Samenstelling
Latuda (als hydrochloride) Sunovion Pharmaceuticals Europe Ltd.
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 18,5 mg, 37 mg, 74 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Rxulti Lundbeck bv
- Toedieningsvorm
- Tablet, filmomhuld
- Sterkte
- 1 mg, 2 mg, 3 mg, 4 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Geef bij een psychose zonder agitatie een antipsychoticum op basis van oorzaak van de psychose, effectiviteit, bijwerkingen en toedieningsvorm (voorkeur olanzapine bij schizofreniespectrum).
Geef een benzodiazepine als agitatie de overhand heeft. Indien dit niet mogelijk is, geef (als noodmedicatie) de combinatie haloperidol en promethazine.
Therapieresistente psychose kan, na gebruik van achtereenvolgens twee verschillende antipsychotica, met clozapine worden behandeld. Hierbij zijn intensieve controles geïndiceerd, zoals leukocytencontrole vanwege de kans op agranulocytose. Zie voor meer informatie het NHG-Standpunt Herhalen gespecialiseerde ggz-medicatie en de bijlage Voorzorgen bij patiënten die clozapine gebruiken.
Antipsychotica worden niet aanbevolen voor de behandeling van angststoornissen, vanwege de kans op ernstige bijwerkingen als extrapiramidale stoornissen en metabool syndroom. Voor de keuze van de juiste standaardbehandeling zie Angststoornissen.
Advies
Geef bij een psychose zonder agitatie een antipsychoticum op basis van oorzaak van de psychose, effectiviteit, bijwerkingen en toedieningsvorm (voorkeur olanzapine bij schizofreniespectrum).
Geef een benzodiazepine als agitatie de overhand heeft. Indien dit niet mogelijk is, geef (als noodmedicatie) de combinatie haloperidol en promethazine.
Therapieresistente psychose kan, na gebruik van achtereenvolgens twee verschillende antipsychotica, met clozapine worden behandeld. Hierbij zijn intensieve controles geïndiceerd, zoals leukocytencontrole vanwege de kans op agranulocytose. Zie voor meer informatie het NHG-Standpunt Herhalen gespecialiseerde ggz-medicatie en de bijlage Voorzorgen bij patiënten die clozapine gebruiken.
Antipsychotica worden niet aanbevolen voor de behandeling van angststoornissen, vanwege de kans op ernstige bijwerkingen als extrapiramidale stoornissen en metabool syndroom. Voor de keuze van de juiste standaardbehandeling zie Angststoornissen.
Indicaties
- Schizofrenie bij volwassenen en kinderen ≥ 13 jaar.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Schizofrenie bij volwassenen.
Gerelateerde informatie
Doseringen
Schizofrenie
Volwassenen (incl. ouderen)
Begindosering: 37 mg 1×/dag; indien nodig de dosering verhogen tot max. 148 mg 1×/dag. Na onderbreking van de behandeling > 3 dagen met een voorgaande dagdosis > 111 mg, herstarten met 111 mg 1×/dag en vervolgens optitreren tot optimale dosis. Na onderbreking van een behandeling ≤ 111 mg/dag, kan de behandeling herstart worden met de vorige dosis zonder optitreren.
Kinderen ≥ 13 jaar
37 mg 1×/dag; indien nodig de dosering verhogen tot max. 74 mg 1×/dag.
Verminderde nierfunctie: Bij lichte nierfunctiestoornis is een dosisaanpassing niet nodig. Bij matige tot ernstige (creatinineklaring 15–50 ml/min) of terminale (creatinineklaring < 15 ml/min) nierinsufficiëntie: begindosering: 18,5 mg 1×/dag; max. 74 mg 1×/dag.
Verminderde leverfunctie: Bij lichte leverfunctiestoornis is een dosisaanpassing niet nodig. Bij matige tot ernstige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 7–15): begindosering: 18,5 mg 1×/dag; bij matige leverfunctiestoornis max. 74 mg 1×/dag en bij ernstige leverfunctiestoornis zo nodig verhogen tot max. 37 mg 1×/dag.
Ouderen: Wees voorzichtig met hogere doses, vanwege onvoldoende gegevens.
Gelijktijdig gebruik met matige CYP3A4-remmers: begindosering: 18,5 mg 1×/dag, max. 74 mg 1×/dag. Gelijktijdig gebruik met sterke CYP3A4-remmers is gecontra-indiceerd.
Toediening
- Gebruik van grapefruit-/pompelmoessap vermijden.
- Tabletten elke dag op hetzelfde tijdstip met de maaltijd innemen. Voedsel zorgt ervoor dat de systemische blootstelling hoger is.
- De tabletten in hun geheel doorslikken; de tabletten mogen niet worden gebroken.
