Samenstelling
Ventavis
(als trometamol)
Bijlage 2
Bayer bv
- Toedieningsvorm
- Verneveloplossing
- Sterkte
- 10 microg/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 1 ml
- Toedieningsvorm
- Verneveloplossing
- Sterkte
- 20 microg/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 1 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Flolan
(als Na-zout)
Bijlage 2
GlaxoSmithKline bv
- Toedieningsvorm
- Poeder voor infusievloeistof
- Sterkte
- 0,5 mg
- Verpakkingsvorm
- zonder solvens, met solvens 100 ml
- Toedieningsvorm
- Poeder voor infusievloeistof
- Sterkte
- 1,5 mg
- Verpakkingsvorm
- zonder solvens, met solvens 100 ml
Veletri
(als Na-zout)
Bijlage 2
Janssen-Cilag bv
- Toedieningsvorm
- Poeder voor infusievloeistof
- Sterkte
- 0,5 mg
- Toedieningsvorm
- Poeder voor infusievloeistof
- Sterkte
- 1,5 mg
De pH van Veletri is hoger dan van het andere product.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Pulmonale hypertensie (PH) is een zeldzame, complexe aandoening die vraagt om een specialistische, multidisciplinaire behandeling. Verschillende oorzaken kunnen ten grondslag liggen aan de ontwikkeling van PH. Het doel van de behandeling is verbetering van de kwaliteit van leven, remming van de ziekteprogressie en het voorkómen van een longtransplantatie. Endotheline-antagonisten, fosfodi-esterase-5-remmers, prostacycline-analogen, en de guanylaatcyclasestimulator riociguat worden vooral ingezet bij pulmonale arteriële hypertensie (PAH; klinische classificatie PH groep 1), en (offlabel) bij chronische trombo-embolische pulmonale hypertensie (CTEPH, groep 4). Bij de keuze van het geneesmiddel spelen naast de ernst van de ziekte ook individuele patiëntgerichte factoren een rol. Combineren van middelen is meestal zinvol.
Aan de vergoeding van iloprost zijn voorwaarden verbonden, zie Regeling zorgverzekering, bijlage 2.
Advies
Bij nierdialyse: Epoprostenol is een effectief middel voor de profylaxe van trombotische complicaties in de extracorporale circulatie tijdens hemodialyse in de zeldzame gevallen waarin heparine als antistollingsmiddel is gecontra-indiceerd.
Pulmonale hypertensie (PH) is een zeldzame, complexe aandoening die vraagt om een specialistische, multidisciplinaire behandeling. Verschillende oorzaken kunnen ten grondslag liggen aan de ontwikkeling van PH. Het doel van de behandeling is verbetering van de kwaliteit van leven, remming van de ziekteprogressie en het voorkómen van een longtransplantatie. Endotheline-antagonisten, fosfodi-esterase-5-remmers, prostacycline-analogen, en de guanylaatcyclasestimulator riociguat worden vooral ingezet bij pulmonale arteriële hypertensie (PAH; klinische classificatie PH groep 1), en (offlabel) bij chronische trombo-embolische pulmonale hypertensie (CTEPH, groep 4). Bij de keuze van het geneesmiddel spelen naast de ernst van de ziekte ook individuele patiëntgerichte factoren een rol. Combineren van middelen is meestal zinvol.
Aan de vergoeding van epoprostenol zijn voorwaarden verbonden, zie Regeling zorgverzekering, bijlage 2.
Indicaties
- Primaire pulmonale hypertensie NYHA-klasse III bij volwassenen.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Profylaxe van trombotische complicaties in de extracorporale circulatie tijdens nierdialyse in noodsituaties wanneer heparine gecontra-indiceerd is of teveel kans geeft op bloedingscomplicaties.
- Pulmonale arteriële hypertensie (idiopathische of erfelijke PAH, en PAH geassocieerd met bindweefselaandoeningen) bij matig-ernstig tot ernstig hartfalen (NYHA-klasse III–IV).
