Samenstelling
Furosemide drank FNA Formularium der Nederlandse Apothekers
- Toedieningsvorm
- Drank
- Sterkte
- 2 mg/ml
Furosemide injectie/tablet Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Concentraat voor infusievloeistof
- Sterkte
- 10 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 25 ml
- Toedieningsvorm
- Injectie–/infusievloeistof
- Sterkte
- 10 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 2 ml, 4 ml
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 20 mg, 40 mg, 500 mg
Lasix Sanofi SA
- Toedieningsvorm
- Capsule met gereguleerde afgifte 'Retard'
- Sterkte
- 60 mg
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 500 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Bumetanide Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 1 mg, 2 mg, 5 mg
Burinex Karo Pharma AB
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 0,5 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 4 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Oedemen: Het belangrijkste indicatiegebied ligt bij de behandeling van oedemen. Indien piekdiurese moet worden vermeden, gaat de voorkeur uit naar een thiazide-diureticum.
Start bij hartfalen met matige (‘midrange’) of verminderde (‘reduced’) ejectiefractie (HFmrEF of HFrEF) met een ACE-remmer en geef bij tekenen van overvulling een lisdiureticum. Voeg een selectieve bètablokker toe als de patiënt klinisch stabiel is (met name geen tekenen van overvulling). Overweeg bij persisterende klachten ondanks adequate instelling, toevoeging van een aldosteronantagonist. Een combinatie van deze middelen verlicht de klachten en kan een vroegtijdige mortaliteit en de kans op ziekenhuisopname door hartfalen verminderen. De behandeling van hartfalen met behouden ejectiefractie (HFpEF) is vooral symptomatisch; geef bij tekenen van overvulling een lisdiureticum en behandel eventuele cardiovasculaire en niet-cardiovasculaire comorbiditeit.
Offlabel: Acuut harfalen: Start zo snel mogelijk met toediening van zuurstof via een ‘non-rebreathing’-masker of neusbril. Geef bij een systolische bloeddruk > 90 mmHg, in afwachting van i.v.-behandeling, nitroglycerine sublinguaal elke 5 minuten tot de klachten voldoende verbeteren. In de tweedelijnszorg worden nitraten veelal i.v. toegepast. Geef in geval van dyspneu door vochtretentie i.v.-furosemide of bumetanide. Overweeg morfine i.v. uitsluitend bij persisterende ernstige onrust, dyspneu, angst of pijn in de vroege fase. Aanvullend onderzoek in de tweedelijnszorg bepaalt de verdere behandeling.
Behandel, indien mogelijk, de oorzaak van chronische nierschade. Start daarnaast behandeling om het grotere risico van (vnl. cardiovasculaire) morbiditeit te verminderen en progressie van nierschade te voorkomen of beperken. Behandel de complicaties van nierschade en start eventueel niervervangende therapie (dialyse).
Bij hypertensie verlagen angiotensine I converterend enzym (ACE)-remmers, angiotensine receptor-blokkers (ARB’s), calciumantagonisten (dihydropyridinen), thiazidediuretica en β-blokkers de bloeddruk effectief en verminderen het tienjaarsrisico op cardiovasculaire morbiditeit en mortaliteit. Comorbiditeit en specifieke patiëntkarakteristieken bepalen welke groepen en welke middelen als eerste in aanmerking komen. Als één middel onvoldoende effectief is bij de aanbevolen dosering, is het toevoegen van een middel uit een andere groep effectiever dan het ophogen van de dosering; het risico op het optreden van dosisafhankelijke bijwerkingen wordt daarmee beperkt. Een vaste combinatie in de juiste dosisverhouding heeft om reden van therapietrouw de voorkeur.
Bij de behandeling van hypertensie gaat bij een diureticum de voorkeur uit naar een thiazide-diureticum. Thiazide-diuretica zijn echter minder effectief in het verlagen van de bloeddruk bij een verminderde nierfunctie (eGFR < 45 ml/min) en zijn ineffectief bij een eGFR < 30 ml/min. In deze gevallen kan worden besloten het thiazide- te vervangen door een lisdiureticum, zoals furosemide.
Advies
Het belangrijkste indicatiegebied ligt bij de behandeling van oedemen. Indien piekdiurese moet worden vermeden, gaat de voorkeur uit naar een thiazide-diureticum.
Start bij hartfalen met matige (‘midrange’) of verminderde (‘reduced’) ejectiefractie (HFmrEF of HFrEF) met een ACE-remmer en geef bij tekenen van overvulling een lisdiureticum. Voeg een selectieve bètablokker toe als de patiënt klinisch stabiel is (met name geen tekenen van overvulling). Overweeg bij persisterende klachten ondanks adequate instelling, toevoeging van een aldosteronantagonist. Een combinatie van deze middelen verlicht de klachten en kan een vroegtijdige mortaliteit en de kans op ziekenhuisopname door hartfalen verminderen. De behandeling van hartfalen met behouden ejectiefractie (HFpEF) is vooral symptomatisch; geef bij tekenen van overvulling een lisdiureticum en behandel eventuele cardiovasculaire en niet-cardiovasculaire comorbiditeit.
