair cataract te ontwikkelen na langdurig gebruik van oculaire corticosteroïden.
Bij verandering in het gezichtsvermogen zoals wazig zicht of andere visuele stoornissen, is nauwgezette controle aangewezen. Beoordeel mogelijke oorzaken die hiermee verband kunnen houden zoals de ontwikkeling van glaucoom, cataract of een zeldzame aandoening zoals centrale sereuze chorioretinopathie (CSCR).
Niet gebruiken bij epitheliale herpes simplex keratitis. Wees zeer voorzichtig bij gebruik van oogpreparaten met corticosteroïden bij de behandeling van diepe herpes simplex keratitis (aantasting diepere cornealagen); een gecombineerde efficiënte antivirale behandeling en regelmatig onderzoek met een spleetlamp zijn noodzakelijk.
Niet gebruiken bij een cornea-ulcus behalve als de ontsteking de hoofdoorzaak is van vertraging in het genezingsproces en een reeds aangepaste oorzakelijke behandeling is voorgeschreven; adequate controle is aangewezen. Lokale corticosteroïden kunnen bij aandoeningen die gepaard gaan met een verdunning van cornea en sclera, perforaties veroorzaken.
Allergische conjunctivitis: Lokale corticosteroïden alleen (en enkel kortdurend) gebruiken in de acute fase van ernstige vormen van allergische conjunctivitis die niet reageren op de standaardbehandeling.
Het syndroom van Cushing en/of bijniersuppressie kan voorkomen na intensieve of langdurige onafgebroken behandeling bij patiënten met een predispositie, inclusief kinderen en patiënten behandeld met CYP3A4- remmers (waaronder ritonavir en cobicistat); in deze gevallen de behandeling geleidelijk staken.
Draag geen contactlenzen tijdens een behandeling met dexamethason oogdruppels.
Bij kinderen langdurige continue behandeling met corticosteroïden vermijden, vanwege mogelijke bijniersuppressie.
Hulpstoffen
- Benzalkoniumchloride (in sommige oogdruppels) kan bij droge ogen of een beschadigde cornea bij langdurig gebruik leiden tot keratitis punctata en/of toxische ulceratieve keratopathie;
- Fosfaathoudende oogdruppels kunnen bij een ernstig beschadigde cornea leiden tot corneacalcificaties; bij een teken van corneacalcificaties het gebruik staken en overstappen op fosfaatvrije dexamethason-oogdruppels.
Waarschuwingen en voorzorgen
Voorwaarden toepassing: Fluocinolonacetonide implantaat alleen toepassen bij diabetisch macula-oedeem indien er onvoldoende respons is op andere beschikbare behandelingen (incl. laserfotocoagulatie). Bij uveïtis mogelijke infectieuze oorzaken eerst uitsluiten voordat het implantaat wordt ingebracht; zie ook Contra-indicaties.
Intravitreale injectie en reacties: Controleer direct na injectie de perfusie van de papil en indien nodig naar oordeel oogarts ook de intra-oculaire druk (IOD). Voer vervolgens 2–7 dagen na injectie van het implantaat biomicroscopie met tonometrie uit. Bij toepassing van intravitreale injecties kunnen ernstige complicaties optreden zoals endoftalmitis, verhoging of verlaging van de IOD, glasvochtbloeding of -loslating en retinaloslating. Instrueer de patiënt mogelijke symptomen van endoftalmitis of van overige reacties samenhangend met de intravitreale injectie (toename van pijn en/of rood oog, wazig zicht, lichtflitsen, fotofobie, plotselinge toename van ‘floaters’) direct te melden. Verlaging van de IOD (met hypotonie van het oog) kan optreden binnen enkele dagen na de behandeling, doorgaans op de eerste dag, en verdwijnt meestal binnen 1 week na het ontstaan. Controleer, na de controles van de eerste week, de IOD en op complicaties om de 3 maanden.
Toename intra-oculaire druk en risico corticosteroïd-geïnduceerd glaucoom: wees voorzichtig bij een hoge basale intra-oculaire druk (IOD) en controleer deze nauwlettend na de implantatie. In klinisch onderzoek naar DME had van de patiënten die werden behandeld met fluocinolonacetonide 38% IOD-verlagende medicatie en ca. 5 % een IOD-verlagende operatie nodig. Indien een verhoging van de intraoculaire druk niet reageert op IOD-verlagende medicatie of ingreep, kan het implantaat door middel van vitrectomie worden verwijderd.