Gerelateerde informatie
Doseringen
Primaire pulmonale hypertensie
Volwassenen
Verneveloplossing 10 microg/ml: eerste inhalatie 2,5 microg, gevolgd door een tweede inhalatie van 5,0 microg. Bij slecht verdragen van de 5,0 microg, de dosis reduceren tot 2,5 microg. Onderhoudsdosering is 2,5–5 microg (afhankelijk van de individuele behoefte en tolerantie) 6–9× per dag. De inhalatietijd is afhankelijk van de gebruikte inhalator. Een schatting van de inhalatieduur: met de Breelib inhalator: 3 min, met I-Neb AAD: 3,2 min voor een dosering van 2,5 microg, 6,5 min voor een dosering van 5 microg, met Venta-Neb inhalator: 4 min voor een dosering van 2,5 microg, 8 min voor een dosering van 5 microg.
Bij een onderhoudsdosis van 5 microg per keer waarbij herhaaldelijk verlengde inhalatietijden optreden met als gevolg onvolledige inhalatie, kan de vernevelvloeistof van 20 microg/ml worden toegepast (eerste dosis onder medisch toezicht).
Overstap op een Breelib-vernevelaar: de eerste inhalatie moet uitgevoerd worden met verneveloplossing 10 microg/ml in een dosis van 2,5 microg, ook als de patiënt bij een ander type vernevelaar op 5 microg per keer stond ingesteld, dit in verband met het kunnen verdragen (van de snellere inhalatie met de Breelib). Bij goed verdragen, de dosering verhogen tot 5,0 microg (gebruik de verneveloplossing van 20 microg/ml) en deze dosering handhaven. Bij slecht verdragen van 5,0 microg, de dosis reduceren tot 2,5 microg (gebruik de verneveloplossing van 10 microg/ml).
Verminderde leverfunctie: Verneveloplossing 10 microg/ml: initieel 2,5 microg per keer met een toedieningsinterval van 3–4 uur; aanvankelijk max. 6 inhalaties per dag. Bij goede tolerantie het toedieningsinterval daarna voorzichtig verkorten. Indien na verloop van tijd gekozen wordt voor een dosis van 5,0 microg per keer dient dezelfde procedure te worden gevolgd ten aanzien van de lengte van het toedieningsinterval.
Verminderde nierfunctie bij een creatinineklaring ≤ 30 ml/min: Verneveloplossing 10 microg/ml: initieel 2,5 microg per keer met een toedieningsinterval van 3–4 uur; aanvankelijk max. 6 inhalaties per dag. Bij goede tolerantie het toedieningsinterval daarna voorzichtig verkorten. Indien na verloop van tijd gekozen wordt voor een dosis van 5,0 microg per keer dient dezelfde procedure te worden gevolgd ten aanzien van de lengte van het toedieningsinterval. Bij een creatinineklaring > 30 ml/min is geen dosisaanpassing nodig.
Toediening
- De vernevelvloeistof mag niet in aanraking komen met de huid en ogen; tijdens vernevelingssessies het gebruik van een gezichtsmasker vermijden en alleen een mondstuk gebruiken.
- Voor de toediening kunnen de volgende vernevelaars gebruikt worden:
- Breelib (zowel 10 microg/ml als 20 microg/ml);
- I-Neb AAD (zowel 10 microg/ml als 20 microg/ml);
- Venta-Neb (alléén 10 microg/ml).
- De vernevelaars zijn niet onderling uitwisselbaar vanwege verschillen in het fysieke karakter (van o.a. de aerosols die zij produceren) en de afleversnelheid van de oplossing met de verschillende vernevelaars. Patiënten die stabiel zijn op een bepaald type vernevelaar, behoren niet over te stappen op een ander type vernevelaar zonder toezicht van de behandelend arts.
Doseringen
Nierdialyse
Volwassenen
Als continu infuus: voorafgaand aan de dialyse: 4 nanog/kg lichaamsgewicht per min intraveneus gedurende 15 min; tijdens de dialyse 4 nanog/kg/min in de arteriële bloedstroom naar het dialysetoestel. Toediening stoppen bij beëindiging van de dialyse.