Bumetanide heeft bij hartfalen volgens het NHG een praktisch voordeel bij hoge doseringen ten opzichte van furosemide, omdat met minder tabletten kan worden volstaan, wat de therapietrouw kan bevorderen.
Acuut harfalen: Start zo snel mogelijk met toediening van zuurstof via een ‘non-rebreathing’-masker of neusbril. Geef bij een systolische bloeddruk > 90 mmHg, in afwachting van i.v.-behandeling, nitroglycerine sublinguaal elke 5 minuten tot de klachten voldoende verbeteren. In de tweedelijnszorg worden nitraten veelal i.v. toegepast. Geef in geval van dyspneu door vochtretentie i.v.-furosemide of bumetanide. Overweeg morfine i.v. uitsluitend bij persisterende ernstige onrust, dyspneu, angst of pijn in de vroege fase. Aanvullend onderzoek in de tweedelijnszorg bepaalt de verdere behandeling.
Behandel, indien mogelijk, de oorzaak van chronische nierschade. Start daarnaast behandeling om het grotere risico van (vnl. cardiovasculaire) morbiditeit te verminderen en progressie van nierschade te voorkomen of beperken. Behandel de complicaties van nierschade en start eventueel niervervangende therapie (dialyse).
Indicaties
- Onderhoudsbehandeling van hartfalen;
- Oedeem ten gevolge van chronisch hartfalen, leverziekte en nierziekte incl. nefrotisch syndroom;
- Longoedeem;
- Hypertensie;
- Acute hypercalciëmie;
- Geforceerde diurese (in combinatie met elektrolytoplossing);
- Offlabel: Oedeem door acuut hartfalen.
De 500 mg tablet mag alleen worden gebruikt bij sterk verminderde glomerulaire filtratie, zoals bij nierinsufficiëntie (GFR < 20 ml/min) met restdiurese, bij onvoldoende eliminatie van oedeemvocht bij nefrotisch syndroom met doseringen tot 120 mg furosemide per dag en bij hartfalen dat onvoldoende reageert op de gebruikelijke dosering.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Oedeem bij volwassenen door hartfalen, levercirrose, nefrotisch syndroom en geneesmiddelen.
- Diuretische therapie bij chronische nierinsufficiëntie (creatinineklaring 5–35 ml/min) bij volwassenen.
- Voor de injectievloeistof tevens:
- intoxicaties waarbij geforceerde diurese is gewenst (zoals bij salicylaten of barbituraten);
- acuut longoedeem.
Gerelateerde informatie
Doseringen
Intraveneuze toediening als orale toediening niet mogelijk is, niet effectief is of wanneer een snel effect nodig is; zo snel mogelijk (weer) over gaan op orale toediening.
Maximale dosering voor volwassenen (oraal/i.v.): 1500 mg/dag; in uitzonderlijke gevallen kan bij intraveneus gebruik een hogere dosis nodig zijn.
Diurese algemeen
Volwassenen
Oraal: 40 mg iedere 2 dagen, of 20 mg 1–2×/dag; in ernstige gevallen aanvankelijk 40–120 mg per dag. Maximaal 1500 mg/dag.
I.v.-injectie: indien een snel effect gewenst is: 20 mg om de dag, in ernstige gevallen 20 mg 1–2× per dag. I.v. infusie: testdosis van 40–80 mg in 2–5 min. Bij onvoldoende effect binnen 30 min 250 mg toedienen als infusie in 60 min. Zo nodig 1 uur na afloop van voorgaande infusie 500 mg toedienen, zo nodig gevolgd door 1000 mg 1 uur na afloop van de laatste infusie .
I.m.-injectie: In uitzonderlijke gevallen, als oraal en i.v.-toediening niet mogelijk zijn: 20 mg om de dag, in ernstige gevallen 20 mg 1–2× per dag.
Kinderen
Oraal: volgens het Kinderformularium van het NKFK: Kinderen van 1 maand–18 jaar: 1–4 mg/kg lichaamsgewicht/dag in 2–4 doses. Bij chronische nierinsufficiëntie of proteïnurie maximaal 12 mg/kg/dag.
