Samenstelling
Ravicti Immedica Pharma
- Toedieningsvorm
- Vloeistof voor oraal gebruik
- Sterkte
- 1,1 g/ml
- Verpakkingsvorm
- 25 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Nitisinon Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Capsule, hard
- Sterkte
- 2 mg, 5 mg, 10 mg, 20 mg
Orfadin Swedish Orphan Biovitrum (Nederland) B.V.
- Toedieningsvorm
- Capsule, hard
- Sterkte
- 2 mg, 5 mg, 10 mg, 20 mg
- Toedieningsvorm
- Suspensie voor oraal gebruik
- Sterkte
- 4 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 90 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Glycerolfenylbutyraat, een derivaat van natriumfenylbutyraat, kan als alternatief voor natriumfenylbutyraat worden ingezet bij de behandeling van chronische ureumcyclusstoornissen. Natriumfenylbutyraat, eventueel in combinatie met natriumbenzoaat, geldt als standaardbehandeling bij chronische ureumcyclus-stoornissen, toegevoegd aan ondersteunende zorg, bestaande uit een eiwitarm dieet en aminozuursupplementen. Doel van de behandeling is verlaging van de verhoogde ammoniakspiegel in plasma. Door het voorkómen van hyperammoniëmische encefalopathie lijken de bij de meeste patiënten lage cognitieve prestaties relatief stabiel te blijven. Een deel van de patiënten zal ondanks behandeling achteruit blijven gaan.
Advies
Tyrosinemie type I is een ernstige, chronische levensbedreigende aandoening. Behalve dieetmaatregelen en levertransplantatie zijn er geen therapeutische mogelijkheden. Nitisinon is, indien behandeling wordt gestart voor de leeftijd van zes–twaalf maanden, effectief gebleken in het verlengen van de overleving van patiënten met tyrosinemie type I.
Voor dit geneesmiddel is voor de indicatie alkaptonurie geen advies vastgesteld.
Indicaties
- Aanvullende chronische behandeling van ureumcyclusstoornissen (UCD) bij volwassenen en kinderen, die niet kunnen worden behandeld met alleen een eiwitarm dieet en/of aminozuursuppletie.
Ureumcyclusstoornissen (UCD) zijn o.a. deficiënties in carbamoylfosfaatsynthase I (CPS), ornithinecarbamoyltransferase (OTC), argininosuccinaatsynthetase (ASS), argininosuccinaatlyase (ASL) en arginase I (ARG), en ornithinetranslocasedeficiënt hyperornithinemie-hyperammoniëmie-homocitrullinemie (HHH)-syndroom.
Indicaties
- Erfelijke tyrosinemie type 1 (HT-1) bij kinderen en volwassenen, in combinatie met beperking van tyrosine en fenylalanine in de voeding.
- Orfadin tevens: alkaptonurie (AKU) bij volwassenen.
Doseringen
De dagelijkse dosis aanpassen aan de eiwittolerantie en aan de dagelijkse eiwithoeveelheid die nodig is voor de groei en ontwikkeling van de patiënt.
Als aanvullende behandeling van chronische ureumcyclusstoornissen
Volwassenen en kinderen
De aanbevolen totale dagelijkse dosis is 4,5–11,2 ml/m² lichaamsoppervlak (5,3–12,4 g/m²). De totale dagelijkse dosis verdelen in gelijke doses en toedienen bij ieder eetmoment (d.w.z. 3–6×/dag). Iedere dosis naar boven afronden tot de dichtstbijzijnde 0,1 ml voor patiënten < 2 jaar en 0,5 ml voor patiënten ≥ 2 jaar.
Aanbevolen begindosis voor patiënten die nog nooit fenylboterzuur hebben gebruikt: bij een lichaamsoppervlak (BSA) < 1,3 m²: 8,5 ml/m²/dag (9,4 g/m²/dag); bij een lichaamsoppervlak (BSA) ≥ 1,3 m²: 7 ml/m²/dag (8 g/m²/dag).
Bij overstappen van fenylboterzuurtabletten en fenylboterzuurgranulaat naar glycerolfenylbutyraat de totale dosis fenylboterzuur met een factor 0,86, resp. 0,81 verlagen.
