Samenstelling
NeoRecormon (bèta) XGVS Roche Nederland bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 1667 IE/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 0,3 ml = 500 IE
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 6667 IE/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 0,3 ml = 2000 IE
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 10.000 IE/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 0,3 ml = 3000 IE
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 13.333 IE/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 0,3 ml = 4000 IE
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 16.667 IE/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 0,3 ml = 5000 IE, 0,6 ml = 10.000 IE
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 20.000 IE/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 0,3 ml = 6000 IE
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 50.000 IE/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 0,6 ml = 30.000 IE
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Retacrit XGVS Pfizer bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 3.333 IE/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 0,3 ml, 0,6 ml, 0,9 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 10.000 IE/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 0,4 ml, 0,5 ml, 0,6 ml, 0,8 ml, 1 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 40.000 IE/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 0,75 ml, 1 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
De toepassing van epoëtine bij de behandeling van anemie betreft vooral de anemie ten gevolge van chronische nierinsufficiëntie.
Behandel, indien mogelijk, de oorzaak van chronische nierschade. Start daarnaast behandeling om het grotere risico van (vnl. cardiovasculaire) morbiditeit te verminderen en progressie van nierschade te voorkomen of beperken. Behandel de complicaties van nierschade en start eventueel niervervangende therapie (dialyse).
Epoëtine kan worden voorgeschreven aan patiënten met anemie ontstaan door chemotherapie van maligne aandoeningen ter vermindering van de behoefte aan bloedtransfusie of ter verbetering van de kwaliteit van leven. Hierbij wordt een Hb-concentratie van 7,5 mmol/l als maximale waarde beschouwd. De huidige wetenschappelijke discussie over mogelijke effecten op de overleving dient hierbij in aanmerking te worden genomen. Erytrocytenconcentraat heeft veelal de voorkeur omdat het sneller werkzaam en goedkoper is.
Er zijn gegevens waaruit blijkt dat toepassing van epoëtine tezamen met ijzersuppletie bij te vroeg geboren kinderen (zwangerschapsduur < 32 weken; geboortegewicht < 1500 g) met anemie de transfusiebehoefte in beperkte mate vermindert. Er zijn geen aanwijzingen dat deze behandeling de ontwikkeling van de kinderen op langere termijn beïnvloedt.
Advies
De toepassing van epoëtine bij de behandeling van anemie betreft vooral de anemie ten gevolge van chronische nierinsufficiëntie.
Behandel, indien mogelijk, de oorzaak van chronische nierschade. Start daarnaast behandeling om het grotere risico van (vnl. cardiovasculaire) morbiditeit te verminderen en progressie van nierschade te voorkomen of beperken. Behandel de complicaties van nierschade en start eventueel niervervangende therapie (dialyse).
Epoëtine kan worden voorgeschreven aan patiënten met anemie ontstaan door chemotherapie van maligne aandoeningen ter vermindering van de behoefte aan bloedtransfusie of ter verbetering van de kwaliteit van leven. Hierbij wordt een Hb-gehalte van 7,4 mmol/l als maximale waarde beschouwd. De huidige wetenschappelijke discussie over mogelijke effecten op de overleving dient hierbij in aanmerking te worden genomen. Erytrocytenconcentraat heeft veelal de voorkeur omdat het sneller werkzaam en goedkoper is.
Voor epoëtine ζ is voor de indicatie ter vermindering van allogene bloedtransfusies bij patiënten die voor een grote electieve orthopedische ingreep zijn ingepland geen advies vastgesteld over de plaats in de medicamenteuze behandeling.
Indicaties
- Behandeling van symptomatische anemie als gevolg van chronisch nierfalen bij volwassenen en kinderen.
- Symptomatische anemie bij volwassenen met non-myeloïde maligniteiten die behandeld worden met chemotherapie.
- Preventie van anemie bij prematuren met een geboortegewicht van 750–1500 g en een zwangerschapsduur < 34 weken.
- Ter verhoging van de opbrengst van autoloog bloed van volwassenen in een predonatieprogramma; deze behandeling mag uitsluitend worden gegeven aan patiënten met matig-ernstige anemie (Hb 6,2–8,1 mmol/l, zonder ijzerdeficiëntie), indien de bloedbewaarprocedures niet beschikbaar of onvoldoende zijn en de geplande grote electieve operatieve ingreep grote hoeveelheden bloed vereist (≥ 4 eenheden bloed voor vrouwen, ≥ 5 eenheden bloed voor mannen).
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Behandeling van symptomatische anemie, ten gevolge van chronisch nierfalen bij:
- volwassenen en kinderen van 1–18 jaar die hemodialyse ondergaan en bij volwassenen die peritoneale dialyse ondergaan.
- volwassenen die nog geen dialyse ondergaan, met ernstige symptomatische anemie van renale oorsprong.
- Bij volwassenen die chemotherapie krijgen voor solide tumoren, maligne lymfoom of multipel myeloom, en die risico op transfusie lopen; ter verbetering van de algemene toestand (bv. cardiovasculaire status, reeds bestaande anemie bij het begin van de chemotherapie) voor de behandeling van anemie en vermindering van bloedtransfusiebehoefte.