Intraveneus: Volgens het Kinderformularium van het NKFK: Kinderen van 1 maand–18 jaar: 1–2 mg/kg/dosis zo nodig, max. 4 mg/kg/dosis. Alternatief: continue i.v.-toediening van 2–4 mg/kg/dag, max. 12 mg/kg/dag bij ernstige therapieresistentie. Intraveneuze doses tot 2 mg/kg lichaamsgewicht langzaam in 5 min injecteren en intraveneuze doses vanaf 2 mg/kg lichaamsgewicht infunderen in 30–60 min. Injectievloeistof is sterk alkalisch, continue toediening over aparte lijn, niet samen met standaard intensive care-medicatie.
Neonaten (incl. prematuren < 37 weken)
Oraal: volgens het Kinderformularium van het NKFK: 0,5–1 mg/kg lichaamsgewicht/dosis zo nodig, max. 2 mg/kg/dag.
Intraveneus: Volgens het Kinderformularium van het NKFK: 0,05–2 mg/kg lichaamsgewicht/dag als continu infuus, max. 5 mg/kg/dag. Bij a terme neonaat met ernstige therapieresistentie: max. 12 mg/kg/dag. Alternatief: intermitterende toediening van 0,5–1 mg/kg lichaamsgewicht/dosis, max. 2 mg/kg/dag. Intraveneuze doses tot 2 mg/kg lichaamsgewicht langzaam in 5 min injecteren en intraveneuze doses vanaf 2 mg/kg lichaamsgewicht infunderen in 30–60 min. De injectievloeistof is sterk alkalisch, moet continu worden toegediend over een aparte lijn, niet samen met standaard intensivecare-medicatie.
Onderhoudsbehandeling van hartfalen
Volwassenen
Retardcapsule: 1×/dag 60 mg 's morgens op een lege maag.
Oedeem door chronisch hartfalen
Volwassenen
Oraal: startdosering 20–80 mg/dag; afhankelijk van de respons eventueel de dosering aanpassen. Onderhoudsdosering in 2–3 doses/dag toedienen.
I.v.: aanbevolen startdosis 20–40 mg (aanbevolen infusiesnelheid max. 4 mg/min, bij ernstige nierfunctiestoornissen max. 2,5 mg/min), vervolgens aanpassen op geleide van respons. I.v. als continue infusie: starten met 0,1 mg/min; elke 30 min de infusiesnelheid geleidelijk verhogen op geleide van de respons.
Oedeem door leverziekte
Volwassenen
Oraal: startdosering 40–80 mg/dag in 1 of meerdere doses; afhankelijk van de respons eventueel de dosering aanpassen. Onderhoudsdosering in 1 of meerdere doses/dag toedienen.
I.v.: aanbevolen startdosis 20–40 mg, voorzichtig aanpassen op geleide van de respons.
Oedeem door nierziekte
Volwassenen
Oraal: startdosering 40–80 mg/dag; afhankelijk van de respons eventueel de dosering aanpassen. Onderhoudsdosering in 1–2 doses/dag toedienen. Bij dialysepatiënten kunnen doseringen nodig zijn van 250–1500 mg/dag.
Continu i.v.-infuus: starten met 0,1 mg/min; elke 30 min de infusiesnelheid geleidelijk verhogen op geleide van de respons.
Oedeem door nefrotisch syndroom
Volwassenen
Oraal: startdosering 40–80 mg/dag in 1 of meerdere doses; afhankelijk van de respons eventueel de dosering aanpassen. Onderhoudsdosering in 1 of meerdere doses/dag toedienen. Bij dialysepatiënten kunnen doseringen nodig zijn van 250–1500 mg/dag.
Oedeem door acuut nierfalen
Volwassenen
Voor de behandeling eerst hypovolemie, hypotensie en significante stoornissen in elektrolyten en zuur-base evenwicht corrigeren. Injectie i.v.: startdosering 40 mg, bij onvoldoende effect continue infusie van 50–100 mg/uur.
Longoedeem
Volwassenen
Oraal: 40 mg iedere 2 dagen, of 20 mg 1–2×/dag; in ernstiger gevallen aanvankelijk 40–120 mg per dag. Maximaal 1500 mg/dag.
I.v.: 80–120 mg elke 1–2 uur in combinatie met vocht en elektrolyten. Bij acuut longoedeem: i.v.-injectie 40 mg, zo nodig na 20 min herhalen.
Hypertensie
Volwassenen
Oraal: onderhoudsdosering 20–40 mg/dag. Bij nierinsufficiëntie kunnen hogere doseringen nodig zijn.
I.v.: 20–40 mg per keer (aanbevolen infusiesnelheid max. 4 mg/min, bij ernstige nierfunctiestoornissen max. 2,5 mg/min); vervolgens eventueel aanpassen op geleide van de respons.
Kinderen van 1 maand-18 jaar
Oraal: Volgens het Kinderformularium van het NKFK: 0,5–2 mg/kg lichaamsgewicht/dag in 1–2 doses, max. 6 mg/kg/dag.