Doseringen
Schizofrenie
Volwassenen
Startdosering: 1 mg 1×/dag op dag 1 t/m 4. Op dag 5 de dosis ophogen naar de minimale effectieve dosis van 2 mg 1×/dag; daarna op basis van de klinische respons en tolerantie eventueel verder verhogen tot max. 4 mg 1×/dag vanaf dag 8.
Pas bij CYP2D6-polymorfisme zonodig de dosering of het middel aan in overleg met de apotheker. In het algemeen geldt: bij poor metabolizers de dosis halveren; als daarnaast gelijktijdig een matige of sterke CYP3A4-remmer gebruikt wordt, een kwart van de normale dosis toedienen.
Dosisaanpassing bij CYP-remmers: Bij combinatie met een sterke CYP3A4- óf CYP2D6-remmer de dosis halveren. Bij gelijktijdig gebruik van een matige of sterke CYP3A4- én CYP2D6-remmer een kwart van de normale dosis toedienen. Bij staken van CYP-remmers de dosis zo nodig weer terugbrengen naar de aanbevolen dosis.
Dosisaanpassing bij sterke CYP3A4-inductoren: Verdubbel de dagelijkse stabiele dosis geleidelijk over een periode van 1–2 weken, daarna op geleide van de klinische respons de dosis verder ophogen tot max 3× de gebruikelijke dosis. Verdeel de dosis over twee giften per dag om fluctuaties te voorkomen. CYP3A4-enzymen nemen bij starten van een CYP3A4-inductor in 2 weken toe en nemen na staken van de CYP3A4-inductor in twee weken weer af. Bij staken van een CYP3A4-inductor de dosis zo nodig weer terugbrengen naar de aanbevolen dosis.
Nier- of leverfunctiestoornis: Bij matige tot ernstige nierfunctiestoornis (creatinineklaring < 60 ml/min) of matige tot ernstige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore ≥ 7) is de aanbevolen dosis verlaagd tot 3 mg 1×/dag. Bij een lichte nier- of leverfunctiestoornis is een dosisaanpassing niet nodig.
Overschakelen van brexpiprazol op andere antipsychotica: brexpiprazol hoeft niet langzaam te worden afgebouwd; begin met de laagste dosis van het andere antipsychoticum. Vanwege de lange halfwaardetijd zal de plasmaconcentratie gedurende 1 tot 2 weken geleidelijk afnemen. Overweeg bij overschakelen van andere antipsychotica naar brexpiprazol kruislings op - en af te bouwen. Voor meer informatie zie Switchtabellen van psychiatrienet.
Toedieningsinformatie: De tabletten kunnen met of zonder voedsel worden ingenomen.
Bijwerkingen
Bij volwassenen
Zeer vaak (> 10%): acathisie. Slapeloosheid. Misselijkheid.
Vaak ( 1-10%): overgevoeligheid. Gewichtstoename, verminderde eetlust. Agitatie, angst, rusteloosheid. Parkinsonisme, slaperigheid, duizeligheid, dystonie, dyskinesie. Tachycardie. Hypertensie. Braken, dyspepsie, speekselvloed, droge mond, pijn in de bovenbuik, diarree. Huiduitslag, jeuk. Spierstijfheid, rugpijn. Stijging serumcreatinineconcentratie. Vermoeidheid. Stijging creatine-kinase (CK).
Soms (0,1-1%): nasofaryngitis. Anemie. Stijging bloedglucosewaarde, hyponatriëmie. Nachtmerries, katatonie, paniekaanval. Lethargie, dysartrie, tardieve dyskinesie, syncope, convulsies. Wazig zien. Vertigo. Angina pecoris, eerstegraads atrioventriculair blok, bradycardie. (Orthostatische) hypotensie, opvliegers. Flatulentie, dysfagie, gastritis. Stijging van ALAT. Hyperhidrose. Gewrichtsstijfheid, spierpijn, nekpijn. Dysurie. Stijging prolactine in bloed, erectiestoornis, amenorroe, dysmenorroe. Loopstoornis.
Zelden ( 0,01-0,1%): eosinofilie, leukopenie. Suïcidaal gedrag. Neuroleptisch maligne syndroom, CVA. Rabdomyolyse. Angio-oedeem. Nierfalen. Pijnlijke borsten, galactorroe. Plotseling overlijden.
Verder zijn gemeld: Stevens-Johnsonsyndroom. Neonataal abstinentiesyndroom. Neutropenie. Slaapstoornis. Borstvergroting.
Bij Adolescenten
Zeer vaak (> 10%): acathisie, hoofdpijn, slaperigheid. Misselijkheid.
Vaak (1-10%): hyperprolactinemie. Verminderde of toegenomen eetlust. Abnormale dromen, onrust, angst, depressie, slapeloosheid, psychotische stoornis, schizofrenie, spanning. Aandachtsstoornis, duizeligheid, dyskinesie, dystonie, parkinsonisme. Tachycardie. Droge mond, speekselvloed, braken, obstipatie. Hyperhidrose. Spierstijfheid. Erectiestoornis. Vermoeidheid, asthenie, irritatie. Stijging CK, stijging C-reactief proteïne. Gewichtsverandering.
