Samenstelling
Revolade (als olamine) Novartis Pharma bv
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 25 mg, 50 mg, 75 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Nplate Amgen bv
- Toedieningsvorm
- Poeder voor oplossing voor injectie zonder solvens
- Sterkte
- 125 microg
- Toedieningsvorm
- Poeder voor oplossing voor injectie met solvens
- Sterkte
- 250 microg, 500 microg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Chronische primaire immuuntrombocytopenie (ITP): Eltrombopag (oraal 1×/dag), avatrombopag (oraal 1×/dag) en romiplostim (s.c. 1×/week) kunnen worden toegepast als tweede- of derdelijnsbehandeling bij patiënten met ITP die refractair zijn op andere behandelingen (bv. corticosteroïden en immunoglobuline). Het voornaamste risico bij de behandeling met eltrombopag, avatrombopag en romiplostim is een verhoogd reticuline in het beenmerg. Het langetermijneffect van deze reticuline-toename is nog niet bekend. Houd verder rekening met de mogelijkheid op het ontwikkelen van trombotische/trombo-embolische complicaties en hematologische maligniteiten. Daarnaast is er bij eltrombopag kans op cataract en hepatotoxiciteit; bij romiplostim is er kans op immunogeniciteit.
Aplastische anemie: Eltrombopag is geïndiceerd voor gebruik bij volwassen patiënten met verworven ernstige aplastische anemie die niet in aanmerking komen voor hemopoëtische stamceltransplantatie en die een ontoereikende respons hebben op intensieve immunosuppressieve therapie respectievelijk die een terugval hebben na eerdere immunosuppressieve therapie.
Bij patiënten met chronische HCV-infectie met trombocytopenie, waarbij de mate van trombocytopenie de belangrijkste belemmerende factor is voor het starten of voortzetten van een behandeling op basis van interferon, kan eltrombopag worden toegepast als een laatste therapeutische optie bij patiënten die op een antivirale behandeling met interferon zijn aangewezen. Het betreft echter een beperkt effect met een lage bewijsgraad. De toegenomen kans op (mogelijk fatale) leverdecompensatie (ascites, leverencefalopathie, varicesbloeding) en trombotische/trombo-embolische complicaties beperkt het toepassen met name bij patiënten met meer gevorderde chronische leverziekte.
Advies
Romiplostim (s.c. 1×/week), eltrombopag (oraal 1×/dag) en avatrombopag (oraal 1×/dag) kunnen worden toegepast als tweede- of derdelijnsbehandeling bij patiënten met ITP die refractair zijn op andere behandelingen (bv. corticosteroïden en immunoglobuline). Het voornaamste risico bij de behandeling met eltrombopag, avatrombopag en romiplostim is een verhoogd reticuline in het beenmerg. Het langetermijneffect van deze reticuline-toename is nog niet bekend. Houd verder rekening met de mogelijkheid op het ontwikkelen van trombotische/trombo-embolische complicaties en hematologische maligniteiten. Daarnaast is er bij eltrombopag kans op cataract en hepatotoxiciteit; bij romiplostim is er kans op immunogeniciteit.
Indicaties
- Primaire immuungemedieerde trombocytopenie (ITP):
- bij volwassenen die refractair zijn voor andere behandelingen (bv. corticosteroïden en immunoglobulinen);
- bij kinderen ≥ 1 jaar met ITP die al ≥ 6 maanden aanhoudt sinds de diagnose en die refractair zijn voor andere behandelingen (bv. corticosteroïden en immunoglobulinen).
- Verworven ernstige aplastische anemie bij volwassenen die refractair zijn voor eerdere immunosuppressieve therapie óf intensief voorbehandeld zijn én die niet in aanmerking komen voor hematopoëtische stamceltransplantatie;
- Trombocytopenie bij volwassenen met chronische hepatitis C, waarbij de mate van trombocytopenie de belangrijkste factor is die het beginnen of voortzetten van een behandeling met interferon bepaalt.
Indicaties
- Chronische immuungemedieerde trombocytopenie (ITP) bij volwassenen en kinderen met een leeftijd ≥ 1 jaar die refractair zijn voor andere behandelingen (bv. corticosteroïden en immunoglobulinen).
Doseringen
Bij ITP: Het doel van de behandeling is het aantal trombocyten te stabiliseren boven het niveau van het bloedingsrisico (≥ 50 × 10⁹/l). Wekelijks een volledig bloedbeeld bepalen totdat een stabiel aantal trombocyten (≥ 50 × 10⁹/l gedurende ten minste 4 weken) is bereikt. Daarna maandelijks een volledig bloedbeeld bepalen.