Acute hypercalciëmie
Volwassenen
Oraal: 40 mg iedere 2 dagen, of 20 mg 1–2×/dag; in ernstiger gevallen aanvankelijk 40–120 mg per dag. Maximaal 1500 mg/dag.
I.v.: Voor de behandeling eerst een mogelijke toestand van dehydratie corrigeren. Dan i.v. 80–120 mg elke 1 à 2 uur in combinatie met vocht en elektrolyten.
Geforceerde diurese
Volwassenen
I.v.: 20–40 mg per keer in combinatie met toediening van vocht en elektrolyten.
Offlabel: Oedeem door acuut hartfalen
Volwassenen
I.v.: Volgens de NHG-Standaard Hartfalen (2021) bij dyspneu met aanwijzingen voor vochtretentie: 40 mg in 2-3 min. Doseer hoger bij een eGFR < 30 ml/min/1,73 m 2.
Bij ouderen beginnen met een lage dosis en voorzichtig zijn met het ophogen van de dosering.
Toediening
- Oraal: De tabletten en de retardcapsules zonder kauwen innemen op een lege maag; om nachtelijke piekdiurese te voorkomen bij voorkeur vóór 17.00 uur.
- Parenteraal:
- Intraveneus: Voor een optimale werkzaamheid en het onderdrukken van tegenregulatie bij langdurige toediening bij voorkeur toedienen via een continu infuus (aparte lijn) in plaats van herhaalde bolusinjecties; dien alleen toe met behulp van een pomp die het volume of de snelheid kan controleren, om overdosering te voorkomen.
- De i.v.-toediening (injectie en infusie) langzaam toedienen met een max. snelheid van 4 mg/min (= 0,4 ml/min); bij een ernstige nierfunctiestoornis (serumcreatinine > 442 micromol/l) is de max. snelheid 2,5 mg/min.
- Bij kinderen intraveneuze doses tot 2 mg/kg lichaamsgewicht langzaam in 5 min injecteren en intraveneuze doses vanaf 2 mg/kg lichaamsgewicht infunderen in 30–60 min.
- Intramusculair: kan bij uitzondering gebruikt worden indien orale en intraveneuze toediening niet mogelijk zijn. Intramusculaire toediening is niet geschikt voor de behandeling van acute aandoeningen, zoals longoedeem. Het concentraat voor infusievloeistof is niet geïndiceerd voor i.m.-toediening.
Doseringen
Oedeem
Volwassenen
Oraal: 's ochtends ½–1 mg; bij onvoldoende effect deze dosis iedere 6–8 uur herhalen. Soms hoger doseren, zelden > 4 mg per dag; vervolgens verlagen tot onderhoudsdosering. Bij het nefrotisch syndroom kan bij onvoldoende effect bij lagere dosering een dosis worden gegeven van 2–5 mg, zonodig iedere 6–8 uur herhalen.
Bij ouderen of mensen met nier- of leverinsufficiëntie: dosering eventueel aanpassen op basis van effectiviteit en bijwerkingen.
Indien orale toediening niet mogelijk is of als een snelle werking noodzakelijk is, is parenterale toediening aangewezen: gebruikelijke dosering 0,5–1 mg i.m. of i.v., zo nodig herhalen na 20 min.
Acute situaties (zoals longoedeem)
Volwassenen
0,5–2 mg i.v.; zo nodig 2–3× herhalen met tussenpozen van 20 min.
Diurese bij chronische nierinsufficiëntie
Volwassenen
2–5 mg i.v. (eventueel in 500 ml infusievloeistof, toe te dienen in 30–60 min); zo nodig iedere 6–8 uur herhalen.
Geforceerde diurese bij intoxicaties
Volwassenen
2 mg i.v. als begindosering; daarna 1 mg iedere 4 uur; in totaal 7 mg per 24 uur. Zo nodig als infusie, aan 100 ml infusievloeistof mag maximaal 10 mg bumetanide worden toegevoegd.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): dehydratie, hypovolemie (m.n. bij ouderen), verstoring van de elektrolytenbalans. Verhoogd serumcreatinine, verhoogd serumtriglyceriden. (Orthostatische) hypotensie.
Vaak (1-10%): hemoconcentratie. Hyponatriëmie, hypochloremie, hypokaliëmie. Leverencefalopathie (bij hepatocellulaire insufficiëntie). Verhoogd urinevolume, verhoogde waarden cholesterol. Verhoogd urinezuur in serum, evt. leidend tot jichtaanval.
Soms (0,1-1%): trombocytopenie. Gehooraandoeningen, zoals tinnitus (meestal tijdelijk, vnl. bij nierinsufficiëntie en hypoproteïnemie), doofheid (soms irreversibel). Misselijkheid. Jeuk, urticaria, huiduitslag, erythema multiforme, bulleuze dermatitis, pemfigoïd, exfoliatieve dermatitis, purpura, fotosensibilisatie. Verhoogde waarde ureum in serum, verlaging glucosetolerantie.