- Symptomatische anemie (Hb ≤ 6,2 mmol/l) bij volwassenen met een laag of intermediair-1 risico (IPSS) primair myelodysplastisch syndroom (MDS) én een laag serumgehalte van erytropoëtine (< 200 milli-eenheden/ml).
- Ter verhoging van de opbrengst van autoloog bloed van volwassenen in een predonatieprogramma; deze behandeling mag uitsluitend worden gegeven aan patiënten met matig-ernstige anemie (Hb 6,2–8,1 mmol/l, zonder ijzerdeficiëntie), indien de bloedbewaarprocedures niet beschikbaar of onvoldoende zijn en de geplande grote electieve operatieve ingreep grote hoeveelheden bloed vereist (≥ 4 eenheden bloed voor vrouwen, ≥ 5 eenheden bloed voor mannen).
- Ter vermindering van de blootstelling aan allogene bloedtransfusies voorafgaand aan een grote, electieve orthopedische ingreep waarbij het risico op transfusiecomplicaties hoog is. Deze behandeling mag uitsluitend worden gegeven aan volwassenen met matige anemie (bv. Hb 6,2–8,1 mmol/l, zonder ijzerdeficiëntie), bij wie vooraf geen voorraad autoloog bloed is verzameld en het te verwachten bloedverlies matig zal zijn (900–1800 ml).
Gerelateerde informatie
Doseringen
Anemie door chronisch nierfalen
Volwassenen en kinderen
Bij hemodialysepatiënten gedurende circa 2 minuten langzaam intraveneus toedienen via de arterioveneuze fistel aan het eind van de dialyse; bij niet-hemodialyse patiënten verdient de subcutane toediening de voorkeur om aanprikken van perifere bloedvaten te voorkomen. Streefwaarde van het Hb-gehalte tussen 6,2–7,5 mmol/l. Bij een Hb-stijging van > 1,25 mmol/l per maand of bij een aanhoudend Hb–gehalte > 7,5 mmol/l de dosering met ca. 25% verlagen. Bij aanhoudende Hb-stijging de therapie onderbreken tot deze begint te dalen; dan therapie hervatten met een ca. 25% lagere dosis.
Subcutaan: aanvankelijk 20 IE/kg lichaamsgewicht driemaal per week, zo nodig de dosis elke 4 weken verhogen met 20 IE/kg lichaamsgewicht driemaal per week tot max. 720 IE/kg lichaamsgewicht per week. Onderhoudsfase: op geleide van effect, veelal de helft van de laatst toegediende dosis tijdens de correctiefase. Vervolgens dosering instellen met intervallen van 1-2 weken. De weekdosering kan worden toegediend als 1 injectie/week of verdeeld over 3 of 7 doses per week; patiënten die stabiel zijn op een onderhoudsdosering 1×/week kunnen worden overgezet op een onderhoudsdosering eenmaal per 2 weken, zo nodig moet de dosis hierbij worden verhoogd.
Intraveneus (langzaam, in ca. 2 min): aanvankelijk 40 IE/kg lichaamsgewicht 3×/week, zo nodig de dosis na 4 weken verhogen tot 80 IE/kg lichaamsgewicht 3×/week, zo nodig daarna de dosis elke twee maanden verhogen met 20 IE/kg lichaamsgewicht 3×/week, tot max. 720 IE/kg lichaamsgewicht per week. Onderhoudsfase: op geleide van effect, veelal de helft van de laatst toegediende dosis tijdens de correctiefase. Vervolgens dosering instellen met intervallen van 1-2 weken.
Symptomatische anemie bij kankerpatiënten
Volwassenen
Subcutaan: startdosis 30.000 IE/week (overeenkomend met ± 450 IE/kg lichaamsgewicht/week). De weekdosering kan worden toegediend als 1 injectie/week of verdeeld over 3 of 7 doses per week. Streefwaarde van het Hb-gehalte tussen 6,2–7,5 mmol/l. Behandeling tot maximaal 4 weken na de chemotherapie voortzetten. Indien na 4 weken het Hb-gehalte niet met ten minste 0,6 mmol/l is gestegen, een verdubbeling van de wekelijkse dosering overwegen. Indien na 8 weken het Hb-gehalte niet met ten minste 0,6 mmol/l is gestegen de behandeling staken, Maximale dosering 60.000 IE/week. Bij een Hb-stijging van > 1,3 mmol/l per 4 weken óf bij een aanhoudend Hb–gehalte > 7,5 mmol/l óf als de individuele streefwaarden voor de patiënt bereikt zijn; de dosering met 25-50% verlagen. Bij een Hb-gehalte > 8,1 mmol/l de therapie onderbreken; bij Hb < 7,5 mmol/l de therapie opnieuw instellen met een dosis die 75% van de oorspronkelijke dosis bedraagt.
Preventie van anemie bij prematuren
Prematuren
Subcutaan 250 IE/kg 3×/week, gedurende 6 weken.