Bij overstappen van injectie met natriumbenzoaat/natriumfenylacetaat naar glycerolfenylbutyraat: Zodra stabiliteit is bereikt met een ammoniakspiegel die onder controle is, wordt een dosis glycerolfenylbutyraat uit het hoogste gedeelte van het behandelbereik (11,2 ml/m²/dag) gegeven; verdere dosering op geleide van de ammoniakspiegel. Het doseerschema van 8,5 ml/m²/dag - 11,2 ml/m²/dag gedurende een periode van max. 24 uur voor patiënten die stabiel zijn zonder verdere hyperammoniëmie is als volgt: stap 1) 100% van de dosis natriumbenzoaat/natriumfenylacetaat en 50% van de dosis glycerolfenylbutyraat gedurende 4-8 uur; stap 2) 50% van de dosis natriumbenzoaat/natriumfenylacetaat en 100 % van de dosis glycerolfenylbutyraat gedurende 4-8 uur; stap 3) natriumbenzoaat/natriumfenylacetaat stopzetten en volledige dosis glycerolfenylbutyraat voortzetten volgens het voedingsschema gedurende 4-8 uur.
De onderhoudsdosering individueel aanpassen, leidraad voor een eerste schatting is een dagdosis van 0,6 ml (0,66 g) per gram ingenomen voedingseiwit per dag. Verdere dosisaanpassing kan worden gebaseerd op plasmaspiegels van ammoniak, glutamine, urinaire fenylacetylglutamine en/of fenylacetaat (PAA) en fenylacetylglutamine (PAGN), alsmede de verhouding van PAA tot PAGN.
Bij leverfunctiestoornis: begindosis 4,5 ml/m²/dag (5,3 g/m² per dag), vervolgens individueel aanpassen waarbij de dosering zo laag mogelijk moet worden gehouden.
Bij symptomen van neurotoxiciteit (braken, misselijkheid, hoofdpijn, verwardheid of slaperigheid), in afwezigheid van hoge ammoniakspiegels of andere bijkomende ziekten: overweeg de dosis te verlagen of de frequentie van dosering te verhogen bij een fenylacetaatspiegel > 500 microg/ml en een verhouding van fenylacetaat tot fenylacetylglutamine > 2,5.
Een gemiste dosis zo spoedig mogelijk innemen. Indien echter de volgende dosis binnen 2 uur (voor volwassenen) of binnen 30 minuten (voor kinderen) gepland staat, de dosis overslaan, en de volgende dosis zoals gebruikelijk innemen. Er mag geen dubbele dosis worden ingenomen.
Wijze van toediening: De vloeistof rechtstreeks via een doseerspuit voor orale toediening in de mond toedienen. Niet toevoegen aan een grote hoeveelheid van een andere vloeistof, want glycerolfenylbutyraat is zwaarder dan water, wat kan leiden tot onvolledige toediening. Kan aan een kleine hoeveelheid zacht voedsel worden toegevoegd, zoals appelmoes, ketchup, of pompoenpuree.
Kan via een neus- of maagsonde worden toegediend; voor doses van ≤ 0,5 ml wordt dit echter niet aanbevolen. Gebruik één doseerspuit voor alle doses op een dag. De doseerspuit en dop/spuitconnector tussen de dagelijkse doses niet spoelen met water, omdat water glycerolfenylbutyraat kan afbreken.
Doseringen
Erfelijke tyrosinemie type 1
Volwassenen en kinderen
Behandeling met nitisinon zo vroeg mogelijk starten, en daarnaast een fenylalanine- en tyrosinearm dieet volgen.
Nitisinon, Orfadin: begindosering 1 mg/kg lichaamsgewicht 1×/dag. Bij een lichaamsgewicht < 20 kg de dagdosis over 2 giften verdelen, omdat er weinig gegevens zijn bij deze patiëntengroep. Indien na een maand nog steeds succinylaceton in de urine wordt aangetroffen, de dosering verhogen naar 1,5 mg/kg/dag. Een dosering van (maximaal) 2 mg/kg/dag kan nodig zijn op basis van de beoordeling van alle biochemische parameters. Bij goede biochemische uitslagen de dosering alleen aanpassen aan het toegenomen lichaamsgewicht.
Alkaptonurie
Volwassenen
Orfadin: 10 mg 1×/dag.
Toediening
- De capsule mag worden geopend en de inhoud worden opgelost in een kleine hoeveelheid water of in de voorgeschreven dieetvoeding, onmiddellijk voor de inname. Als gekozen is voor inname met voedsel, dit consequent handhaven.
- De suspensie goed schudden voor gebruik; onmiddellijk daarna de dosis afmeten en deze zonder verdunning langzaam oraal toedienen, bij voorkeur bij de maaltijd.