Zelden (0,01-0,1%): leukopenie, eosinofilie, beenmergdepressie. Anafylactische/anafylactoïde reactie, anafylactische shock. Paresthesieën, hyperosmolair coma. Asthenie, kramp. Vasculitis. Maag-darmklachten (braken, diarree, obstipatie, droge mond). Stevens-Johnsonsyndroom, toxische epidermale necrolyse, verergering/activering van lupus erythematodes. Tubulo-interstitiële nefritis. Koorts. Visusstoornis, wazig zicht. Slaperigheid, verwardheid.
Zeer zelden (< 0,01%): aplastische anemie, hemolytische anemie, agranulocytose. Cholestase, acute pancreatitis, transaminasewaarden verhoogd.
Verder zijn gemeld: hypocalciëmie, hypomagnesiëmie, metabole alkalose. Duizeligheid, flauw vallen (door hypotensie), hoofdpijn. Trombose. Acuut gegeneraliseerd pustuleus exantheem (AGEP), geneesmiddeluitslag met eosinofilie en systemische symptomen (DRESS), lichenoïde reacties. Acute urineretentie bij een gedeeltelijke urinewegverstopping, nefrocalcinose of nefrolithiase, of meer kans op het openblijven van de ductus arteriosus (bij 'infant respiratory distress syndrome') in prematuren, nierfalen. Pseudo-Bartter-syndroom. Rabdomyolyse (vaak in combinatie met ernstige hypokaliëmie). Bij injectie: pijn/reactie op de injectieplaats.
Bijwerkingen
Vaak (1-10%): elektrolytenstoornissen (waaronder hypokaliëmie, hyponatriëmie, hypochloremie, hypomagnesiëmie en hyperkaliëmie). Duizeligheid, (orthostatische) hypotensie, lethargie, slaperigheid, hoofdpijn. Buikpijn, misselijkheid. Spierspasmen, (spier)pijn. Mictiestoornis. Vermoeidheid (asthenie, malaise).
Soms (0,1-1%): beenmergfalen, pancytopenie, trombocytopenie, leukopenie (waaronder neutropenie, agranulocytose), anemie. Dehydratie, diabetes mellitus, hyperglykemie, hypoglykemie, hyperurikemie, jicht. Syncope. Gehoorstoornis. Pijn op de borst. Dyspneu, hoesten. Braken, diarree, obstipatie, flatulentie, dorst, droge mond. Huiduitslag, dermatitis, eczeem, urticaria, jeuk, fotosensibilisatie. Gestoorde nierfunctie (waaronder nierfalen). Perifeer oedeem.
Verder zijn gemeld: allergische reacties, metabole alkalose, bradycardie, tachycardie, cholestase, geelzucht, encefalopathie bij reeds bestaande leveraandoening.
Interacties
Indien mogelijk, vóór instelling op een ACE-remmer of ARB (of bij een dosisverhoging hiervan), de behandeling met furosemide gedurende 3 dagen staken óf de dosering van furosemide verlagen om de kans op hypotensie na de eerste (verhoogde) dosis te verkleinen.
Aliskiren vermindert de biologische beschikbaarheid van oraal furosemide; bij combinatie de werkzaamheid van furosemide extra controleren om volumeoverbelasting te voorkomen.
Een verhoogde kalium- en magnesiumexcretie kan leiden tot het eerder bereiken van de toxische grens van digoxine en van geneesmiddelen die het QT-interval verlengen. Onder invloed van corticosteroïden, misbruik van laxeermiddelen, verhoogd alcoholgebruik, braken en diarree kan de kaliumexcretie nog verder toenemen. De werking van neuromusculaire spierrelaxantia kan worden versterkt door hypokaliëmie.
De werking van antihypertensiva (m.n. ACE-remmers) of theofylline kan worden versterkt; de werking van bloeddrukverhogende sympathicomimetica ((nor)adrenaline) of bloedglucoseverlagende middelen kan verminderen.
Door NSAID's neemt het diuretisch effect af; NSAID's kunnen, bij hypovolemie of dehydratie acute nierinsufficiëntie veroorzaken.
Ook door fenytoïne neemt het diuretisch effect van furosemide af.
Gelijktijdige toediening van geneesmiddelen die via de niertubuli worden uitgescheiden (zoals methotrexaat), kunnen het effect van furosemide verminderen. Tegelijkertijd kan furosemide de eliminatie via de nieren van deze middelen verminderen en daardoor de plasmaspiegel ervan verhogen.
Gelijktijdige inname van galzuurbindende harsen of sucralfaat vermindert de absorptie van oraal furosemide; de geneesmiddelen minimaal 2 uur na elkaar innemen.