Predonatieprogramma, ter verhoging van de opbrengst aan autoloog bloed
Volwassenen
Subcutaan: individueel, afhankelijk van de vereiste hoeveelheid autoloog bloed en de endogene rode bloedcelreserve, 2×/week toedienen over een periode van 4 weken, maximaal 1200 IE/kg lichaamsgewicht per week. Gedurende de behandelperiode mag de hematocriet de 48% niet overschrijden.
Intraveneus (langzaam, in ca. 2 min): individueel, afhankelijk van de vereiste hoeveelheid autoloog bloed en de endogene rode bloedcelreserve, 2×/week toedienen over een periode van 4 weken, maximaal 1600 IE/kg lichaamsgewicht per week. Gedurende de behandelperiode mag de hematocriet de 48% niet overschrijden.
Doseringen
Anemie door chronische nierinsufficiëntie bij hemodialysepatiënt
Volwassenen
Streefwaarde Hb: 6,2–7,5 mmol/l. Begindosering 50 IE/kg i.v. (eventueel s.c.) driemaal per week, zo nodig met intervallen van ten minste 4 weken verhogen of verlagen met 25 IE/kg driemaal per week tot de gewenste hemoglobineconcentratie bereikt is.
Onderhoudsdosering: 75–300 IE/kg per week. Streefwaarde van het Hb-gehalte tussen 6,2–7,5 mmol/l. Bij een Hb-stijging van > 1,25 mmol/l per maand of bij een aanhoudend Hb–gehalte > 7,5 mmol/l de dosering met 25% verlagen. Bij een Hb-gehalte > 8,1 mmol/l de therapie onderbreken; bij Hb < 7,5 mmol/l de therapie opnieuw instellen met een dosis die 75% van de oorspronkelijke dosis bedraagt.
Kinderen
Streefwaarde Hb: 5,9–6,8 mmol/l. Begindosering: 50 IE/kg i.v. (eventueel s.c.) driemaal per week, zo nodig met intervallen van ten minste 4 weken de dosering verhogen of verlagen met 25 IE/kg driemaal per week tot de gewenste hemoglobineconcentratie bereikt is.
Meestal hebben kinderen met een lichaamsgewicht < 30 kg een hogere onderhoudsdosering nodig dan kinderen met een lichaamsgewicht > 30 kg en volwassenen. Gebruikelijke onderhoudsdoses: i.v. driemaal per week bij kinderen met een lichaamsgewicht < 10 kg 75–150 IE/kg, bij kinderen van 10–30 kg 60–150 IE/kg en bij kinderen > 30 kg 30–100 IE/kg. Een Hb-stijging van > 1,25 mmol/l per maand vermijden.
Anemie door chronische nierinsufficiëntie bij patiënt die peritoneale dialyse ondergaat
Volwassenen
Streefwaarde Hb: 6,2–7,5 mmol/l. Begindosering: 50 IE/kg i.v. of s.c. tweemaal per week, zo nodig de dosering aanpassen.
Onderhoudsdosering: 25–50 IE/kg tweemaal per week in 2 gelijkwaardige injecties. Streefwaarde van het Hb-gehalte tussen 6,2–7,5 mmol/l. Bij een Hb-stijging van > 1,25 mmol/l per maand of bij een aanhoudend Hb–gehalte > 7,5 mmol/l de dosering met 25% verlagen. Bij een Hb-gehalte > 8,1 mmol/l de therapie onderbreken; bij Hb < 7,5 mmol/l de therapie opnieuw instellen met een dosis die 75% van de oorspronkelijke dosis bedraagt.
Anemie door chronische nierinsufficiëntie bij predialysepatiënt
Volwassenen
Streefwaarde Hb: 6,2–7,5 mmol/l. Begindosering 50 IE/kg i.v. of s.c. driemaal per week, zo nodig met intervallen van ten minste 4 weken verhogen met 25 IE/kg driemaal per week tot de gewenste hemoglobineconcentratie bereikt is.
Onderhoudsdosering: Maximaal 150 IE/kg driemaal per week (i.v.) of 240 IE/kg (tot max. 20.000 IE) eenmaal per week (s.c.) of 480 IE/kg (tot max. 40.000 IE) eenmaal per 2 weken (s.c.). Als de toedieningsintervallen worden verlengd, moet de dosis mogelijk worden verhoogd. Streefwaarde van het Hb-gehalte tussen 6,2–7,5 mmol/l. Bij een Hb-stijging van > 1,25 mmol/l per maand of bij een aanhoudend Hb–gehalte > 7,5 mmol/l de dosering met 25% verlagen. Bij een Hb-gehalte > 8,1 mmol/l de therapie onderbreken; bij Hb < 7,5 mmol/l de therapie opnieuw instellen met een dosis die 75% van de oorspronkelijke dosis bedraagt.