(Primaire) immuungemedieerde trombocytopenie (ITP)
Volwassenen en kinderen vanaf 6 jaar
Begindosering: 50 mg 1×/dag. Bij patiënten van Oost-/Zuidoost-Aziatische afkomst of bij patiënten met een gestoorde leverfunctie (Child-Pughscore ≥ 5) starten met 25 mg 1×/dag. Dosisaanpassingen: De dosis met telkens ten minste 2 weken (bij een verminderde leverfunctie 3 weken) tussentijd aanpassen in stappen van 25 mg op geleide van het aantal trombocyten. Maximaal 75 mg/dag. Richtlijn: trombocytenaantal < 50 × 10⁹/l na ten minste 2 weken behandeling: verhoog de dagelijkse dosering met 25 mg tot een maximum van 75 mg 1×/dag, bij gebruik van 25 mg om de dag: verhoog de dosering tot 25 mg 1×/dag; ≥ 50 tot ≤ 150 × 10⁹/l: geen dosisaanpassing (gebruik de laagst mogelijke dosering); > 150 tot ≤ 250 × 10/l: verlaag de dosering met 25 mg, bij gebruik van 25 mg 1×/dag: overweeg verlaging van de dosering naar 25 mg om de dag; > 250 × 10⁹/l: eltrombopag staken en de frequentie van controle op het aantal trombocyten verhogen naar tweemaal per week. De behandeling hervatten met een 25 mg verminderde dagelijkse dosering zodra het aantal trombocyten ≤ 100 × 10⁹/l. Bij onvoldoende respons na 4 weken behandelen met 75 mg 1× per dag, de behandeling staken. Bij patiënten die geen splenectomie hebben ondergaan, regelmatig de behandeling evalueren ten opzichte van splenectomie.
Kinderen van 1–5 jaar
Begindosering: 25 mg 1×/dag. Dosisaanpassingen: De dosis met telkens ten minste 2 weken tussentijd aanpassen in stappen van 25 mg op geleide van het aantal trombocyten. Maximaal 75 mg/dag. Richtlijn dosisaanpassingen: trombocytenaantal < 50 × 10⁹/l na ten minste 2 weken behandeling: verhoog de dagelijkse dosering met 25 mg tot een maximum van 75 mg 1×/dag, bij gebruik van 25 mg om de dag: verhoog de dosering tot 25 mg 1×/dag; ≥ 50 tot ≤ 150 × 10⁹/l: geen dosisaanpassing (gebruik de laagst mogelijke dosering); > 150 tot ≤ 250 × 10⁹/l: verlaag de dosering met 25 mg, bij gebruik van 25 mg 1×/dag: overweeg verlaging van de dosering naar 25 mg om de dag; > 250 × 10⁹/l: eltrombopag staken en de frequentie van controle op het aantal trombocyten verhogen naar tweemaal per week. De behandeling hervatten met een 25 mg verminderde dagelijkse dosering zodra het aantal trombocyten ≤ 100 × 10⁹/l. Bij onvoldoende respons na 4 weken behandelen met 75 mg 1× per dag, de behandeling staken. Bij patiënten die geen splenectomie hebben ondergaan, regelmatig de behandeling evalueren ten opzichte van splenectomie.
Aplastische anemie
Volwassenen
Het doel van de behandeling is het aantal trombocyten te stabiliseren boven het niveau van het bloedingsrisico (≥ 50 × 10⁹/l). Behandeling niet starten bij bestaande cytogenetische afwijkingen van chromosoom 7. Begindosering: 50 mg 1×/dag. Bij patiënten van Oost-/Zuidoost-Aziatische afkomst of bij patiënten met een gestoorde leverfunctie (Child-Pughscore > 6) starten met 25 mg 1×/dag. Dosisaanpassingen: De dosis met telkens 2 weken tussentijd aanpassen in stappen van 50 mg op geleide van het aantal trombocyten. Bij patiënten die zijn gestart met 25 mg 1×/dag na 2 weken zo nodig verhogen, eerst tot 50 mg 1× per dag en vervolgens met stappen van 50 mg elke 2 weken. Dosistitratie kan tot 16 weken duren, maximaal 150 mg/dag. Richtlijn: trombocytenaantal < 50 × 10⁹/l na ten minste 2 weken behandeling: verhoog de dagelijkse dosering met 50 mg tot een maximum van 150 mg 1×/dag; ≥ 50 tot ≤ 150 × 10⁹/l: geen dosisaanpassing (gebruik de laagst mogelijke dosering); > 150 tot ≤ 250 × 10⁹/l: verlaag de dosering met 50 mg;> 250 × 10⁹/l: eltrombopag staken gedurende ten minste 1 week. De behandeling hervatten met een 50 mg verminderde dagelijkse dosering zodra het aantal trombocyten ≤ 100 × 10⁹/l. Bij onvoldoende respons na 16 weken behandelen of bij belangrijke afwijkingen in de leverfunctie, de behandeling staken. Bij nieuwe cytogenetische afwijkingen opnieuw beoordelen of de behandeling voortgezet dient te worden.
