Samenstelling
Softacor Minims (Na-fosfaat) Théa Pharma bv
- Toedieningsvorm
- Oogdruppels
- Sterkte
- 3,35 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 0,4 ml
Conserveermiddel: geen.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Iluvien XGVS Horus Pharma
- Toedieningsvorm
- Intravitreaal implantaat in applicator
- Sterkte
- 190 microgram
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Bij een allergische conjunctivitis geven oogdruppels met een antihistaminicum veelal verlichting van de klachten. Voeg bij hardnekkige en hevige conjunctivitisklachten, prednisolon-oogdruppels toe (max. 3 dagen). Bij hevige klachten aan de oogleden, kan aanbrengen van hydrocortisoncrème gedurende enkele dagen effectief zijn. Overweeg bij frequent recidiverende conjunctivitis een onderhoudsbehandeling met een antihistaminicum-oogdruppel; combineer met een (‘niet-sederend’) oraal antihistaminicum bij onvoldoende effect. Behandel een rinoconjunctivitis in eerste instantie met een corticosteroïdneusspray, aangezien de oogklachten hierdoor vaak al afnemen.
Advies
Zie de aanbevelingen in Behandeling van diabetisch macula oedeem (update 2023) van de richtlijn Diabetische retinopathie (2017) op richtlijnendatabase.nl.
Zie de NOG-Richtlijn Uveïtis (2015) voor aanbevelingen in de behandeling met Corticosteroïdimplantaten bij uveïtis. Voor het fluocinolonactonide-implantaat is nog geen advies vastgesteld over de plaats in de medicamenteuze behandeling van niet-infectieuze uveïtis.
Indicaties
- Milde allergische of inflammatoire niet-infectieuze conjunctivitis.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Verminderd gezichtsvermogen dat gepaard gaat met chronisch diabetisch macula-oedeem (DME) wanneer de respons op de beschikbare behandelingen onvoldoende is.
- Preventie van een recidief van recidiverende niet-infectieuze uveïtis waarbij het posterieure segment van het oog is aangetast.
Doseringen
Allergische of inflammatoire niet-infectieuze conjunctivitis
Volwassenen
2 druppels 2–4×/dag in de conjunctivaalzak van het aangedane oog gedurende enkele tot max. 14 dagen. Overweeg geleidelijk afbouwen tot 1 toediening per 2 dagen om een recidief te voorkomen. Bij onvoldoende respons een oogpreparaat met een sterker werkend corticosteroïd gebruiken.
Bij ouderen is een aanpassing van de dosering niet nodig.
Toediening
- Druk de traanbuis 1–3 minuten dicht tijdens en direct na toediening; dit voorkomt dat de oogdruppel afvloeit naar de neus- en keelholte wat systemische reacties tot gevolg kan hebben;
- Bij gebruik van meerdere soorten oogpreparaten deze toedienen met een interval van ten minste vijf minuten. De oogdruppels die de minste irritatie geven als eerste en viskeuze druppels of oogzalven als laatste toedienen;
- 'Minims' bevatten geen conserveermiddel en zijn bestemd voor eenmalig gebruik.
Doseringen
De plaatsing dient te geschieden onder aseptische omstandigheden door een oogarts met ervaring met intravitreale injectie, in overeenstemming met de klinische richtlijnen, én uitsluitend met geschikte lokale anesthesie en een lokaal breedspectrum antisepticum.
Naar oordeel van de oogarts wordt de patiënt geïnstrueerd om eventueel thuis pre- en postoperatief een lokaal breedspectrum antimicrobieel middel toe te dienen.
Chronisch diabetisch macula-oedeem (DME)
Volwassenen (incl. ouderen > 65 jaar)
Eén implantaat fluocinolonactonide middels intravitreale injectie inbrengen in het aangetaste oog. Gelijktijdige implantatie in beide ogen wordt niet aanbevolen (zie rubriek Waarschuwingen en voorzorgen achter Onderzoeksgegevens). Eventueel na 12 maanden een bijkomend implantaat inbrengen als de patiënt aanvankelijk gereageerd heeft en last krijgt van een verminderd gezichtsvermogen en/of een toename van de retinadikte als gevolg van een recidief of verergering van DME. Hierbij mogelijke voordelen afwegen tegen de risico’s. Een implantaat geeft gedurende max. 36 maanden fluocinolonacetonide af.
Recidiverende niet-infectieuze uveïtis met aantasting van het posterieure segment van het oog
Volwassenen (incl. ouderen > 65 j.)
Eén implantaat fluocinolonactonide intravitreaal inbrengen in het aangetaste oog. Gelijktijdige implantatie in beide ogen wordt niet aanbevolen. Er is geen ervaring met herhaalde toediening bij niet-infectieuze uveïtis. Een implantaat geeft gedurende max. 36 maanden fluocinolonacetonide af.