Anemie bij chemotherapie
Volwassenen
Streefwaarde Hb: 6,2–7,5 mmol/l. Begindosering 150 IE/kg s.c. driemaal per week of 450 IE/kg s.c. eenmaal per week. Deze dosering handhaven indien na 4 weken therapie een Hb-stijging van ten minste 0,62 mmol/l of een stijging in het reticulocytengehalte ≥ 40.000 cellen/microliter boven de uitgangswaarde wordt bereikt. Bij onvoldoende reactie na 4 weken de dosering verhogen tot 300 IE/kg s.c. driemaal per week; indien na nog eens vier weken de Hb-stijging ≥ 0,62 mmol/l of toename in het aantal reticulocyten ≥ 40.000/microliter is, deze dosering handhaven. Bij onvoldoende reactie heeft verdere behandeling geen zin. Bij een Hb-stijging van > 1,25 mmol/l per maand of bij een aanhoudend Hb–gehalte > 7,5 mmol/l de dosering met ca. 25–50% verlagen. Bij een Hb-gehalte > 8,1 mmol/l de therapie onderbreken; bij Hb < 7,5 mmol/l de therapie opnieuw instellen met een dosis die 75% van de oorspronkelijke dosis bedraagt. De behandeling voortzetten tot 1 maand na beëindigen van de chemotherapie.
Symptomatische anemie bij MDS
Volwassenen
Streefwaarde Hb: 6,2–7,5 mmol/l. Begindosering 450 IE/kg s.c. eenmaal per week (max. 40.000 IE/week), met ten minste 5 dagen tussen 2 opeenvolgende doses. De initiële erythroïde respons 8–12 weken na de start van de behandeling beoordelen. Bij een verminderde respons of een Hb-verlaging ≥ 0,62 mmol/l na een dosisverlaging, de dosis met één doseringsniveau verhogen (deze zijn: 337,5 IE/kg, 450 IE/kg, 787,5 IE/kg of max. 1050 IE/kg); maximale dosis is 80.000 IE/week. Tussen elke dosisverhoging moet ten minste 4 weken zitten. Bij een aanhoudend Hb–gehalte > 7,5 mmol/l de therapie onderbreken; als het Hb-gehalte gedaald is tot < 6,8 mmol/l de toediening hervatten op hetzelfde doseringsniveau of één doseringsniveau lager. Bij een Hb-stijging van > 1,25 mmol/l per maand overwegen de dosering met één doseringsniveau te verlagen.
Predonatieprogramma, ter verhoging van de opbrengst aan autoloog bloed
Volwassenen
600 IE/kg i.v. tweemaal per week gedurende 3 weken vóór de operatie. Epoëtine ζ toedienen na beëindiging van de bloeddonatieprocedure. Enkele weken voor het begin van het autologe-bloeddonatieprogramma, de behandeling met ijzersuppletie beginnen.
Ter beperking van de blootstelling aan allogene bloedtransfusies voorafgaand aan een electieve orthopedische operatie
Volwassenen
S.c. 600 IE/kg 1× per week gedurende 3 weken voorafgaande aan de operatie (dag –21, –14 en –7) én op de dag van de operatie. Indien om medische redenen de preoperatieve voorbereidingsperiode moet worden ingekort tot < 3 weken: s.c. 300 IE/kg per dag gedurende 10 opeenvolgende dagen voor de ingreep, op de dag van de operatie en tijdens de 4 dagen erna. Bij een Hb-gehalte ≥ 9,4 mmol/l in de preoperatieve periode, de toediening stopzetten en niet meer hervatten. Bij een hemoglobinewaarde > 8,1 mmol/l vóór de start van de behandeling mag epoëtine ζ niet gebruikt worden. Deze therapie in combinatie met ijzersuppletie toepassen; ijzersuppletie indien mogelijk al voorafgaand aan de behandeling met epoëtine ζ starten.
S.c.-injectie: in ledematen of buikwand: max. 1 ml per injectieplaats.
I.v.-injectie: gedurende ten minste 1–5 min toedienen, afhankelijk van de dosis; bij griepachtige symptomen door de behandeling: langzamer injecteren.
Bij chronische nierinsufficiëntie verdient intraveneuze toediening de voorkeur bij patiënten met een routinematige intraveneuze toegang (hemodialyse). Tijdens hemodialyse toedienen als bolusinjectie via een geschikte veneuze aanprikpoort in de dialyselijn, óf aan het eind van de dialyse via de fistelnaald. Als intraveneuze toegang niet routinematig beschikbaar is (predialyse en peritoneale dialyse) kan epoëtine ζ subcutaan worden toegediend.
Bijwerkingen
Vaak (1-10%): bij renale anemie: hypertensie, hoofdpijn. Bij kankerpatiënten: hypertensie, hoofdpijn, trombo-embolische complicaties. In het kader van het programma autologe bloeddonatie: hoofdpijn. Bij prematuren: daling van het serumijzergehalte.
Soms (0,1-1%): bij renale anemie: hypertensieve crisis, incidenteel met encefalopathische symptomen (zoals hoofdpijn, sensomotorische stoornissen, verwardheid) en met gegeneraliseerd tonisch-klonisch insult.
Zelden (0,01-0,1%): huiduitslag, jeuk, urticaria, reacties op de injectieplaats. Bij renale anemie: shunttrombose, vooral bij neiging tot hypotensie en complicaties van de arterioveneuze fistulae (bv. stenose, aneurysma's).