Bij respons van alle drie de bloedcellijnen en transfusie-onafhankelijkheid gedurende ten minste 8 weken dosering halveren; de behandeling mag worden gestaakt als de bloedceltellingen na 8 weken stabiel blijven met de verlaagde dosering; de behandeling hervatten bij een aantal trombocyten kleiner dan 30 × 10⁹/l, een Hb-gehalte kleiner dan 5,6 mmol/l of een ANC kleiner dan 0,5 × 10⁹/l.
Trombocytopenie bij chronische hepatitis C (HCV)
Volwassenen
Het doel van de behandeling is het bereiken van het minimale trombocytenaantal om te starten met antivirale therapie en tijdens de antivirale behandeling het trombocytenaantal op een niveau te houden waarbij bloedingscomplicaties voorkómen worden, meestal rond 50–75 × 10⁹/l; trombocytenaantallen > 75 × 10⁹/l moeten voorkomen worden. Begindosering: 25 mg 1×/dag. Dosisaanpassingen: De dosis telkens met ten minste 2 weken tussentijd aanpassen in stappen van 25 mg op geleide van het aantal trombocyten. Maximaal 100 mg/dag. Voor de start van antivirale therapie wekelijks de trombocytenaantallen controleren. Bij het begin van de antivirale behandeling kan het aantal trombocyten dalen, onmiddellijke dosisverlagingen van eltrombopag vermijden. De trombocytenaantallen tijdens de antivirale behandeling wekelijks controleren totdat een stabiel aantal trombocyten (vaak 50 tot 75 × 10⁹/l ) is bereikt. Daarna maandelijks volledig bloedbeeld bepalen. Richtlijn: trombocytenaantal < 50 × 10⁹/l na ten minste 2 weken behandeling: verhoog de dagelijkse dosering met 25 mg tot een maximum van 100 mg 1×/dag; ≥ 50 × 10⁹/l tot ≤ 100 × 10⁹/l: geen dosisaanpassing (gebruik de laagst mogelijke dosering om verlaging van de dosis peginterferon te vermijden); > 100 tot ≤ 150 × 10⁹/l: verlaag de dagelijkse dosering met 25 mg, beoordeel na ten minste 2 weken het resultaat; > 150 × 10⁹/l: staak eltrombopag en verhoog de frequentie van controle op het aantal trombocyten naar tweemaal per week. Hervat de behandeling zodra het aantal trombocyten ≤ 100 × 10⁹/l met een 25 mg verminderde dagelijkse dosering (of bij gebruik van 25 mg/dag eventueel met 25 mg om de dag). Als na 2 weken behandeling met 100 mg eltrombopag/dag het aantal trombocyten nog te laag is voor de start van antivirale therapie, de behandeling met eltrombopag staken. Bij staken van de antivirale therapie eveneens eltrombopag staken.
Toediening: De tabletten éénmaal per dag innemen ten minste twee uur vóór of vier uur na geneesmiddelen, producten of voedingsmiddelen met een substantiële hoeveelheid van polyvalente kationen zoals antacida, melkproducten of sommige minerale voedingssupplementen. Voedsel met weinig calcium (< 50 mg), zoals fruit, magere ham, rundvlees, onverrijkt vruchtensap, sojamelk of granen kan tegelijkertijd met eltrombopag ingenomen worden.
Doseringen
Bij kinderen iedere 12 weken opnieuw het lichaamsgewicht bepalen voor een eventuele aanpassing van de dosering.
ITP
Volwassenen en kinderen ≥ 1 jaar
Begindosering: 1 microg/kg lichaamsgewicht, 1×/w. subcutaan. De dosering 1×/w. verhogen in stappen van 1 microg/kg tot een bloedplaatjesaantal van ≥ 50 × 10 9/l is bereikt. Bij een stabiel bloedplaatjesaantal (≥ 50 × 10 9/l) gedurende minstens vier weken zonder aanpassing van de dosering het bloedplaatjesaantal maandelijks bepalen. Deze patiënten kunnen romiplostim zelf toedienen; na 4 weken zelftoediening opnieuw eenmalig onder toezicht toedienen, waarna de patiënt weer door kan gaan met zelftoediening. Zelftoediening is niet geschikt voor kinderen.
Onderhoudsdosering: Bloedplaatjesaantal < 50 × 10 9/l: verhoog de wekelijkse dosering met 1 microg/kg;> 150 × 10 9/l gedurende twee weken: verlaag de wekelijkse dosering met 1 microg/kg;> 250 × 10 9/l: romiplostim niet toedienen. Indien bloedplaatjesaantal gedaald is tot < 150 × 10 9/l: hervat toediening met wekelijkse dosering verlaagd met 1 microg/kg. De maximale wekelijkse dosering is 10 microg/kg lichaamsgewicht. Wanneer na vier weken toediening van 10 microg/kg het bloedplaatjesaantal niet is gestegen tot een voldoende niveau om bloedingen te voorkomen: de behandeling staken en een splenectomie overwegen. Bij kinderen is een dosisaanpassing gebaseerd op het trombocytenaantal én op veranderingen in het lichaamsgewicht.