Bijwerkingen
Vaak (1-10%): verandering in eetlust, voedselaversie. Duizeligheid, hoofdpijn, tremoren. Oraal ongemak, misselijkheid, braken, kokhalzen, dyspepsie, buikpijn, opgezette buik, flatulentie, obstipatie, diarree. Abnormale lichaamsgeur, acne. Metrorragie. Vermoeidheid, perifeer oedeem. Stijging van ASAT en ALAT, toegenomen anion gap, afname lymfocytenaantal, daling vitamine D-concentratie.
Soms (0,1-1%): gastro-intestinale virale infectie. Hypothyroïdie. Hypoalbuminemie, hypokaliëmie. Dysgeusie, lethargie, paresthesie, psychomotorische hyperactiviteit, slaperigheid, spraakstoornis. Verwardheid, gedeprimeerde stemming. Ventriculaire aritmie. Opvliegers. Dysfonie, epistaxis, verstopte neus, orofaryngeale pijn, irritatie van de keel. Droge mond, oprispingen, stomatitis, verandering in ontlasting, pijnlijke stoelgang, steatorroe. Galblaaspijn, blaaspijn. Alopecia, hyperhidrose, jeukende huiduitslag. Rugpijn, zwelling van de gewrichten, spierspasmen, pijn in de ledematen, fasciitis plantaris. Amenorroe, onregelmatige menstruatie. Gewichtsverandering, koorts. Stijging kaliumconcentratie en triglyceridenconcentratie, abnormaal ECG, stijging LDL-concentratie, verlengde protrombinetijd, stijging leukocytenaantal.
Verder zijn gemeld: bij kinderen < 2 maanden: anemie, trombocytose, hypofagie, gastro-oesofageale reflux, diarree, obstipatie, flatulentie, huiduitslag, daling aminozuurspiegel, stijging leverenzymwaarden (transaminasen, γ-GT).
Bij kinderen van 2 maanden tot 2 jaar: obstipatie, diarree, huiduitslag, eczeem, nagelrichels.
Bijwerkingen
Bij erfelijke tyrosinemie type 1
Het bijwerkingenprofiel is hoofdzakelijk gebaseerd op kinderen, gezien de start van de behandeling zo snel mogelijk na stelling van de diagnose (hielprik). Er zijn geen aanwijzingen dat het bijwerkingenprofiel verschilt voor volwassenen.
Zeer vaak (> 10%): verhoogde tyrosineconcentratie.
Vaak (1-10%): reversibele trombocytopenie, leukopenie, granulocytopenie. Conjunctivitis, corneatroebeling, keratitis, fotofobie, oogpijn.
Soms (0,1-1%): leukocytose. Blefaritis. Jeuk, (erythemateuze) huiduitslag, exfoliatieve dermatitis.
Bij alkaptonurie
Zeer vaak (> 10%): keratopathie, oogpijn. Verhoogde tyrosineconcentratie.
Vaak (1-10%): bronchitis, pneumonie. Jeuk, huiduitslag.
Interacties
Aangezien glycerolfenylbutyraat door lipase in het spijsverteringsstelsel wordt omgezet, is er een interactie mogelijk met geneesmiddelen die lipase remmen (zoals orlistat).
Corticosteroïden, haloperidol, probenecide en valproïnezuur kunnen de ammoniakconcentratie verhogen, waardoor de werking van glycerolfenylbutyraat wordt tegengegaan.
Glycerolfenylbutyraat en/of metabolieten zijn zwakke inductoren van CYP3A4; de werking van geneesmiddelen die voornamelijk via CYP3A4 worden gemetaboliseerd zou kunnen afnemen. Bij combinatie met het CYP3A4-substraat midazolam daalt de blootstelling aan dit middel met ca. 32%.
Een mogelijk effect op geneesmiddelen die CYP2D6-substraat zijn, kan niet worden uitgesloten.
Interacties
Nitisinon wordt in vitro gemetaboliseerd door CYP3A4, dosisaanpassing kan noodzakelijk zijn bij gelijktijdige toediening van sterke remmers of induceerders van CYP3A4.
Nitison is een matige remmer van CYP2C9. De plasmaconcentratie van middelen die hoofdzakelijk via dit enzym worden gemetaboliseerd, kan hierdoor toenemen; bv. de blootstelling aan tolbutamide neemt met een factor 2,3 toe. Controleer nauwlettend bij gelijktijdig gebruik van CYP2C9-substraten met een smalle therapeutische breedte, zoals vitamine K-antagonisten en fenytoïne. Dosisaanpassing van deze middelen kan nodig zijn.