Zeer zelden (< 0,01%): vooral in het begin van de behandeling: griepachtige symptomen zoals koorts, koude rillingen, hoofd-en gewrichtspijn, malaise. Anafylactoïde reacties. Bij renale anemie tevens: trombocytose, hyperkaliëmie en erytrocytaire aplasie door de vorming van neutraliserende antilichamen.
Verder is gemeld bij gebruik van epoëtinen: ernstige huidreacties, zoals Stevens-Johnsonsyndroom (SJS), toxische epidermale necrolyse (TEN), soms fataal.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): misselijkheid, braken, diarree. Koorts.
Vaak (1-10%): hypertensie. (Fatale) veneuze of arteriële trombose (zoals diepveneuze trombose, longembolie, retinale trombose, myocardinfarct, CVA, TIA, shunttrombose). Huiduitslag. Hoofdpijn. Hoest. Gewrichtspijn, botpijn, spierpijn, pijn in de extremiteiten. Griepachtige aandoening, koude rillingen, reacties op de injectieplaats, perifeer oedeem.
Soms (0,1-1%): convulsies. Luchtwegcongestie. Overgevoeligheid. Urticaria. Hyperkaliëmie.
Zelden (0,01-0,1%): anafylactische reactie. Acute porfyrie. Anti-erytropoëtine-antilichaamgemedieerde 'pure red cell aplasia' (PRCA), trombocytemie. Antilichamen tegen erytropoëtine.
Verder zijn gemeld: angio-oedeem. Hypertensieve crisis (met encefalopathie en convulsies).
Verder is gemeld bij gebruik van epoëtinen: ernstige huidreacties, zoals Stevens-Johnsonsyndroom (SJS), toxische epidermale necrolyse (TEN), soms fataal.
Interacties
Er zijn geen interacties met epoëtine bèta bekend.
Interacties
Bij geneesmiddelen die zich aan rode bloedcellen binden, zoals ciclosporine, kan aanpassing van de dosering van deze middelen noodzakelijk zijn wanneer de hematocriet onder invloed van epoëtine ζ stijgt.
Geneesmiddelen die de erytropoëse verlagen kunnen de respons op erytropoëtine ζ verminderen.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren geen aanwijzingen voor schadelijkheid.
Farmacologisch effect: Het is onwaarschijnlijk dat epoëtine β over de placenta gaat vanwege het hoge molecuulgewicht. In enkele casusbeschrijvingen en kleine case series werden complicaties beschreven (o.a. polyhydramnion, pre-eclampsie, verslechtering van de nierfunctie van de zwangere, abruptio placentae, IUGR); de ernst van het onderliggend ziektebeeld kan hier een rol in spelen.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken. Wees alert op trombose; zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen. Gebruik ter verhoging van de opbrengst van autoloog bloed tijdens zwangerschap wordt afgeraden.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren, schadelijk gebleken.
Farmacologisch effect: Het is onwaarschijnlijk dat epoëtine ζ over de placenta gaat vanwege het hoge molecuulgewicht. In enkele casusbeschrijvingen en kleine case series werden complicaties beschreven (o.a. polyhydramnion, pre-eclampsie, verslechtering van de nierfunctie van de zwangere, abruptio placentae, IUGR); de ernst van het onderliggend ziektebeeld kan hier een rol in spelen.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken. Wees alert op trombose; zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen. Niet toepassen bij zwangeren in een predonatieprogramma met autoloog bloed vóór een operatie.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend, maar onwaarschijnlijk vanwege het hoge molecuulgewicht van de epoëtinen. Daarnaast worden ze waarschijnlijk in het maag-darmkanaal van de zuigeling afgebroken, mocht er toch enige blootstelling via de melk zijn.
Advies: Gebruik van dit middel tijdens de borstvoeding is waarschijnlijk veilig; bij patiënten in een predonatieprogramma met autoloog bloed gebruik ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend, maar onwaarschijnlijk vanwege het hoge molecuulgewicht van de epoëtinen. Daarnaast worden ze in het maag-darmkanaal van de zuigeling afgebroken, mocht er toch enige blootstelling via de melk zijn.
Advies: Gebruik van dit middel tijdens de borstvoeding is waarschijnlijk veilig; bij operatiepatiënten in een predonatieprogramma met autoloog bloed, het gebruik ontraden.
Contra-indicaties
- Ongecontroleerde hypertensie.
- Voor toepassing ter verhoging van de opbrengst van autoloog bloed tevens:
- myocardinfarct of CVA in de maand voorafgaand aan de behandeling;
- onstabiele angina pectoris;
- meer kans op diepveneuze trombose zoals bij een voorgeschiedenis van veneuze trombo–embolische aandoeningen.
Contra-indicaties
- slecht gereguleerde hypertensie;
- bij operatiepatiënten waarbij geen adequate antitrombotische profylaxe gegeven kan worden;
- erytrocytaire aplasie na gebruik van een erytropoëse-stimulerend middel;
- voor toepassing bij een geplande grote orthopedische ingreep waarbij vooraf geen autoloog bloed is verzameld bij:
- een ernstige aandoening van de kransslagaders, perifere arteriën, a. carotis of de bloedvaten van de hersenen;
- een (recent) myocardinfarct of CVA.