Vanwege een interindividuele variatie in trombocytenrespons kan bij sommige patiënten het trombocytenaantal abrupt dalen onder de 50 × 109/l na een dosisafname of staken van de behandeling. Indien klinisch aangewezen in deze gevallen hogere grenswaarden aanhouden voor dosisreductie (200 × 109/l) en onderbreking van de behandeling (400 × 109/l).
Toediening: Bij een patiëntdosis ≥ 23 microg: reconstitueer het product tot een eindconcentratie van 500 microg/ml. Bij een patiëntdosis < 23 microg: reconstitueer het product tot een concentratie van 500 microg/ml en verdun het vervolgens tot een eindconcentratie van 125 microg/ml.
Bijwerkingen
Bij ITP
Zeer vaak (> 10%): nasofaryngitis, bovenste luchtweginfectie (bij kinderen). Diarree, misselijkheid. Hoest (bij kinderen). Rugpijn. Verhoogde waarden van ALAT.
Vaak (1-10%): faryngitis, sinusitis, luchtweginfectie, pneumonie, tonsillitis, gingivitis, orale herpes, influenza-achtige ziekte. Orofaryngeale pijn, rinorroe (bij kinderen). Mondzweren, mondbloeding, braken, flatulentie, buikpijn, tandpijn (bij kinderen). Verminderde eetlust. Slaapstoornis, depressie. Paresthesie, hypo-esthesie, slaperigheid, migraine. Droge ogen, wazig zicht, oogpijn. Oorpijn, (draai-)duizeligheid. Diepveneuze trombose, hematoom. Opvliegers. Huiduitslag, alopecia, hyperhidrose, gegeneraliseerde jeuk, petechiën. Spierspasme, spierpijn, botpijn. Menorragie. Koorts, pijn op de borst, asthenie. Verlaagd hemoglobine, anemie (soms hemolytisch), eosinofilie, leukocytose, trombocytopenie, verlaagd aantal witte bloedcellen. Proteïnurie, creatininespiegel in bloed verhoogd, trombotische microangiopathie met nierfalen. Bloedalkalinefosfatase verhoogd. Hypokaliëmie, verhoogd urinezuur in het bloed. Afwijkende leverfunctie, verhoogde waarden van ASAT, hyperbilirubinemie.
Soms (0,1-1%): overgevoeligheid. Tachycardie, cyanose, acuut myocardinfarct, verlengd QT–interval. Tromboflebitis, (long)embolie, longinfarct, overmatig blozen. Tremor, migraine, hoofdpijn, perifere (sensorische) neuropathie, toxische neuropathie, dysesthesie, hemiparese, evenwichtsstoornis, spraakstoornis. Spierzwakte. Gestoorde visus, lens-troebeling, astigmatisme, retinabloeding, blefaritis, keratoconjunctivitis sicca, verhoogde traanproductie, retinale pigmentepitheliopathie, corticaal cataract. Droge mond, orofaryngeale blaarvorming, glossodynie, verhoogde darmperistaltiek, bloedbraken, anorexie, verkleurde feces. Jicht. Slaapapneu. Erytheem, urticaria, dermatose, huidexfoliatie, huidverkleuring, pigmentatie-aandoening, melanose. Huidinfectie. Neusongemak. Malaise. Stemmingsveranderingen, apathie, huilerigheid. Rectosigmoïdkanker. Cholestase, hepatitis, leverlaesie en ander (geneesmiddelgeïnduceerd) leverletsel. Lupus nefritis, nierfalen, nachtelijke mictie, proteïnurie, leukocyturie, stijging van het ureumgehalte in bloed. Anisocytose, myelocytose, verhoogd hemoglobine, verhoogd aantal trombocyten, verhoogd of verlaagd albumine, totaaleiwit en pH van urine verhoogd. Hypocalciëmie. Bloeding op een injectieplaats.
Bij aplastische anemie
Zeer vaak (> 10%): hoofdpijn, duizeligheid. Hoesten, rinorroe, orofaryngeale pijn. Misselijkheid, diarree, buikpijn, bloedend tandvlees. Gewrichtspijn, pijn in extremiteit, spierspasmen. Vermoeidheid, koorts. Verhoogde transaminasewaarden.
Vaak (1-10%): miltinfarct. Angst, depressie. Syncope. Droge ogen, visusstoornissen, cataract, oculaire icterus, mouches volantes. Epistaxis. Braken, obstipatie, gastro-intestinale motiliteitsstoornis, flatulentie, verkleurde feces, abdominale distensie, dysfagie, zwelling van de tong, orale pijn, oromucosale blaarvorming. Verandering in eetlust. (Maculaire) huiduitslag, urticaria, petechiën, jeuk, huidlaesie. Spierpijn, botpijn, rugpijn. Asthenie, perifeer oedeem, malaise. Chromaturie. Neutropenie. Hypoglykemie. Hyperbilirubinemie, geelzucht. Verhoogd creatinekinase in het bloed. IJzerstapeling.