De ototoxiciteit kan worden versterkt door combinatie met andere ototoxische stoffen (aminoglycosiden, cisplatine), de nefrotoxische werking door combinatie met andere nefrotoxische stoffen.
Gelijktijdige toediening van eerste-generatie cefalosporinen en polymyxine-antibiotica kan eveneens aanleiding geven tot nierbeschadiging, vooral bij pre-existente nierinsufficiëntie.
Diuretica kunnen de lithiumexcretie verminderen, hetgeen kan leiden tot een verhoogde (toxische) lithiumconcentratie; regelmatige controle van de lithiumspiegel is noodzakelijk.
Een hoge dosis furosemide kan de binding van schildklierhormonen aan transporteiwitten remmen, wat leidt tot een tijdelijke toename van vrije schildklierhormonen, gevolgd door een lichte daling van de totale schildklierhormoonconcentraties. De schildklierhormoonspiegel extra controleren.
Combinatie met ciclosporine vermeerdert de kans op een op jichtgelijkende artritis.
Furosemide i.v. binnen 24 uur na inname van chloralhydraat geeft incidenteel tachycardie, verhoogde bloeddruk, hyperhidrose, warmtegewaarwording, rusteloosheid en misselijkheid.
Bij ouderen met dementie voorzichtig zijn met gelijktijdig gebruik van risperidon vanwege een gebleken toegenomen mortaliteit; extra letten op dehydratie.
Probenecide kan het effect van furosemide verminderen. Tegelijkertijd kan furosemide de eliminatie van probenecide verminderen en daardoor de plasmaspiegel ervan verhogen.
Interacties
Een verhoogde kaliumexcretie kan leiden tot toegenomen toxiciteit van digoxine en van geneesmiddelen die het QT-interval verlengen. Onder invloed van corticosteroïden, andere kaliumuitdrijvende middelen, braken en diarree kan de kaliumexcretie nog verder toenemen. Bij combinatie met klasse III-anti-aritmica is er meer kans op elektrolytenstoornissen en daarmee cardiotoxiciteit.
De werking van antihypertensiva en andere middelen die orthostatische hypotensie veroorzaken wordt versterkt. Indien mogelijk vóór instelling op een ACE-remmer of een ARB de behandeling twee tot drie dagen staken of de dosering verlagen om de kans op hypotensie na de eerste dosis te verminderen.
Diuretica kunnen de lithiumexcretie verminderen, hetgeen kan leiden tot een verhoogde (toxische) lithiumspiegel.
Door NSAID's neemt het diuretisch effect af; NSAID's kunnen bij hypovolemie of dehydratie acute nierinsufficiëntie veroorzaken.
De ototoxiciteit en nefrotoxiciteit kunnen worden versterkt door combinatie met andere ototoxische geneesmiddelen (zoals aminoglycosiden).
Probenecide remt de renale tubulaire secretie van bumetanide, wat leidt tot een verminderde natriurese.
Zwangerschap
Furosemide passeert de placenta.
Teratogenese: Bij de mens, geen aanwijzingen voor schadelijkheid (weinig gegevens). Bij dieren aanwijzingen voor schadelijkheid.
Farmacologisch effect: Bij de moeder dient rekening te worden gehouden met afname van het circulerend bloedvolume en bij de neonaat met toename van diurese met verstoring van de vocht- en elektrolytenbalans. Bij dieren zijn meer kans op abortus (bij gebruik van maternaal toxische doses), skeletafwijkingen, nierfunctiestoornissen en een vertraagde sluiting van de ductus arteriosus gezien.
Advies: Alleen op zeer strikte indicatie gebruiken. Start furosemide bij voorkeur niet tijdens de zwangerschap. Controleer als furosemide toch gebruikt moet worden regelmatig de groei van de foetus en de vullingsstatus (combinatie van hartslag, bloeddruk, lichamelijk onderzoek en bloedonderzoek) en elektrolyten (natrium en kalium) van de moeder. Propyleenglycol (in de drank) bij voorkeur niet gebruiken.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren geen aanwijzingen voor schadelijkheid.
Farmacologisch effect: Bij de moeder rekening houden met afname van het circulerend bloedvolume en bij de neonaat met toename van diurese met verstoring van de vocht- en elektrolytenbalans.
Advies: Alleen (bij hartfalen) op zeer strikte indicatie gebruiken als de eventuele voorkeursmiddelen (hydrochloorthiazide of furosemide) niet gebruikt kunnen worden. Tevens alleen gebruiken onder controle van de groei van de foetus, de hematocriet en elektrolyten (kalium, natrium) in het bloed van de moeder.
Lactatie
Overgang in moedermelk: Ja.
Farmacologisch effect: Nadelige effecten zijn niet gemeld. Furosemide wordt bij pasgeborenen slecht opgenomen in het maag-darmkanaal.