Bij de indicatie 'verhogen van de opbrengst van autoloog bloed' gelden de standaard contra–indicaties voor predonatieprogramma's van autoloog bloed.
Waarschuwingen en voorzorgen
Ernstige cutane bijwerkingen: Bij gebruik van epoëtinen is (soms fatale) Stevens-Johnsonsyndroom (SJS) of Toxische Epidermale Necrolyse (TEN) gemeld. Instrueer de patiënt bij het begin van de behandeling om direct contact op te nemen met de arts en de behandeling te staken bij symptomen van ernstige cutane bijwerkingen; dit zijn o.a. wijdverspreide uitslag met rood worden van en blaarvorming op de huid en het mondslijmvlies, de ogen, de neus, de keel, of de geslachtsdelen, voorafgegaan door griepachtige symptomen waaronder koorts, vermoeidheid, spier- en gewrichtspijn. Vaak leidt dit tot het vervellen en loslaten van de aangedane huid, wat eruitziet als een ernstige brandwond. Als een patiënt ooit een ernstige huidreactie, zoals SJS of TEN, heeft gehad na het gebruik van een epoëtine, mag nooit meer een epoëtine gegeven worden.
Controle: Vóór het begin van de behandeling foliumzuur- en vitamine B12-tekort uitsluiten. Voorafgaand en tijdens behandeling het ijzergehalte bepalen en eventueel corrigeren. Tijdens behandeling, de bloeddruk, het trombocytenaantal (gedurende de eerste 8 w.), en de serumelektrolyten controleren. Bij hyperkaliëmie deze behandelen en overwegen om de toediening van epoëtine β te onderbreken tot normalisatie van het kaliumgehalte optreedt. Bij prematuren kan er een lichte stijging in trombocytenaantal voorkomen (m.n. tot 12-14 dagen na de geboorte); daarom regelmatig het trombocytengehalte controleren. Bij patiënten in een autoloog bloed predonatieprogramma het trombocytenaantal minstens 1 maal per week controleren en de toediening staken bij een toename van meer dan 150 × 109/l of bij een trombocytenaantal boven de bovengrens van de normaalwaarde.
Omdat een stijging van de hematocriet meestal gepaard gaat met een daling van de ferritinewaarden in het serum, wordt ijzersuppletie aanbevolen voor patiënten met chronische nierinsufficiëntie met een ferritineserumwaarde lager dan 100 nanog/ml en voor alle kankerpatiënten met een transferrineverzadiging lager dan 20%. Bij kankerpatiënten die chemotherapie krijgen en een transfusierisico hebben, moet een interval van 2–3 weken in acht worden genomen tussen de toediening van epoëtine en de evaluatie van de stijging van epoëtinegeïnduceerde rode bloedcellen, voordat bepaald kan worden of een verdere behandeling met epoëtine is aangewezen. Bij chronische nierinsufficiëntie en klinisch vastgestelde ischemische hartaandoeningen of hartfalen mag de onderhoudsconcentratie van het Hb de bovenste limiet van de beoogde concentratie niet overschrijden.
Voorzichtig toepassen bij epilepsie, trombocytose, chronische leverinsufficiëntie en refractaire anemie met een overmaat aan blasten in transformatie.
Bij optreden van acute, stekende migraine-achtige hoofdpijn bedacht zijn op een hypertensieve crisis.
Toepassing bij nefrosclerotische predialyse-patiënten kan mogelijk een versnelling van de progressie van nierfalen geven.
Na maanden- tot jarenlange toepassing vnl. bij chronische nierinsufficiëntie via de s.c.-toedieningsweg is 'pure red cell aplasia' (PRCA) gemeld. Bij een plotseling verminderde werkzaamheid (gekenmerkt door vermindering in hemoglobine) met een verhoogde behoefte aan transfusies, een reticulocytentelling uitvoeren en typische oorzaken van de verminderde werkzaamheid onderzoeken (ijzer-, foliumzuur- of vitamine B12-tekort, aluminiumvergiftiging, infectie of ontsteking, bloedverlies of hemolyse). Bij verdenking op PRCA de toediening staken, testen op erytropoëtine antilichamen en een beenmergonderzoek overwegen; toediening van een ander erytropoëtine heeft in verband met kruisreactie geen zin.
Vanwege een verhoogde incidentie van trombotische aandoeningen bij gebruik van erytropoëse-stimulerende middelen extra voorzichtig toepassen bij meer kans op trombotische vasculaire aandoeningen, zoals bij patiënten met obesitas of patiënten met een voorgeschiedenis van trombotische vasculaire aandoeningen (bv. diepveneuze trombose, CVA of longembolie). Het Hb-gehalte nauwkeurig volgen en binnen de gewenste hemoglobineconcentratie houden vanwege mogelijk meer kans op trombo-embolische aandoeningen.