Verder zijn gemeld: nieuwe cytogenetische afwijkingen (bij 6–23%), soms met veranderingen in chromosoom 7. Bij patiënten met (ernstige) aplastische anemie: myelodysplastische syndromen (MDS; de mediane tijd tot een cytogenetische afwijking is 3 maanden na het begin van de behandeling) en acute myeloïde leukemie (AML). Huidverkleuring, hyperpigmentatie.
Bij chronische HCV-infectie met trombocytopenie
(in combinatie met antivirale behandeling met interferon en ribavirine):
Zeer vaak (> 10%): anemie. Verminderde eetlust. Hoofdpijn. Hoesten. Misselijkheid, diarree. Jeuk. Spierpijn. Koorts, vermoeidheid, influenza-achtige ziekte, asthenie, perifeer oedeem.
Vaak (1-10%): urineweginfectie, bovenste luchtweginfectie (bronchitis, nasofaryngitis), orale herpes. Maligne leverneoplasma. Lymfopenie. Hyperglykemie, abnormaal gewichtsverlies. Depressie, angst, slaapstoornis, lethargie. (Draai-)duizeligheid, aandachtsstoornis. Hepatische encefalopathie, geheugenvermindering, paresthesie. Cataract, retina-exsudaten, retinabloeding, droge ogen, oculaire icterus. Hartkloppingen. Dyspneu, keelpijn, productieve hoest. Braken, ascites, buikpijn, dyspepsie, droge mond, obstipatie, abdominale distensie, tandpijn, stomatitis, gastro-oesofageale refluxziekte, hemorroïden, slokdarmvarices. Hyperbilirubinemie, geelzucht, geneesmiddelgeïnduceerd leverletsel. Hyperhidrose, erytheem, huiduitslag, droge huid, eczeem, (gegeneraliseerde) jeuk, alopecia. Artralgie, spierspasmen, pijn in extremiteiten, botten en/of rug. (Niet-cardiale) pijn op de borst, (perifeer) oedeem, malaise, prikkelbaarheid. Verlaagde waarden van: hemoglobine, leukocyten, neutrofielen, bloedalbumine. Verhoogde waarden van: INR, bloedglucose, bilirubine in het bloed.
Soms (0,1-1%): dysurie, trombotische microangiopathie met nierfalen. Gastro-enteritis, gastritis, afteuze stomatitis, bloeding van slokdarmvarices. Faryngitis. Hemolytische anemie. Verwarring, agitatie. Verlengd QT-interval. Vena portae-trombose, leverfalen. Huidlaesie, huidverkleuring, hyperpigmentatie, nachtelijk zweten. Jeuk of uitslag op een injectieplaats.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): hoofdpijn. Bovensteluchtweginfectie. Overgevoeligheid. Bij kinderen tevens: rinitis, orofaryngeale pijn, pijn in de bovenbuik.
Vaak (1–10%): beenmergaandoeningen vooral door toename van reticuline in het beenmerg, trombocytopenie, anemie. Maag- of darmontsteking. Sinusitis, bronchitis. Angio-oedeem. Slapeloosheid, vermoeidheid, duizeligheid, migraine, paresthesie, astenie, influenza-achtig ziektebeeld, koorts, rillingen, reacties op de injectieplaats, perifeer oedeem, blozen. Hartkloppingen. Pulmonale embolie. Misselijkheid, dyspepsie, buikpijn, diarree, obstipatie. Jeuk, ecchymose, huiduitslag. Gewrichtspijn, spierpijn, pijn in de ledematen, spierspasmen, rugpijn, botpijn. Bij kinderen tevens: faryngitis, oorinfectie, conjunctivitis, perifere zwelling.
Soms (0,1–1%): aplastische anemie, beenmergfalen, leukocytose, trombocytemie, splenomegalie. Myocardinfarct, versnelde hartslag. Vertigo. Visusstoornissen, conjunctivale bloeding, blindheid, overige oogaandoening, oogpruritus, verhoogde traanproductie, papiloedeem. Gastro–oesofageale reflux, braken, slechte adem, dysfagie, mondbloeding, tandverkleuring, stomatitis, rectale bloeding. Pijn op de borst, malaise, gelaatsoedeem, opvliegers, nervositeit. Poortadertrombose, (diepveneuze) trombose, hypotensie, perifere embolie/ischemie, (oppervlakkige trombo)flebitis, erytromelalgie. Influenza, nasofaryngitis, hoesten, rinorroe, neusverstopping, droge keel, dyspneu, pijnlijke ademhaling. Gewichtsverandering, anorexie, dehydratie, jicht, alcoholintolerantie. Spiertrekkingen, spierzwakte, schouderpijn. Multipel myeloom, myelofibrose. Smaakstoornis (o.a. verminderde smaak), hypo-esthesie, perifere neuropathie. Depressie, abnormale dromen. Alopecia, abnormale haargroei, fotosensibilisatie, acne, contacteczeem, droge huid, eczeem, erytheem, purpura, en exfoliatieve of papuleuze of jeukende huiduitslag, urticaria, abnormale huidgeur. Eiwit in urine, vaginale bloeding. Verhoging van bloeddruk, lactaatdehydrogenase en transaminasen.