Controleer bij een 'phake intraoculaire lens' (PIOL) zorgvuldig op tekenen van cataract. In klinisch onderzoek naar DME moest 80% van de patiënten met een phake lens in het studie-oog dat werd behandeld met fluocinolonacetonide een cataractoperatie ondergaan aan het studie-oog (meestal na ca. 21 maanden).
Bij (vermoeden van) (peri)oculaire infecties niet gebruiken (zie ook rubriek Contra-indicaties). Oogpreparaten met corticosteroïden vermeerderen de kans op secundaire ooginfecties en kunnen een ooginfectie maskeren of verergeren.
Implantaatmigratie: Controleer patiënten met een afwezig posterieur lenskapsel, of een defect of scheurtje in het posterieure kapsel na intra-oculaire chirurgie, nauwlettend omdat zij meer kans hebben op migratie van het implantaat naar de voorste oogkamer. Dit kan cornea–oedeem tot gevolg hebben, en in ernstige gevallen resulteren in cornealetsel waarvoor corneatransplantatie is vereist. Controleer bij visusstoornissen om vroege diagnose en behandeling van implantaatmigratie mogelijk te maken.
Onderzoeksgegevens
- De veiligheid en werkzaamheid van implantatie in beide ogen tegelijkertijd (tijdens eenzelfde bezoek) is niet onderzocht en wordt daarom afgeraden. Wacht eerst de systemische en oculaire respons van de patiënt op een eerste implantaat af;
- Er is beperkte ervaring bij toepassing van het fluocinolonacetonide implantaat na een vitrectomie; mogelijk wordt de klaring versneld waardoor de werkingsduur van het implantaat korter is;
- De veiligheid en werkzaamheid bij uveïtis bij kinderen zijn niet vastgesteld.
Overdosering
Bij accidentele orale inname door (kleine) kinderen kunnen systemische effecten optreden, zie vergiftigingen.info.
Eigenschappen
Sterk werkende, in water oplosbare corticosteroïd-ester voor lokale toepassing. Corticosteroïden hebben een anti-inflammatoire en vasoconstrictieve werking; ze penetreren diep in het oog. Zij onderdrukken de ontstekingsreactie, zonder de onderliggende aandoening te genezen. Dexamethason heeft een sterkere anti–inflammatoire werking dan hydrocortison (ca. 25:1) en prednisolon (ca. 5:1).
Kinetische gegevens
Resorptie | matig bij intact cornea-epitheel, bij ontstoken of beschadigde mucosa is de penetratie significant verhoogd. Lokale absorptie vooral in het anterieure segment van het oog. Systemische absorptie via het oog en neusslijmvlies kan optreden. |
Metabolisering | lokaal hydrolysering tot actief dexamethason; daarna systemisch tot inactieve metabolieten. |
Eliminatie | via de nieren (dexamethason en metabolieten). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Fluocinolonacetonide is een sterk werkend corticosteroïd. Corticosteroïden hebben een anti-inflammatoire en vasoconstrictieve werking. Ze onderdrukken de ontstekingsreactie zonder de onderliggende aandoening te genezen. Tevens is aangetoond dat corticosteroïden de expressie van de vasculaire endotheliale groeifactor (VEGF) remmen, een cytokine die bij macula-oedeem in hogere concentraties aanwezig is. Door de afgenomen activiteit van VEGF vermindert de vorming van nieuwe bloedvaten, treedt minder vaatlekkage op en neemt de ernst van ontstekingsprocessen af. Corticosteroïden voorkomen ook de afgifte van prostaglandinen, waarvan enkele zijn geïdentificeerd als mediator van cystoïd macula-oedeem.
Werkingsduur: er is afgifte van fluocinolonacetonide vanuit het implantaat gedurende max. 36 maanden.
Kinetische gegevens
Resorptie | De plasmaspiegel na een intravitreale injectie van 190 microg is lager dan een onderste kwantificeringslimiet van 100 picog/ml gedurende de gehele periode van afgifte van fluocinolonacetonide vanuit het implantaat (max. 36 maanden). |
T max | dag 7 (in kamerwater). |
Overig | De concentratie fluocinolonactenoide in het kamerwater neemt gedurende de eerste 3-6 maanden af en blijft vervolgens nagenoeg constant tot maand 36. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
dexamethason (bij oogaandoening) hoort bij de groep corticosteroïden, oculair.
Groepsinformatie
fluocinolonacetonide hoort bij de groep corticosteroïden, oculair.