Soms (0,1-1%): nasofaryngitis, rinitis, bovensteluchtweginfectie. Neutropenie. Overgevoeligheid. Auto-immuunthyroïditis, hypothyroïdie, hyperandrogenisme. Agressie, apathie, verwardheid, depressieve stemming, dissociatie, auditieve en visuele hallucinaties, moordzuchtige ideeën, verandering psychische toestand, psychische stoornis, impulsief gedrag, slecht inslapen, verminderd of toegenomen libido, lusteloosheid, obsessieve gedachten, paniekaanval, rusteloosheid, slaapstoornis, suïcidale ideatie en gedrag, slecht doorslapen, abnormaal denken. Posturale duizeligheid, spanningshoofdpijn, dysgeusie, geheugenstoornis, migraine, paresthesie, psychomotorische hyperactiviteit, hyperkinesie, tardieve dyskinesie, rustelozebenen-syndroom, loopstoornis. Accommodatiestoornis, wazig zien. Hyperacusis. Hartkloppingen, supraventriculaire extrasystolen. Orthostatische hypotensie. Orofaryngeale pijn. Dyspneu. Droge lippen, kiespijn, verminderde speekselafscheiding, dyspepsie, (boven)buikpijn, diarree. Huiduitslag, urticaria, alopecia, abnormale haargroei. Artralgie, myalgie, gespannen spieren, stijve spieren en gewrichten, pijn in de ledematen, kaakpijn. Bilirubinurie, dysurie, mictiestoornis, polyurie, proteïnurie, nieraandoening. Amenorroe, oligomenorroe, onregelmatige menstruatie, borstpijn, galactorroe, gynaecomastie, ejaculatiestoornis, seksuele disfunctie. Gilles de la Tourettesyndroom. Rillingen, koorts, niet-cardiale pijn op de borst, malaise. Stijging van ALAT en ASAT, stijging of daling van AF, stijging cholesterol- en triglyceridengehalte, daling HDL- en LDL-spiegel, stijging testosterongehalte, stijging bloedglucosespiegel, stijging bloedinsulinespiegel, stijging TSH-spiegel, daling hemoglobinegehalte, positieve antistoffen tegen schildklier, verkort PR-interval op ECG.
Bijwerkingen
Zeer vaak (≥ 10%): verhoogde serumprolactine (meestal mild en voorbijgaand).
Vaak (1-10%): huiduitslag. Gewichtstoename. Duizeligheid, acathisie, tremor, sedatie. Misselijkheid, braken, bovenbuikpijn, diarree. Pijn in extremiteit, rugpijn. Verhoogde serumcreatinekinase.
Soms (0,1-1%): angio-oedeem, urticaria, gezwollen gelaat. Suïcidaal gedrag. Parkinsonisme, dyskinesie. Veneuze trombo-embolie (incl. longembolie en diep-veneuze trombose), orthostatische hypotensie. Hoesten. Tandcariës. Flatulentie. Myalgie. Hypertensie. Verhoogde serumtriglyceriden, verhoogde leverenzymwaarden.
Verder zijn gemeld: Gestoorde impulsbeheersing (leidend tot ongecontroleerd gokken, eten, shoppen en seksueel gedrag). Insulten, neuroleptisch maligne syndroom. Verlengd QT-interval. Rabdomyolyse. Neonataal abstinentiesyndroom.
Interacties
Lurasidon en de actieve metaboliet zijn substraten voor CYP3A4. Lurasidon is een in vitro-remmer van Pgp, BCRP en OCT1.
Gecontra-indiceerd is gelijktijdig gebruik van sterke CYP3A-remmers (zoals ketoconazol, posaconazol, voriconazol en itraconazol, claritromycine, cobicistat, ritonavir) én gelijktijdig gebruik van sterke CYP3A4-inductoren (zoals rifampicine, carbamazepine, fenytoïne, fenobarbital, sint-janskruid); vanwege een sterke verandering in de blootstelling aan lurasidon.
Gelijktijdig gebruik van matig sterke CYP3A-remmers zoals erytromycine, diltiazem, verapamil, fluconazol kan leiden tot een stijging aan de blootstelling van lurasidon en zijn actieve metaboliet met een factor 2–5. Gebruik van grapefruit-/pompelmoessap (is CYP3A-remmer) vermijden. Gelijktijdig gebruik van zwakke en matig sterke CYP3A-inductoren (aprepitant, bosentan, efavirenz, etravirine, modafinil, prednison en rufinamide), kan de blootstelling aan lurasidon tijdens en tot 2 weken na staken van de behandeling verlagen met een factor < 2; hierbij is zorgvuldige controle op de werking van lurasidon aangewezen en indien nodig, dosisaanpassing. Gelijktijdig gebruik met CYP3A4-substraten (midazolam), kan leiden tot verhoogde blootstelling aan midazolam. In theorie kan lurasidon de spiegels van substraten van de effluxtransporters Pgp en BCRP verhogen.