Pulmonale arteriële hypertensie
Volwassenen
Als kortdurende titratie om de infuussnelheid voor continue infusie vast te stellen: I.v. via een perifere of centrale diep-veneuze lijn: begindosering 2 nanog/kg/min; daarna elke 15 min of langer met stappen van 2 nanog/kg/min verhogen totdat een maximaal hemodynamisch effect is bereikt of dosislimiterende farmacologische effecten optreden. Indien de initiële infusiesnelheid van 2 nanog/kg/min niet verdragen wordt, een lagere dosis geven.
Continue infusie: via centrale veneuze katheter: beginnen met een concentratie die 4 nanog/kg/min lager is dan de maximaal verdragen dosis bepaald tijdens de titratie; bij een max. verdragen dosis van 5 nanog/kg/min of minder het continue infuus starten met 1 nanogram/kg/min. Bij chronische continue infusie de infusiesnelheid verhogen met stappen van 1–2 nanog/kg/min met een tijdsinterval van ten minste 15 min op geleide van het effect, de bloeddruk en de hartfrequentie. Verlaging van de dosis (bij dosisafhankelijke farmacologische effecten) dient geleidelijk te gebeuren (behalve in levensbedreigende situaties) door elke 15 min of langer met 2 nanog/kg/min te minderen.
Zie voor informatie over de wijze van toediening en de te gebruiken materialen, de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2, 6.2 en 6.6).
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): vasodilatatie, overmatig blozen. Hoesten. Bloedingen (vooral epistaxis en hemoptoë, soms fatale cerebrale en intracraniële bloedingen). Hoofdpijn. Vervelend gevoel/pijn op de borst. Misselijkheid. Kaakpijn, trismus. Perifeer oedeem (vaak gerelateerd aan de ziekte).
Vaak (1-10%): duizeligheid, syncope (kan ook gerelateerd zijn aan de ziekte), (levensbedreigende) hypotensie. Tachycardie, hartkloppingen. Dyspneu, faryngolaryngeale pijn. Diarree, braken, pijn/irritatie van mond of tong. Huiduitslag.
Verder zijn gemeld: trombocytopenie. Overgevoeligheid. Bronchospasme, piepende ademhaling. Smaakstoornis.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): hoofdpijn. Overmatig blozen. Misselijkheid, braken, diarree. (Kaak)pijn.
Vaak (1–10%): daling van trombocytenaantallen, bloedingen. Tachycardie of bradycardie (afhankelijk van de dosis), hypotensie, pijn in de borstkas. Sepsis, septikemie (met name door toedieningssysteem). Angst, zenuwachtigheid. Buikpijn. Artralgie. Huiduitslag. Pijn op de injectieplaats.
Soms (0,1–1%): droge mond. Gewrichtspijn. Zweten.
Zelden (0,01–0,1%): infectie op de toedieningsplaats.
Zeer zelden (< 0,01%): beklemd gevoel op de borst. Agitatie. Bleekheid. Hyperthyroïdie. Vermoeidheid. Erytheem boven de infusieplaats, occlusie van de lange i.v. katheter.
Verder zijn gemeld: pulmonaal oedeem. Ascites. 'High-output' hartfalen. Verhoogde bloedglucosewaarde. Splenomegalie, hypersplenie.
Interacties
Gelijktijdig gebruik van orale anticoagulantia (VKA's of DOAC's) of van andere middelen die de trombocytenaggregatie remmen (zoals NSAID's, clopidogrel, pentoxifylline, anagrelide, eptifibatide, tirofiban, defibrotide) vergroot de kans op bloedingen.
Iloprost kan de hypotensieve werking van vasodilaterende middelen (waaronder NO-donoren) en antihypertensiva versterken.
Interacties
De werking van heparine en andere anticoagulantia en van vaatverwijders kan worden versterkt.
Door verhoging van de leverklaring van weefselplasminogeenactivator (t-PA) kan het trombolytische effect worden verminderd.
Epoprostenol vermeerdert de kans op bloedingen door NSAID's.
Bij combinatie met digoxine kan een tijdelijke verhoging van de digoxinespiegel optreden.
Door gebruik van acetaatbuffer in de dialysevloeistof kan het hypotensieve effect van epoprostenol worden versterkt.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren schadelijk gebleken.