Verder zijn gemeld: reticulinedepositie in het beenmerg, ontwikkeling van romiplostim neutraliserende antistoffen.
Interacties
Eltrombopag is een remmer van CYP2C8 en CYP2C9 en van de transporteiwitten OATP1B1 en BCRP en een substraat voor BCRP. Eltrombopag kan via deze mechanismen de plasmaconcentraties van statinen verhogen; bij combinatie met statinen de dosering van het statine eventueel verlagen en nauwkeurig controleren op statinebijwerkingen (o.a. myopathie). Gelijktijdige toediening van eltrombopag met andere OATP1B1- en/of BCRP-substraten, zoals methotrexaat en topotecan, moet met voorzichtigheid gebeuren. Combinatie met ciclosporine, een BCRP-remmer, kan de blootstelling aan eltrombopag verlagen; het trombocytenaantal wekelijks controleren gedurende 2–3 weken en de eltrombopagdosering eventueel op basis hiervan verhogen.
Geneesmiddelen die meerdere enzymen remmen, kunnen de plasmaspiegel van eltrombopag verhogen (zoals fluvoxamine) of verlagen (zoals rifampicine).
Polyvalente kationen zoals ijzer, calcium (bv. uit zuivelproducten), magnesium, aluminium, selenium en zink binden eltrombopag en verminderen daarmee aanzienlijk de absorptie van eltrombopag uit het maag-darmkanaal; eltrombopag ten minste 2 uur vóór of 4 uur na inname van geneesmiddelen met een substantiële hoeveelheid van deze kationen zoals antacida of voedingssupplementen innemen.
Er is een verlaging geconstateerd van de concentratie eltrombopag bij comedicatie met lopinavir/ritonavir.
Interacties
Door de combinatie met anticonceptiva of hormoonvervangende behandeling neemt de kans op trombo–embolie toe.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens onvoldoende gegevens. Bij dieren alleen bij toxische doses voor het moederdier schadelijk gebleken.
Advies: Gebruik ontraden.
Overig: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende de therapie.
Zwangerschap
Romiplostim passeert de placenta (bij dieren).
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren schadelijk gebleken (vergroot post–implantatieverlies, lichte toename in de incidentie van perinatale mortaliteit van de jongen).
Farmacologisch effect: Bij dieren, verhoogd foetaal trombocytenaantal.
Advies: Gebruik ontraden.
Overig: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende de therapie.
Lactatie
Overgang in moedermelk: Onbekend (bij de mens), waarschijnlijk (bij dieren).
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel óf het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden.
Contra-indicaties
- Overgevoeligheid voor eiwitten die van Escherichia coli afkomen.
Waarschuwingen en voorzorgen
Wees extra voorzichtig bij bestaande leverziekten; bij verminderde leverfunctie (Child-Pughscore ≥ 5) alleen toedienen bij ITP indien het te verwachten voordeel groter is dan de toegenomen kans op vena portae-trombose.
Serum ALAT, ASAT en bilirubine controleren bij alle patiënten vóór start van de behandeling en iedere twee weken gedurende dosisaanpassingen, daarna maandelijks. De behandeling staken wanneer de ALAT-waarden stijgen (tot ≥ 3× ULN ('upper limit of normal') bij normale leverfunctie, of ≥ 3× de uitgangswaarde óf > 5× ULN, welke van de twee het laagst is, bij verhoogde waarden vóór het begin van de behandeling) en de stijging progressief is, of de verhoogde waarden 4 weken of langer aanhouden, de verhoogde waarden vergezeld gaan met een verhoogde directe bilirubinewaarde of met klinische verschijnselen van leverschade of tekenen van leverdecompensatie.