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt.
Overig: Diuretica kunnen de lactatie remmen. Gebruik daarom zoveel mogelijk vermijden, vooral als de borstvoeding moeilijk op gang is gekomen. Propyleenglycol (in de drank) bij voorkeur niet gebruiken.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend.
Farmacologisch effect: Diuretica kunnen de lactatie remmen.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden.
Contra-indicaties
- hypovolemie, dehydratie;
- anurie door nierinsufficiëntie;
- ernstige hypokaliëmie, ernstige hyponatriëmie;
- (pre-)comateuze toestand als gevolg van leverencefalopathie;
- overgevoeligheid voor sulfonamiden;
- tabletten 500 mg: glomerulaire filtratiesnelheid > 20 ml/min.
Contra-indicaties
- ernstige elektrolytendepletie (kaliumdeficiëntie);
- aanhoudende anurie;
- hepatogene encefalopathie;
- Injectie tevens: overgevoeligheid voor formaldehyde.
Waarschuwingen en voorzorgen
Bij kinderen en ouderen in het begin van de behandeling laag doseren om hypovolemie met circulatoire insufficiëntie door abrupte diurese te voorkomen.
Instelling van de behandeling bij oudere patiënten, bij hypoproteïnemie bijvoorbeeld samenhangend met het nefrotisch syndroom (toegenomen kans op ototoxiciteit), bij ernstig hartfalen en bij levercirrose met ascites dient bij voorkeur langzaam, onder zorgvuldige controle én in de kliniek plaats te vinden. Verder voorzichtig zijn bij hypotensie, ernstig hartfalen, significante stenose van de kransaders of cerebrale bloedvaten, gestoorde leverfunctie, progressieve nierinsufficiëntie (hepato-renaal syndroom), hyperurikemie en bij jicht (in de anamnese).
Corrigeer bij hypercalciëmie eerst een eventuele dehydratie; tijdens de behandeling daarna met furosemide is eveneens een nauwkeurige vervanging van verloren vocht en elektrolyten noodzakelijk.
Patiënten met meer kans op radiocontrast-nefropathie vóór blootstelling aan radiocontrast intraveneus (re)hydrateren.
Controleer regelmatig serumelektrolyten en serumcreatinine bij langdurige therapie, hoge dosering, digoxine gebruik, pre-existent leverlijden, diarree, braken, hyperhidrose, kaliumverlies door nierziekten of hyperaldosteronisme. Corrigeer daarnaast hypovolemie, dehydratie, significante elektrolytverstoringen (m.n. hypokaliëmie) en zuur/baseverstoringen. Kaliumrijk dieet is aan te bevelen bij langdurig gebruik (bv. aardappelen, bananen, tomaten, vruchtensappen, gedroogde vruchten, bloemkool, spinazie). Wees erop alert dat een verstoring in het elektrolytengehalte, m.n. hyponatriëmie, ook veroorzaakt kan worden door een hypervolemie.
Controleer regelmatig de nier- en leverfunctie bij langdurig gebruik of bij pre-existente nier- of leverfunctiestoornissen. Sterke diurese kan bij een gestoorde nierfunctie een (reversibele) nierfunctievermindering veroorzaken. Een adequate vochttoevoer is bij dergelijke patiënten noodzakelijk.
De klachten van een gedeeltelijke urinewegobstructie (zoals bij prostaathypertrofie) kunnen verergeren en acute urineretentie kan optreden. Controleer dergelijke patiënten extra, met name in het begin van de behandeling.
Bij bestaande of latente diabetes mellitus is in het begin van de therapie regelmatige controle van de bloedglucosewaarden vereist.
Een verhoging van het serumcholesterol- en/of serumtriglyceridengehalte is mogelijk en keert bij voortzetting van de behandeling meestal binnen 6 maanden terug op het normale niveau.
Een bestaande metabole alkalose kan verergeren.
Bij prematuren kunnen nefrocalcinose en nierstenen ontstaan; controleer de nierfunctie en maak een echo van de nieren. Bij prematuren met het 'infant respiratory distress syndrome' kan een behandeling met furosemide in de eerste levensweken de kans op een persisterende ductus arteriosus Botalli verhogen.
Furosemide 500 mg tabletten en het concentraat voor injectie alleen gebruiken bij een duidelijk verminderde GFR, vanwege het risico op overmatig vloeistof- en elektrolytenverlies.
Hulpstoffen
- Wees voorzichtig met natrium (in de injectie-/infusievloeistof) bij een natriumarm dieet.
- Propyleenglycol (in de drank) bij een nier- of leverfunctiestoornis alleen gebruiken als extra controle op achteruitgang plaatsvindt. Wees voorzichtig met propyleenglycol bij kinderen < 5 jaar, zeker in combinatie met andere middelen die propyleenglycol of ethanol bevatten.