Farmacologisch effect: Bij ratten zijn bij continue intraveneuze toediening anomalieën van tenen van de voorpoten gezien. Deze effecten zijn waarschijnlijk gerelateerd aan groeiretardatie in de late organogenese als gevolg van hemodynamische veranderingen in de foetoplacentaire doorbloeding. Deze retardatie werd mogelijk in de postnatale ontwikkeling gecompenseerd.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Overige: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende de therapie.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren geen aanwijzingen voor schadelijkheid.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend (bij de mens). Ja (bij ratten, in zeer kleine hoeveelheden).
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel óf het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden.
Contra-indicaties
- pulmonale arteriële hypertensie gerelateerd aan veno-occlusieve ziekte;
- aangeboren of verworven hartklepdefecten met klinisch relevante hartfunctiestoornissen die niet zijn geassocieerd met pulmonale arteriële hypertensie;
- ernstige coronaire hartziekte of instabiele angina pectoris;
- myocardinfarct in de laatste zes maanden;
- hartfalen indien niet onder strikte medische supervisie;
- ernstige aritmie;
- cerebrovasculair accident (TIA, CVA) in de laatste drie maanden;
- actieve gastro-intestinale ulcus, intracraniële bloeding, condities die gepaard gaan met bloedingen.
Contra-indicaties
- congestieve hartinsufficiëntie veroorzaakt door ernstige linkerventrikeldisfunctie;
- ontwikkeling van pulmonaal oedeem tijdens de titratie (chronisch gebruik is gecontra-indiceerd).
Waarschuwingen en voorzorgen
Gebruik wordt niet aanbevolen bij instabiele pulmonale hypertensie met een gevorderde vorm van rechterhartfalen. Bij achteruitgang van rechterhartfalen een andere therapie overwegen.
Voorzichtig bij acute pulmonale infecties, COPD of ernstig astma vanwege de kans op bronchospasmen, vooral bij bronchiale hyperreactiviteit. Bovendien is het voordeel van inhaleren van iloprost niet vastgesteld bij COPD of ernstig astma.
Tevens voorzichtig toepassen bij een gestoorde leverfunctie en/of een gestoorde nierfunctie met noodzaak voor dialyse. De eliminatie van intraveneus iloprost bleek lager te zijn bij deze patiënten.
Vóór aanvang van de behandeling de bloeddruk controleren; bij een lage systemische bloeddruk, orthostatische hypotensie of combinatie met bloeddrukverlagende middelen iloprost met extra voorzichtigheid toepassen. Bij een systolische bloeddruk ≤ 85 mmHg de therapie staken of niet starten.
Indien syncope is opgetreden tijdens de behandeling, ongebruikelijke belasting zoals lichamelijke inspanning vermijden, eventueel inhaleren voorafgaand aan de lichamelijke inspanning en overwegen de therapie aan te passen.
De behandeling staken indien bij de therapie symptomen van longoedeem optreden mogelijk door een geassocieerde veno-occlusieve ziekte.
Plotseling staken kan een rebound pulmonale arteriële hypertensie veroorzaken; eventueel een alternatieve behandeling overwegen bij ernstig zieke patiënten.
Ongewenste blootstelling aan iloprost: Pasgeborenen, kinderen < 1 jaar en zwangeren mogen niet blootgesteld worden aan iloprost-deeltjes die in de lucht zweven. Gebruik een vernevelaar voorzien van een inhalatie-getriggerd systeem (zie rubriek Dosering) en ventileer de ruimte waarin geïnhaleerd wordt goed.
Onderzoeksgegevens: Er is geen ervaring met het gebruik bij kinderen en adolescenten (< 18 j.) en bij COPD en ernstig astma.
Waarschuwingen en voorzorgen
Epoprostenol heeft zowel pulmonaal als systemisch sterke vaatverwijdende eigenschappen. Controleer de bloeddruk en hartfrequentie nauwkeurig tijdens de toediening. De cardiovasculaire effecten (hypotensie, tachycardie, bradycardie) verdwijnen binnen 30 min na staken van de toediening. Bij ernstige hypotensie de dosis verlagen of toediening staken. Verlaging van de dosis dient geleidelijk te gebeuren (m.u.v. in levensbedreigende situaties) door elke 15 minuten of langer met 2 nanog/kg/min te minderen.