Toediening: Voor nadere informatie m.b.t. de intravitreale injectieprocedure van het implantaat zie de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2) via 'Zie ook'.
Bijwerkingen
Gemeld zijn: brandend en prikkelend gevoel direct na indruppelen (mild en voorbijgaand).
De volgende bijwerkingen zijn gemeld bij andere oculaire corticosteroïden: allergische en overgevoeligheidsreacties, vertraagde wondgenezing, posterieur capsulair cataract, opportunistische infecties (herpes-simplexinfectie, schimmelinfectie), glaucoom, mydriase, ptosis, corticosteroïd-geïnduceerde uveïtis, veranderingen in corneadikte, kristallijne keratopathie.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): cataract, verhoogde intraoculaire druk.
Vaak (1-10%): glaucoom, retinaloslating, glasvochtbloeding, glasvochttroebeling, conjunctivale hyperemie, conjunctivale bloeding, oogpijn, oogirritatie, verminderde gezichtsscherpte.
Vaak (1-10%): bij de behandeling van uveïtis: verlaagde intraoculaire druk (hypotonie), papilbloeding, maculaire fibrose, verdichtingen in het glasvocht, cellen in de voorkamer, gevoel van een vreemd lichaam in het oog, droog oog, fotopsie, gezichtsvelddefect, visusstoornissen.
Soms (0,1-1%): endoftalmitis, retinale vasculaire occlusie, retinale exsudaten, aandoening van de nervus opticus, maculopathie, opticusatrofie, glasvochtdegeneratie, glasvochtloslating, opacificatie van het posterieure kapsel, migratie van het implantaat (mogelijk leidend tot cornea-oedeem), neovascularisatie van de iris, adhesie van de iris, conjunctivaal ulcus, verdunning van de sclera, oculaire hyperemie, oogafscheiding, jeuk aan het oog. Hoofdpijn.
Soms (0,1-1%) bij de behandeling van uveïtis: choroïdloslating, cornea-erosie, cornea- en conjunctivaaloedeem, blefarospasme.
Bijwerkingen die soms voortkomen uit de intravitreale injectieprocedure: extrusie van het implantaat (leidend tot verwijdering uit sclera), implantaat in de lijn van het zicht, procedurele pijn.
Interacties
Gelijktijdig gebruik van parasympathicolytica en mydriatica zoals atropine vermeerderen de kans op een toename van de oogboldruk.
Gelijktijdig gebruik met lokale NSAID’s vermeerdert de kans op ongewenste effecten op de cornea zoals ulceratieve keratitis, keratitis punctata, cornea-oedeem, corneale epitheelafwijkingen en het dunner worden van de cornea.
Gelijktijdig gebruik met CYP3A4-remmers (waaronder ritonavir en cobicistat) kan in theorie het metabolisme van systemisch geabsorbeerd hydrocortison remmen, met toegenomen kans op systemische effecten en bijniersuppressie/syndroom van Cushing. Dit is gemeld na, ook oculaire, toediening van andere corticosteroïden, vooral na een intensieve of langdurige onafgebroken behandeling. Indien gelijktijdig gebruik onvermijdelijk is controleren op eventuele systemische effecten.
Interacties
Wees voorzichtig bij gebruik van anticoagulantia of bloedplaatjesaggregatieremmende geneesmiddelen, of wanneer deze onlangs gestaakt zijn, vanwege (iets) meer kans op conjunctivale bloedingen.
Zwangerschap
Wordt grotendeels geïnactiveerd door de placenta. De foetale serumconcentratie is ca. 10% van de maternale concentratie.
Teratogenese: Bij de mens geen aanwijzingen voor schadelijkheid bij systemisch gebruik van hydrocortison.
Farmacologisch effect: Gezien de lage systemische belasting bij het gebruik van de oogdruppels, hoge placenta-inactivatie en ruime ervaring met systemisch gebruik van hydrocortison worden geen nadelige effecten bij de foetus verwacht.
Advies: Kan worden gebruikt.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens zijn er geen aanwijzingen voor teratogene effecten van corticosteroïden, zoals waargenomen in dierstudies (bij hoge systemische doses).
Farmacologisch effect: Gezien de zeer lage systemische blootstelling bij het gebruik van het fluocinolonacetonide oogimplantaat (zie ook de rubriek Kinetische gegevens) lijken nadelige effecten bij de foetus niet waarschijnlijk.
Advies: Kan worden gebruikt.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, in geringe mate.
Farmacologisch effect: Door de lage systemische blootstelling na oculair gebruik bij de moeder, zijn geen ongewenste effecten te verwachten bij de zuigeling.
Advies: Kan worden gebruikt.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, na systemische toediening. Corticosteroïden gaan in kleine hoeveelheden over in de moedermelk.