Er is geen voordeel aangetoond van hemoglobinewaarden boven de streefwaarde (> 7,5 mmol/l). Bij chronisch nierfalen werd meer kans op overlijden of ernstige cardiovasculaire of cerebrovasculaire incidenten aangetoond bij hemoglobinewaarden boven deze streefwaarde.
Ter preventie van verstopping van het hemodialysesysteem kan verhoging van de heparinedosis tijdens behandeling met epoëtine β noodzakelijk zijn. Vanwege het optreden van shunttrombose bij hemodialysepatiënten, wordt vroege revisie van de shunt en tromboseprofylaxe aanbevolen.
Tumorgroei, vooral van myeloïde maligniteiten, valt bij gebruik van erytropoëse-stimulerende middelen niet uit te sluiten. Tijdens meerdere gecontroleerde onderzoeken is het gebruik van erytropoëse-stimulerende middelen in verband gebracht met een verminderde tumorcontrole of een verminderde algehele overleving bij anemie die gepaard gaat met kanker. Daarom heeft in sommige situaties bloedtransfusie de voorkeur bij kankerpatiënten met anemie.
Bij autologe bloeddonatie dienen de speciale waarschuwingen en voorzorgen van een dergelijk programma te worden gevolgd.
Bij prematuren kan de kans op retinopathie door erytropoëtine niet uitgesloten worden.
Hulpstoffen: Fenylalanine (in de injectievloeistof) kan schadelijk zijn voor mensen met fenylketonurie (PKU).
Waarschuwingen en voorzorgen
Ernstige cutane bijwerkingen: Bij gebruik van epoëtinen is (soms fatale) Stevens-Johnsonsyndroom (SJS) of toxische epidermale necrolyse (TEN) gemeld. Instrueer de patiënt bij het begin van de behandeling om direct contact op te nemen met de arts en de behandeling te staken bij symptomen van ernstige cutane bijwerkingen; dit zijn o.a. wijdverspreide uitslag met rood worden van en blaarvorming op de huid en het mondslijmvlies, de ogen, de neus, de keel, of de geslachtsdelen, voorafgegaan door griepachtige symptomen waaronder koorts, vermoeidheid, spier- en gewrichtspijn. Vaak leidt dit tot het vervellen en loslaten van de aangedane huid, wat eruitziet als een ernstige brandwond. Als een patiënt ooit een ernstige huidreactie, zoals SJS of TEN, heeft gehad na het gebruik van een epoëtine, mag nooit meer een epoëtine gegeven worden.
Voorzichtig bij epilepsie, convulsies in de voorgeschiedenis, of aandoeningen die predisponeren voor epileptische activiteit (zoals infecties van het centraal zenuwstelsel en hersenmetastasen), trombocytose.
Voorzichtig toepassen bij chronische leverinsufficiëntie omdat de veiligheid van epoëtine ζ hierbij niet vastgesteld is.
Bij optreden van acute, stekende migraine-achtige hoofdpijn bedacht zijn op een hypertensieve crisis. Hypertensieve crises is ook opgetreden bij behandeling met epoëtine ζ bij een tot dan toe normale of lage bloeddruk.
Controles tijdens behandeling: regelmatig de bloeddruk, het trombocytenaantal (gedurende de eerste 8 weken), het Hb-gehalte en de serumelektrolyten (bij nierinsufficiëntie) controleren.
Vanwege een verhoogde incidentie van trombotische aandoeningen bij gebruik van erytropoëse-stimulerende middelen extra voorzichtig toepassen bij meer kans op trombotische vasculaire aandoeningen, zoals bij patiënten met obesitas of patiënten met een voorgeschiedenis van trombotische vasculaire aandoeningen (bv. diepveneuze trombose, CVA of longembolie). Het Hb-gehalte nauwkeurig volgen en binnen de gewenste hemoglobineconcentratie houden vanwege mogelijk meer kans op trombo-embolische aandoeningen.
Omdat bij operatieve ingrepen trombose en vasculaire problemen mogelijk zijn (m.n. bij een onderliggende cardiovasculaire ziekte), epoëtine ζ niet toepassen bij een initieel Hb-gehalte boven 8,1 mmol/l en tevens zorgdragen voor een adequate antitrombotische profylaxe bij patiënten bij wie een grote electieve orthopedische operatie is gepland. Bij aanleg voor diepveneuze trombose dienen bijzondere voorzorgen te worden getroffen.
Voor een optimale respons dient de ijzervoorraad voldoende te zijn. Sluit vóór toediening alle andere oorzaken van anemie uit, zoals een tekort aan ijzer, foliumzuur of vitamine B12, aluminiumintoxicatie, infectie of ontsteking, bloedverlies, hemolyse of beenmergfibrose. Omdat een stijging van de hematocriet meestal gepaard gaat met een daling van de ferritinewaarden in het serum, wordt ijzersuppletie aanbevolen voor patiënten met chronische nierinsufficiëntie met een ferritineserumwaarde lager dan 100 nanog/ml en voor alle kankerpatiënten met een transferrineverzadiging lager dan 20%. Ook bij volwassenen in een autoloog predonatieprogramma en volwassenen die een grote electieve orthopedische ingreep zullen ondergaan, suppleren met voldoende ijzer.