Nitison is een zwakke remmer van OAT1 en OAT3; hierdoor neemt de blootstelling aan furosemide met een factor 1,7 toe.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren schadelijk gebleken.
Advies: Gebruik ontraden, tenzij strikt noodzakelijk.
Overig: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen tijdens de therapie.
Zwangerschap
Nitisinon passeert de placenta.
Teratogenese: Bij de mens, onbekend. Bij dieren in klinisch relevante doseringen, aanwijzingen voor schadelijkheid (hernia umbilicalis en fissura intestinalis).
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend.
Farmacologisch effect: Risico voor de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Ja, bij dieren.
Farmacologisch effect: bij dieren: cornealaesies, verminderde groei en overlevingskans. Risico voor de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding is gecontra-indiceerd.
Contra-indicaties
- behandeling van acute hyperammoniëmie.
Contra-indicaties
Zie voor contra-indicatie de rubriek Lactatie.
Waarschuwingen en voorzorgen
Gebruik in combinatie met een eiwitarm dieet en soms met voedingssupplementen (bijv. essentiële aminozuren, arginine, citrulline, eiwitvrije caloriesupplementen), afhankelijk van de dagelijkse eiwitconsumptie van voeding die nodig is om groei en ontwikkeling te bevorderen.
Tijdens de behandeling kan acute hyperammoniëmie, waaronder hyperammoniëmische encefalopathie, optreden.
Een lage concentratie of afwezigheid van pancreasenzymen of darmaandoeningen die resulteren in slechte vetopname, kunnen leiden tot verminderde of afwezige omzetting van glycerolfenylbutyraat en/of absorptie van fenylbutyraat; controleer de ammoniakspiegels nauwlettend bij patiënten met pancreasinsufficiëntie of intestinale malabsorptie.
De veiligheid en werkzaamheid bij patiënten met N-acetylglutamaatsynthase (NAGS)- en CITRIN (citrullinemie type 2)-deficiëntie, en bij kinderen < 2 maanden zijn niet vastgesteld. Wees voorzichtig bij ernstige nierinsufficiëntie wegens het ontbreken van gegevens. Er zijn weinig gegevens bij ouderen ≥ 65 jaar.
Waarschuwingen en voorzorgen
Ooggerelateerde bijwerkingen kunnen optreden (bv. corneatroebeling en hyperkeratotische laesies); dit hangt samen met de verhoogde plasmaniveaus van tyrosine die ontstaan door behandeling met nitisinon. Daarom vóór aanvang van de behandeling de ogen onderzoeken met een spleetlamp, en vervolgens ten minste jaarlijks. Bij optreden van visusstoornissen verwijzen naar een oogarts.
Controleer regelmatig het aantal leukocyten en trombocyten.
Glycerol in de suspensie kan in hogere doseringen (≥ 20 ml suspensie) hoofdpijn, maagpijn en diarree veroorzaken.
Natriumbenzoaat in de suspensie kan geelzucht bij pasgeborenen < 4 weken verergeren; bepaal vóór en tijdens gebruik van de suspensie de bilirubinespiegel. Risicofactoren hiervoor bij prematuren zijn acidose en een lage albuminespiegel. Schakel in geval van uitgesproken verhoogde bilirubinespiegels over op een passend afgewogen deel van de capsule totdat het niet-geconjugeerde bilirubine is genormaliseerd.
Bij erfelijke tyrosinemie type 1
Behandeling van alle genotypen zo vroeg mogelijk starten, om de algehele overlevingskans te vergroten en complicaties zoals leverinsufficiëntie, leverkanker en nieraandoeningen te vermijden.
Stel vast dat de patiënt zich houdt aan zijn/haar dieetvoorschrift en meet de tyrosineconcentratie in plasma. Schrijf een beperkter fenylalanine- en tyrosinearm dieet voor als de tyrosineconcentratie boven 500 micromol/l ligt. Verlaag de tyrosineconcentratie niet door dosisvermindering of staken van nitisinon, omdat dit kan resulteren in verslechtering van de klinische toestand.