Waarschuwingen en voorzorgen
Bij oudere patiënten en bij patiënten met een gestoorde lever- of nierfunctie kan, vanwege een gewijzigde farmacokinetiek en -dynamiek, een afname van het diuretisch effect optreden maar met meer kans op bijwerkingen. Voorzichtig toepassen bij ernstige leverinsufficiëntie of hypotensie.
Bij langdurig gebruik of hoge dosering regelmatig het elektrolytengehalte (met name kalium, magnesium, natrium) bepalen, vooral bij patiënten met andere aandoeningen (bv. levercirrose) of bij combinatie met medicijnen (zoals protonpompremmers) die samenhangen met hypokaliëmie, hypomagnesiëmie of hyponatriëmie. Wees erop alert dat een verstoring in het elektrolytengehalte, met name hyponatriëmie, ook veroorzaakt kan worden door een hypervolemie.
Bij bestaande of latente diabetes mellitus in het begin van de therapie regelmatiger de bloedglucosewaarden controleren.
Bij ernstig hartfalen extra controleren.
Sterke diurese kan bij een gestoorde nierfunctie een (reversibele) nierfunctievermindering veroorzaken. Een adequate vochttoevoer is bij dergelijke patiënten noodzakelijk. Bij aanzienlijke toename van het ureum-of creatininegehalte in het bloed of bij oligurie de toediening staken.
Bij een geringe urinewegobstructie (bv. prostaathypertrofie) kan acuut urineretentie optreden.
Bij bekende overgevoeligheid voor sulfonamiden is de kans op bumetanide-overgevoeligheid mogelijk toegenomen.
Tijdens het bewaren van de injectievloeistof kan formaldehyde gevormd worden; wees voorzichtig omdat formaldehyde anafylactische reacties kan veroorzaken.
Bumetanide kan een positieve uitslag geven in een dopingtest.
Vanwege onvoldoende gegevens betreffende werkzaamheid en veiligheid niet toepassen bij kinderen.
Overdosering
Symptomen
Intense diurese, acute hypotensie, dehydratie en elektrolytentekort.
Zie voor meer symptomen en behandeling vergiftigingen.info.
Overdosering
Symptomen
verstoring van de elektrolytenbalans, dehydratie, polyurie met als gevolg: acute hypotensie, hyponatriëmie, hypokaliëmie (met als bijbehorende symptomen: droge mond, dorst, zwakte, lethargie, slaperigheid, verwardheid, maag-darmstoornissen, rusteloosheid, spierpijn, krampen, epileptische aanval).
Zie voor meer symptomen en behandeling vergiftigingen.info.
Eigenschappen
Lisdiureticum. Furosemide remt de terugresorptie van natrium- en chloride–ionen in het opstijgende deel van de Lis van Henle. De uitscheiding van kalium, calcium en magnesium wordt bevorderd.
Diuretische werking: inj. binnen enkele min, tabl. binnen ½ uur, retardcapsule 2–3 uur.
Werkingsduur: inj. 2–3 uur, tabl. dosis-afhankelijk en afhankelijk van hoeveelheid oedeem 4–8 uur, retardcapsule ruim 24 uur.
Kinetische gegevens
F | oraal ca. 45% (30–80%), bij chronische nierinsufficiëntie, hartfalen, ascites en bij hoge doseringen lager. |
T max | oraal: ca. 1 uur (gewone tablet). |
V d | 0,2–0,3 l/kg. |
Eiwitbinding | 95–99%, bij nierinsufficiëntie en hypalbuminemie lager. |
Eliminatie | met de urine, vnl. onveranderd; bij hoge doseringen ²/₃ met de urine en ⅓ met de feces. |
T 1/2el | ½–1 uur, bij nierinsufficiëntie ca. 2 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Lisdiureticum. Bumetanide remt de terugresorptie van natrium- en chloorionen in het opstijgende deel van de Lis van Henle. De uitscheiding van kalium, calcium en magnesium wordt bevorderd. De diuretische werking van 1 mg bumetanide komt ongeveer overeen met die van 40 mg furosemide.
Werking: oraal na 30 min (max. na 1–2 uur), i.v. binnen enkele minuten. Werkingsduur: oraal 4–6 uur, i.v. ca. 2 uur.
Kinetische gegevens
Resorptie | oraal vrijwel volledig. |
F | 80–95%. |
Eiwitbinding | 92–96%. |
Metabolisering | 50% in de lever, 50% in de nieren tot inactieve metabolieten. |
T 1/2el | 45 min tot 2½ uur, bij gestoorde lever- of nierfunctie langer. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
furosemide hoort bij de groep lisdiuretica.
Groepsinformatie
bumetanide hoort bij de groep lisdiuretica.