Farmacologisch effect: Er worden geen nadelige effecten verwacht bij de zuigeling gezien de toedieningsweg en de daaruit voortvloeiende zeer lage systemische concentraties bij de moeder.
Advies: Volgens de fabrikant toepassing van het fluocinolonacetonide oogimplantaat uit voorzorg toch ontraden.
Contra-indicaties
- (bekende) verhoogde oogboldruk veroorzaakt door corticosteroïden, andere vormen van oculaire hypertensie;
- acute purulente bacteriële ooginfecties (incl. Pseudomonas- en Mycobacterium-infecties) zoals conjunctivitis, blefaritis en hordeolum;
- oculaire schimmelinfecties;
- acute Herpes simplexvirusinfectie, en de meeste andere virusinfecties van de cornea en conjunctiva in het acute stadium van cornea-ulceratie;
- conjunctivitis met ulceratieve keratitis;
- overgevoeligheid voor (andere) corticosteroïden.
Contra-indicaties
- (vermoeden van) actieve oculaire of perioculaire infectie waaronder o.a.:
- epitheliale Herpes simplex-keratitis (dendritische keratitis), Vaccinia, Varicella zoster en de meeste andere virusaandoeningen van de cornea en conjunctiva;
- mycobacteriële infecties;
- schimmelinfecties;
- infectieuze uveïtis;
- glaucoom.
Waarschuwingen en voorzorgen
Oculaire corticosteroïden nooit gebruiken bij een rood oog waarvoor geen diagnose is gesteld.
Niet gebruiken bij epitheliale herpes simplex keratitis. Wees zeer voorzichtig bij gebruik van oculaire corticosteroïden bij de behandeling van diepe herpes simplex keratitis (aantasting diepere cornealagen); een gecombineerde efficiënte antivirale behandeling en regelmatig onderzoek met een spleetlamp zijn dan noodzakelijk. Wees zeer voorzichtig bij gebruik van oculaire corticosteroïden bij een herpes simplex infectie in de voorgeschiedenis; regelmatig onderzoek met een spleetlamp wordt aanbevolen om recidief vroegtijdig te ontdekken.
Secundaire ooginfecties: Oogpreparaten met corticosteroïden vermeerderen de kans op secundaire ooginfecties en kunnen een ooginfectie maskeren, activeren of verergeren. Indien geen verbetering optreedt na 7-8 dagen, de mogelijkheid van een infectie overwegen. Bij een ooginfectie alleen lokale corticosteroïden geven als de infectie onder controle is door een effectieve anti-infectieuze behandeling. Schimmelinfecties van de cornea treden vooral op tijdens langdurig gebruik van corticosteroïden. Wees bedacht op een schimmelinfectie bij persisterende ulceratie van de cornea. Indien een schimmelinfectie optreedt de behandeling staken.
Glaucoom, cataract: Langdurige behandeling met oculaire corticosteroïden kan leiden tot verhoogde IOD met mogelijke ontwikkeling van glaucoom, en tot cataract. Adequate controle is aangewezen, vooral bij diabetes mellitus, bij familiair glaucoom, ouderen en kinderen. Ook de zeldzame oogaandoening centrale sereuze chorioretinopathie (CSCR) is gemeld na gebruik van systemische en lokale corticosteroïden. Overweeg bij het optreden van veranderingen in het gezichtsvermogen door te verwijzen naar een oogarts.
Lokale corticosteroïden kunnen perforaties veroorzaken bij aandoeningen die gepaard gaan met een verdunning van cornea en sclera.
Draag geen contactlenzen tijdens een behandeling met hydrocortison oogdruppels.
Bij kinderen zijn de werkzaamheid en veiligheid niet onderzocht.
Hulpstoffen: Fosfaathoudende oogdruppels kunnen bij een ernstig beschadigde cornea leiden tot corneacalcificaties.
Waarschuwingen en voorzorgen
Voorwaarden toepassing: Fluocinolonacetonide implantaat alleen toepassen bij diabetisch macula-oedeem indien er onvoldoende respons is op andere beschikbare behandelingen (incl. laserfotocoagulatie). Bij uveïtis mogelijke infectieuze oorzaken eerst uitsluiten voordat het implantaat wordt ingebracht; zie ook Contra-indicaties.
Intravitreale injectie en reacties: Controleer direct na injectie de perfusie van de papil en indien nodig naar oordeel oogarts ook de intra-oculaire druk (IOD). Voer vervolgens 2–7 dagen na injectie van het implantaat biomicroscopie met tonometrie uit. Bij toepassing van intravitreale injecties kunnen ernstige complicaties optreden zoals endoftalmitis, verhoging of verlaging van de IOD, glasvochtbloeding of -loslating en retinaloslating. Instrueer de patiënt mogelijke symptomen van endoftalmitis of van overige reacties samenhangend met de intravitreale injectie (toename van pijn en/of rood oog, wazig zicht, lichtflitsen, fotofobie, plotselinge toename van ‘floaters’) direct te melden. Verlaging van de IOD (met hypotonie van het oog) kan optreden binnen enkele dagen na de behandeling, doorgaans op de eerste dag, en verdwijnt meestal binnen 1 week na het ontstaan. Controleer, na de controles van de eerste week, de IOD en op complicaties om de 3 maanden.