Voer iedere 6 maanden klinische en biologische controles uit, vaker bij neveneffecten of achteruitgang van het klinisch beeld. Controleer naast de tyrosineconcentratie de volgende parameters: urine succinylaceton, α-foetoproteïneconcentratie (een verhoging hiervan kan een teken zijn van inadequate behandeling) en leverfunctie. Verricht ook beeldvorming van de lever. Tijdens het begin van de behandeling, na overschakeling van tweemaaldaagse dosering naar een eenmaaldaagse dosering of bij achteruitgang van het klinisch beeld kan het nodig zijn om meer biochemische parameters te controleren (d.w.z. plasma succinylaceton, urine-5-aminolevulinaat en erythrocyte porfobilinogeen-synthetase-activiteit). Bij een toename van de α-foetoproteïneconcentratie of tekenen van knobbeltjes in de lever een hepatische maligniteit uitsluiten.
Bij alkaptonurie
Bij ontstaan van keratopathie, de tyrosineconcentratie in plasma controleren. Schrijf een dieet met beperkt tyrosine en fenylanaline voor om het plasmatyrosineniveau onder de 500 micromol/l te houden. Daarbij de behandeling met nitisinon tijdelijk stopzetten. Deze weer hervatten wanneer de symptomen zijn verdwenen.
Overdosering
Symptomen
Fenylacetaat, de actieve metaboliet van glycerolfenylbutyraat, kan zich ophopen in patiënten die een overdosering krijgen. Bij hoge spiegels van fenylacetaat kunnen symptomen van neurotoxiciteit optreden (zoals slaperigheid, verwardheid, misselijkheid en lethargie).
Neem voor meer informatie over een vergiftiging met glycerolfenylbutyraat contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor meer informatie over een vergiftiging met nitisinon contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Glycerolfenylbutyraat wordt door pancreaslipasen gehydrolyseerd tot fenylbutyraat (fenylboterzuur) en glycerol. Fenylbutyraat wordt door bèta-oxidatie omgezet in fenylacetaat (fenylazijnzuur), het actieve deel van glycerolfenylbutyraat. Conjugatie van fenylacetaat aan glutamine leidt tot de vorming van fenylacetylglutamine dat wordt uitgescheiden met de urine. Fenylacetylglutamine is op moleculair vlak vergelijkbaar met ureum, beide bevatten twee stikstofatomen. Op deze manier wordt een alternatieve route voor stikstofuitscheiding geboden.
Kinetische gegevens
T max | in steady state bij volwassen UCD-patiënten: ca. 8 uur (fenylboterzuur), ca. 12 uur (fenylazijnzuur) en ca. 10 uur (fenylacetylglutamine). |
Metabolisering | glycerolfenylbutyraat wordt door pancreaslipasen gehydrolyseerd tot fenylbutyraat (fenylboterzuur), dat vervolgens wordt geoxideerd tot fenylacetaat (fenylazijnzuur). Fenylacetaat wordt in de lever en nieren geconjugeerd met glutamine tot fenylacetylglutamine. Fenylacetaat wordt ook gehydrolyseerd door esterasen in de lever en in het bloed. |
Eliminatie | voornamelijk in de vorm van het conjugatieproduct fenylacetylglutamine, ca. 68,9% bij volwassenen en ca. 66,4% bij pediatrische UCD-patiënten in de steady state. Wordt voor < 1% als fenylazijnzuur en fenylboterzuur uitgescheiden. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Nitisinon is een competitieve remmer van 4-hydroxyfenylpyruvaatdioxygenase, het tweede enzym in het tyrosinemetabolisme. Door het normale katabolisme van tyrosine in patiënten met HT-1 en AKU te remmen, voorkomt nitisinon de accumulatie van toxische downstream-metabolieten.
Het biochemisch defect in HT-1 is een deficiëntie aan fumarylacetoacetaathydrolyase, dat het eindenzym is in het tyrosinemetabolisme. Nitisinon voorkomt stapeling van de toxische metabolieten maleyl-, succinyl- en fumarylacetoacetaat en succinylaceton. Succinylaceton remt de porfyrinesyntheseweg die leidt tot accumulatie van 5-aminolevulinaat.
Het biochemisch defect bij AKU is een deficiëntie van homogentisaat-1,2-dioxygenase, het derde enzym in het tyrosinemetabolisme. Nitisinon voorkomt de accumulatie van de toxische metaboliet homogentisinezuur (HGA); die anders leidt tot ochronosis van gewrichten en kraakbeen.
Kinetische gegevens
T 1/2el | ca. 52 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
glycerolfenylbutyraat hoort bij de groep middelen bij metabole aandoeningen, overige.
Groepsinformatie
nitisinon hoort bij de groep middelen bij metabole aandoeningen, overige.