Het is (theoretisch) mogelijk dat eltrombopag de progressie van hematopoëtische maligniteiten stimuleert; bij patiënten met myelodysplastisch syndroom (MDS) is progressie gezien naar acute myeloïde leukemie. Daarom moet met name MDS worden uitgesloten bij de diagnose ITP of ernstige aplastische anemie vóór het begin van de behandeling en tijdens de behandeling bij patiënten ouder dan 60 jaar met afwijkende symptomen (zoals een verhoogd aantal perifere blasten) een beenmergbiopsie overwegen. Cytogenetische afwijkingen kunnen optreden bij ernstige aplastische anemie; het is niet bekend of eltrombopag dit risico vergroot. Om deze reden bij patiënten met ernstige aplastische anemie die refractair zijn voor of intensief voorbehandeld zijn met eerdere immunosuppressieve therapie beenmergonderzoek met aspiratie voor cytogenetisch onderzoek uitvoeren vóór het begin van de behandeling, na 3 maanden én 6 maanden daarna. Bij optreden van nieuwe cytogenetische afwijkingen het voortzetten van de behandeling heroverwegen.
Voorafgaand en gedurende de behandeling eveneens testen op cellulaire morfologische afwijkingen met behulp van een bepaling van het volledig bloedbeeld (incl. een perifeer bloeduitstrijkje). Bij nieuwe of verergerde morfologische afwijkingen of cytopenie en verlies van werkzaamheid eltrombopag staken en een beenmergbiopsie met geschikte kleuring voor reticuline overwegen. Toename van reticuline in het beenmerg wordt verondersteld een gevolg te zijn van TPO-receptorstimulatie.
Na staken van de behandeling is het waarschijnlijk dat trombocytopenie opnieuw optreedt en is er meer kans op bloedingen wanneer tegelijkertijd wordt behandeld met anticoagulantia of trombocytenaggregatieremmers; de trombocytenaantallen gedurende 4 weken wekelijks controleren en de ITP–behandeling opnieuw beginnen conform de huidige behandelrichtlijnen.
Voorzichtig bij (extra) erfelijke of verworven risicofactoren voor trombo-embolische complicaties zoals factor V leiden, antitrombine III–deficiëntie, antifosfolipidensyndroom, ouderdom, langdurige immobiliteit, maligniteiten, behandeling met bepaalde geneesmiddelen, operatieve ingrepen/trauma, obesitas en roken. In klinische studies bij ITP werden zelfs trombo–embolische complicaties gemeld bij lage en normale trombocytenaantallen. Bij trombocytenaantallen boven de normaalwaarden de richtlijnen voor aanpassing van de dosering volgen.
Tijdens behandeling regelmatig op ontwikkeling of toename van cataract controleren.
Bij trombocytopene HCV-patiënten met een gevorderde chronische leverziekte (lage albuminewaarden ≤ 35 g/l of MELD-score ≥ 10) is er meer kans op bijwerkingen, zoals (fatale) leverdecompensatie en trombo-embolische aandoeningen, bij behandeling met eltrombopag in combinatie met interferon; de behandeling is bij deze patiënten minder effectief. De behandeling alleen beginnen na een zorgvuldige afweging door artsen met ervaring met HCV in een gevorderd stadium en nauwlettend controleren op symptomen van leverdecompensatie.
In klinische studies bij HCV werden vaker maag-darmbloedingen gezien na staken van eltrombopag, peginterferon en ribavirine.
Interferentie met laboratoriumtesten kan optreden door de sterke kleur van eltrombopag (bv. bij totale bilirubine- en creatininetesten). Indien het laboratoriumresultaat inconsistent is met het klinisch beeld, eventueel de bepaling opnieuw uitvoeren met een andere methode.
Onderzoeksgegevens: Er zijn weinig gegevens bekend over het gebruik van eltrombopag bij ITP-patiënten ≥ 65 jaar, en bij HCV-patiënten en bij patiënten met ernstige aplastische anemie > 75 jaar. Eltrombopag wordt niet aanbevolen bij kinderen jonger dan 1 jaar met ITP en bij kinderen jonger dan 18 jaar met trombocytopenie bij chronische HCV of aplastische anemie vanwege onvoldoende gegevens over de veiligheid en werkzaamheid.
Waarschuwingen en voorzorgen
Toename van reticuline in het beenmerg wordt verondersteld een gevolg te zijn van TPO-receptorstimulatie en kan aanleiding geven tot morfologische veranderingen in perifere bloedcellen; voorafgaand aan de behandeling en regelmatig tijdens de behandeling een complete bloedtelling en een perifeer bloeduitstrijkje uitvoeren. Bij een verlies van respons of het onvermogen een bloedplaatjesrespons te behouden verder onderzoek naar de oorzaak daarvan uitvoeren (bv. toename van reticuline of immunogeniciteit). In een pediatrisch onderzoek werd toename van reticuline in het beenmerg eveneens gemeld; geen van de proefpersonen vertoonde echter beenmergafwijkingen die niet pasten bij een onderliggende diagnose ITP (zowel bij de start als tijdens de behandeling).
Overweeg nauwkeurige controle van rode en witte bloedcellen vanwege een mogelijke daling respectievelijk stijging van deze parameters bij romiplostim-gebruik (binnen 4 weken), met name na splenectomie.