Toename intra-oculaire druk en risico corticosteroïd-geïnduceerd glaucoom: wees voorzichtig bij een hoge basale intra-oculaire druk (IOD) en controleer deze nauwlettend na de implantatie. In klinisch onderzoek naar DME had van de patiënten die werden behandeld met fluocinolonacetonide 38% IOD-verlagende medicatie en ca. 5 % een IOD-verlagende operatie nodig. Indien een verhoging van de intraoculaire druk niet reageert op IOD-verlagende medicatie of ingreep, kan het implantaat door middel van vitrectomie worden verwijderd.
Controleer bij een 'phake intraoculaire lens' (PIOL) zorgvuldig op tekenen van cataract. In klinisch onderzoek naar DME moest 80% van de patiënten met een phake lens in het studie-oog dat werd behandeld met fluocinolonacetonide een cataractoperatie ondergaan aan het studie-oog (meestal na ca. 21 maanden).
Bij (vermoeden van) (peri)oculaire infecties niet gebruiken (zie ook rubriek Contra-indicaties). Oogpreparaten met corticosteroïden vermeerderen de kans op secundaire ooginfecties en kunnen een ooginfectie maskeren of verergeren.
Implantaatmigratie: Controleer patiënten met een afwezig posterieur lenskapsel, of een defect of scheurtje in het posterieure kapsel na intra-oculaire chirurgie, nauwlettend omdat zij meer kans hebben op migratie van het implantaat naar de voorste oogkamer. Dit kan cornea–oedeem tot gevolg hebben, en in ernstige gevallen resulteren in cornealetsel waarvoor corneatransplantatie is vereist. Controleer bij visusstoornissen om vroege diagnose en behandeling van implantaatmigratie mogelijk te maken.
Onderzoeksgegevens
- De veiligheid en werkzaamheid van implantatie in beide ogen tegelijkertijd (tijdens eenzelfde bezoek) is niet onderzocht en wordt daarom afgeraden. Wacht eerst de systemische en oculaire respons van de patiënt op een eerste implantaat af;
- Er is beperkte ervaring bij toepassing van het fluocinolonacetonide implantaat na een vitrectomie; mogelijk wordt de klaring versneld waardoor de werkingsduur van het implantaat korter is;
- De veiligheid en werkzaamheid bij uveïtis bij kinderen zijn niet vastgesteld.
Eigenschappen
Corticosteroïden (zoals hydrocortison) hebben een anti-inflammatoire, anti-allergische en vasoconstrictieve werking. Ze onderdrukken de ontstekingsreactie en de symptomen van verschillende aandoeningen, echter zonder de onderliggende aandoeningen te genezen.
Kinetische gegevens
Resorptie | snel via conjunctivae en cornea-epitheel, < 2% systemische opname (bij dieren). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Fluocinolonacetonide is een sterk werkend corticosteroïd. Corticosteroïden hebben een anti-inflammatoire en vasoconstrictieve werking. Ze onderdrukken de ontstekingsreactie zonder de onderliggende aandoening te genezen. Tevens is aangetoond dat corticosteroïden de expressie van de vasculaire endotheliale groeifactor (VEGF) remmen, een cytokine die bij macula-oedeem in hogere concentraties aanwezig is. Door de afgenomen activiteit van VEGF vermindert de vorming van nieuwe bloedvaten, treedt minder vaatlekkage op en neemt de ernst van ontstekingsprocessen af. Corticosteroïden voorkomen ook de afgifte van prostaglandinen, waarvan enkele zijn geïdentificeerd als mediator van cystoïd macula-oedeem.
Werkingsduur: er is afgifte van fluocinolonacetonide vanuit het implantaat gedurende max. 36 maanden.
Kinetische gegevens
Resorptie | De plasmaspiegel na een intravitreale injectie van 190 microg is lager dan een onderste kwantificeringslimiet van 100 picog/ml gedurende de gehele periode van afgifte van fluocinolonacetonide vanuit het implantaat (max. 36 maanden). |
T max | dag 7 (in kamerwater). |
Overig | De concentratie fluocinolonactenoide in het kamerwater neemt gedurende de eerste 3-6 maanden af en blijft vervolgens nagenoeg constant tot maand 36. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
hydrocortison (in de oogheelkunde) hoort bij de groep corticosteroïden, oculair.
Groepsinformatie
fluocinolonacetonide hoort bij de groep corticosteroïden, oculair.