Epoëtine ζ voorzichtig gebruiken bij porfyrie, vanwege een mogelijke verergering van de porfyrie.
Na maanden- tot jarenlange toepassing is 'pure red cell aplasia' (PRCA) gemeld; dit komt vaker voor bij s.c-toediening dan bij i.v.-toediening. Bij een plotseling verminderde werkzaamheid (gekenmerkt door vermindering in hemoglobine) met een verhoogde behoefte aan transfusies, een reticulocytentelling uitvoeren en typische oorzaken van de verminderde werkzaamheid onderzoeken (ijzer-, foliumzuur- of vitamine B12-tekort, aluminiumvergiftiging, infectie of ontsteking, bloedverlies of hemolyse). Bij verdenking op PRCA de toediening staken, testen op erytropoëtine antilichamen en een beenmergonderzoek overwegen; toediening van een ander erytropoëtine heeft in verband met kruisreactie geen zin.
Hoge cumulatieve epoëtinedoses hangen mogelijk samen met het toenemen van vroegtijdige mortaliteit, ernstige cardiovasculaire én cerebrovasculaire complicaties. Patiënten met verminderde nierfunctie die epoëtine ζ via subcutane toediening gebruiken, regelmatig controleren op verminderde werkzaamheid. Bij chronisch nierfalen werd meer kans op vroegtijdig overlijden of ernstige cardiovasculaire incidenten aangetoond bij hemoglobinewaarden boven de streefwaarde (> 7,5 mmol/l); er is geen voordeel aangetoond van hemoglobinewaarden boven deze streefwaarde.
Ter preventie van verstopping van het hemodialysesysteem kan verhoging van de heparinedosis tijdens behandeling met epoëtine ζ noodzakelijk zijn. Vanwege het optreden van shunttrombose bij hemodialysepatiënten, wordt vroege revisie van de shunt en tromboseprofylaxe aanbevolen.
Tumorgroei, vooral van myeloïde maligniteiten, valt bij gebruik van erytropoëse stimulerende middelen niet uit te sluiten. Tijdens meerdere gecontroleerde onderzoeken is het gebruik van erytropoëse stimulerende middelen in verband gebracht met een verminderde tumorcontrole of een verminderde algehele overleving bij anemie die gepaard gaat met kanker. Daarom heeft in sommige situaties bloedtransfusie de voorkeur bij kankerpatiënten met anemie. Bij kankerpatiënten die chemotherapie krijgen, moet een interval van 2–3 weken in acht worden genomen tussen de toediening van een erytropoëse stimulerende middel en de verschijning van epoëtinegeïnduceerde rode bloedcellen bij het evalueren of een verdere behandeling met epoëtine ζ is aangewezen (bij transfusierisico).
Bij chronisch nierfalen de elektrolyten in het serum controleren. Bij hyperkaliëmie deze behandelen en overwegen om de toediening van epoëtine ζ te onderbreken tot normalisatie van het kaliumgehalte optreedt.
Bij autologe bloeddonatie dienen de speciale waarschuwingen en voorzorgen van een dergelijk programma (m.n. routinematige volumevervanging) te worden gevolgd.
Hulpstoffen: Fenylalanine (in de injectievloeistof) kan schadelijk zijn voor mensen met fenylketonurie (PKU).
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met epoëtine β contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met epoëtine ζ contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Glycoproteïne dat via recombinant DNA-techniek wordt geproduceerd. Het verschil tussen epoëtine alfa en bèta zit in de samenstelling en positie van het koolhydraatgedeelte; het eiwitgedeelte is identiek. Epoëtine stimuleert de erytropoëse. Het is immunologisch en biologisch gelijk aan humaan erytropoëtine, dat hoofdzakelijk wordt geproduceerd en gereguleerd door de nier als reactie op hypoxie.
Kinetische gegevens
F | s.c. 23–42%. |
T max | s.c. 12–28 uur. |
T 1/2el | i.v.: ca. 4–12 uur, s.c. 13–28 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Epoëtine ζ is een glycoproteïne die via recombinant DNA-techniek is geproduceerd. Het stimuleert de erytropoëse. Het is immunologisch en biologisch gelijk aan humaan erytropoëtine, dat hoofdzakelijk wordt geproduceerd door de nier als reactie op hypoxie.
Kinetische gegevens
F | s.c. ca. 20%. |
T max | s.c. 12–18 uur. |
V d | ca. 49 ml/kg (gezonde proefpersonen), 42–64 ml/kg (bij chronisch nierfalen, meervoudige toediening). In een studie met i.v. erytropoëtine bij prematuren met een zeer laag geboortegewicht, was het verdelingsvolume ca. 1,5–2× zo hoog als bij volwassenen en de klaring ca. 3× zo hoog. |
T 1/2el | i.v.: ca. 4 uur, 6–9 uur bij kinderen met chronisch nierfalen, s.c. ca. 24 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
epoëtine bèta hoort bij de groep erytropoëtische groeifactoren.
Groepsinformatie
epoëtine zèta hoort bij de groep erytropoëtische groeifactoren.