Wees extra voorzichtig bij coronaire hartziekte.
Enkele patiënten met PAH hebben tijdens titratie pulmonaal oedeem ontwikkeld. Dit kan geassocieerd zijn met pulmonale veno-occlusieve ziekte.
Epoprostenol heeft een sterk remmend effect op de trombocytenaggregatie; houd rekening met meer kans op bloedingen. Epoprostenol heeft in tegenstelling tot heparine geen invloed op stolling die niet van trombocyten afhankelijk is. Hierdoor treedt vaker stolling op in het dialysecircuit dan na heparine waardoor dialyse beëindigt moet worden; bepaling van geactiveerde stollingstijd in volbloed is mogelijk niet betrouwbaar.
Vanwege de hoge pH van Veletri dit preparaat voorzichtig toedienen om extravasatie en daardoor weefselbeschadiging te voorkomen.
Er zijn geen gegevens betreffende werkzaamheid en veiligheid bij kinderen en ouderen.
Overdosering
Symptomen
Vaak gerelateerd aan het vasodilaterende effect: duizeligheid, hoofdpijn, overmatig blozen, misselijkheid, kaakpijn, rugpijn. Verder: veranderingen in bloeddruk of hartfrequentie, braken, diarree en pijn in de ledematen.
Neem voor meer informatie over een vergiftiging met iloprost contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Symptomen
hypotensie.
Neem voor informatie over een epoprostenolvergiftiging contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Prostacycline analoog. Iloprost oefent een direct vaatverwijdend effect uit op de pulmonale en systemische arteriële circulatie, remt de aggregatie van bloedplaatjes en heeft fibrinolytische eigenschappen. De remming van de trombocytenaggregatie berust op toename van cyclisch adenosinemonofosfaat in de trombocyt door activering van adenylaatcyclase.
Werkingsduur (vasodilaterend effect): 1–2 uur.
Kinetische gegevens
Resorptie | aan het eind van een inhalatiesessie van 5 microg worden piekplasmaspiegels van 100–200 picog/ml waargenomen. |
Overig | Breelib-vernevelaar: de Cmax en AUC bij de vernevelvloeistof 20 microg/ml zijn ca. 77%, respectievelijk 42% hoger dan na inhalatie van dezelfde dosis van 10 microg/ml met de I-Neb AAD-vernevelaar. I-Neb AAD-vernevelaar: na inhalatie van de vernevelvloeistof 20 microg/ml is de Cmax ca. 30% hoger dan bij 10 microg/ml en de duur van een inhalatiesessie is bij 20 microg/ml korter. |
V d | 0,6-0,8 l/kg. |
Metabolisering | snel, in de lever en lokaal, tot inactieve metabolieten. Hierbij speelt het CYP450-enzymsysteem alleen een kleine rol. |
Eliminatie | vnl. met de urine, maar ook via de gal met de feces. |
T 1/2el | 15–30 min. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Epoprostenol is het natuurlijke prostacycline (PGI2), dat wordt gevormd in de vaatwand. Het heeft een krachtige dosisafhankelijke trombocytenaggregatieremmende en vaatverwijdende werking. De remming van de trombocytenaggregatie berust op verhoging van cyclisch adenosinemonofosfaat in de trombocyt door activatie van adenylaatcyclase. Werkingsduur tot 30 min na infusie (cardiovasculair effect). De effecten op de trombocyten verdwijnen binnen 2 uur na het staken van de toediening.
Kinetische gegevens
Metabolisering | snelle hydrolyse vnl. tot het minder actieve 6-oxo-prostaglandine F1α. |
Eliminatie | met de urine (82%) en feces (4%). |
T 1/2el | 2–3 min, max. 6 min. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
iloprost (inhalatie) hoort bij de groep prostacycline-analoga.
Groepsinformatie
epoprostenol hoort bij de groep prostacycline-analoga.