Wees voorzichtig bij (extra) risicofactoren voor trombo-embolische complicaties, zoals aangeboren risicofactoren (bv. Factor V-Leiden) of verkregen risicofactoren (AT-III–deficiëntie, antifosfolipidensyndroom), gevorderde leeftijd, langdurige immobilisatie, maligniteiten, hormonale anticonceptiva–gebruik, hormoonsuppletietherapie, chirurgie/trauma, obesitas, roken. Trombo–embolische complicaties, waaronder poortadertrombose, zijn gemeld bij chronische leverziekte en behandeling met romiplostim; romiplostim niet toepassen bij matige tot ernstige leverinsufficiëntie (Child-Pughscore ≥ 7) tenzij het mogelijke voordeel opweegt tegen de risico's. Indien gebruik nodig wordt geacht, voorzichtig toepassen en het trombocytenaantal grondig controleren.
Het is waarschijnlijk dat trombocytopenie opnieuw optreedt na staken van de behandeling met romiplostim. Er is meer kans op bloedingen als de behandeling met romiplostim wordt gestaakt wanneer de patiënt tegelijkertijd wordt behandeld met anticoagulantia of trombocytenaggregatieremmers. Patiënten dienen nauwlettend gecontroleerd te worden op een daling van het trombocytenaantal en een medische behandeling te krijgen om bloedingen na staken van de behandeling met romiplostim te voorkomen. Het wordt aanbevolen om, als de behandeling met romiplostim wordt gestaakt, de ITP-behandeling opnieuw te starten conform de huidige behandelrichtlijn.
Het is mogelijk dat romiplostim de progressie van een myelodysplastisch syndroom (MDS) stimuleert. Andere klinische oorzaken van trombocytopenie dan ITP, met name MDS, vóór de behandeling uitsluiten; gedurende het verloop van de ziekte een beenmergaspiraat afnemen en een beenmergbiopsie uitvoeren, met name bij een leeftijd > 60 jaar, bij systemische symptomen of afwijkende verschijnselen (zoals een verhoogd aantal perifere blasten).
Onderzoeksgegevens: Romiplostim wordt niet aanbevolen bij kinderen < 1 jaar vanwege onvoldoende gegevens over de veiligheid en werkzaamheid. Voorzichtig toepassen bij ouderen > 65 jaar en bij een gestoorde nierfunctie.
Overdosering
Symptomen
Trombo-embolische complicaties door excessieve verhoging van het aantal trombocyten.
Neem voor meer informatie over een vergiftiging met eltrombopag contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met romiplostim contact op met het Nationaal Vergiftigingen Centrum, vergiftigingen.info.
Eigenschappen
Trombopoëtine(TPO)-receptoragonist. Eltrombopag werkt in op het transmembrane gebied van de TPO-receptor. Door binding aan de TPO-receptor wordt de proliferatie en differentiatie van megakaryocyten gestimuleerd, resulterend in een toename van de trombocytenproductie. Eltrombopag wordt waarschijnlijk in de dunne darm bij een splitsingsreactie gevormd uit eltrombopag-olamine.
Werking (toename trombocytenaantal): na 1–2 weken.
Kinetische gegevens
Resorptie | Toediening van eltrombopag met een calorierijk en vetrijk ontbijt met zuivelproducten of met minerale supplementen verlaagt in belangrijke mate de plasmaconcentraties van eltrombopag. |
Overig | Oost-/Zuidoost-Aziatische patiënten hebben een circa 50% hogere AUC dan patiënten van andere (vooral Indo-Europese) afkomst, vrouwen een circa 23% hogere AUC dan mannen (zonder lichaamsgewichtcorrectie). |
T max | 2–6 uur. |
Eiwitbinding | > 99,9% (albumine). |
Metabolisering | uitgebreid in de lever door CYP1A2 en CYP2C8 en door UGT1A1 en UGT1A3. |
Eliminatie | ca. 60% met de feces, ca. 30% met de urine. Naar verwachting geen significante verwijdering door hemodialyse. |
T 1/2el | 21–32 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Trombopoëtine (TPO)-receptor (c-mpI)-agonist bereid door recombinant-DNA-techniek. Het is een Fc-peptidefusieproteïne (peptibody) dat de groei en volwassenheidsfase van megakaryocyten stimuleert door binding aan de TPO-receptor, resulterend in een toename van bloedplaatjesproductie. Romiplostim vertoont geen homologie met endogeen trombopoëtine.
Kinetische gegevens
T max | 7–50 uur (mediaan 14 uur). |
Overig | na absorptie vindt vooral verdeling plaats over cellen die een TPO–receptor hebben zoals trombocyten en megakaryocyten. De serumspiegels zijn omgekeerd evenredig met de trombocytaantallen. |
T 1/2el | 1–34 dagen (mediaan 3½ dag). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
eltrombopag hoort bij de groep trombopoëtine agonisten.
Groepsinformatie
romiplostim hoort bij de groep trombopoëtine agonisten.