Bij gelijktijdig gebruik met serotonerge middelen (zoals buprenorfine/opioïden, MAO-remmers, SSRI's, SNRI's en TCA's) kan het serotoninesyndroom optreden. Zorgvuldige observatie is daarom vereist, vooral bij de start en na elke dosisverhoging. Let op veranderingen in mentale toestand, autonome instabiliteit, neuromusculaire stoornis en/of gastro-intestinale symptomen. Bij vermoeden van serotoninesyndroom moet afhankelijk van de ernst de dosis worden verlaagd of de behandeling worden gestaakt.
Bij symptomen van een verhoogde prolactinespiegel, zoals gynaecomastie, galactorroe, amenorroe en erectiestoornis, moeten patiënten worden geadviseerd om medische hulp in te roepen.
Wees voorzichtig met gelijktijdig gebruik van middelen die ook het QTc-interval kunnen verlengen (zoals klasse IA en III anti-aritmica, diverse antipsychotica, lithium, diverse macroliden (zoals erytromycine), antihistaminica (zoals mizolastine), antimalariamiddelen (mefloquine), chinolonen (zoals moxifloxacine).
Interacties
Bij gelijktijdig gebruik met een sterke CYP3A4-remmer (zoals itraconazol, ketoconazol, ritonavir, claritromycine) of CYP2D6-remmer (zoals kinine, paroxetine, fluoxetine) neemt de blootstelling aan brexpiprazol toe en is een dosisverlaging nodig (zie rubriek Dosering).
Bij gelijktijdig gebruik met een sterke CYP3A4-inductor (zoals carbamazepine, fenobarbital, rifampicine, sint-janskruid) neemt de blootstelling aan brexpiprazol af en is een dosisverhoging nodig (zie rubriek Dosering).
Wees voorzichtig met geneesmiddelen waarvan bekend is dat ze verlenging van het QT-interval (zoals moxifloxacine) óf verstoring van de elektrolytenhuishouding (bv. diuretica zoals furosemide) veroorzaken.
Wees voorzichtig met alcohol en andere centraal dempende middelen (bv. opiaten zoals codeïne en morfine) vanwege overlappende effecten.
Zwangerschap
Teratogenese: Zowel bij de mens als bij dieren, onvoldoende gegevens.
Farmacologisch effect: Antipsychotica kunnen bij toepassing in het 3e trimester extrapiramidale stoornissen en bij langdurig gebruik tot aan de partus onthoudingsverschijnselen bij de neonaat veroorzaken.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken. Bij gebruik in het 3e trimester de pasgeborene controleren op extrapiramidale symptomen en/of ontwenningsverschijnselen.
Overige: Het niet adequaat behandelen van een zwangere vrouw met een psychose of manie kan ernstige gevolgen hebben voor zowel moeder als kind. Plotseling staken of switchen van een antipsychoticum tijdens de zwangerschap geeft meer kans op een recidiefpsychose. Switch daarom indien mogelijk vóór de conceptie van antipsychoticum.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij dieren is reproductietoxiciteit gebleken.
Farmacologisch effect: Antipsychotica kunnen bij toepassing in het 3e trimester extrapiramidale stoornissen en bij langdurig gebruik tot aan de partus onthoudingsverschijnselen bij de neonaat veroorzaken.
Advies: Gebruik ontraden. Bij gebruik in het 3e trimester de pasgeborene controleren op extrapiramidale symptomen en/of ontwenningsverschijnselen.
Overige: Het niet adequaat behandelen van een zwangere vrouw met een psychose of manie kan ernstige gevolgen hebben voor zowel moeder als kind. Plotseling staken of switchen van een antipsychoticum tijdens de zwangerschap vergroot de kans op een recidiefpsychose. Switch daarom indien mogelijk vóór de conceptie van antipsychoticum.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, bij dieren. Bij de mens onbekend.
Advies: Weeg het gebruik van dit geneesmiddel in combinatie met het geven van borstvoeding af. Streef naar monotherapie in een zo laag mogelijke dosering. Controleer de zuigeling op sufheid of irritatie, apneu, droge mond, niet wakker worden voor de voeding, slecht drinken, gewichtstoename of extrapiramidale symptomen.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, bij dieren.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden.
Overige: Streef bij gebruik naar monotherapie in een zo laag mogelijke dosering. Controleer de zuigeling op sufheid of irritatie, apneu, droge mond, niet wakker worden voor de voeding, slecht drinken, gewichtstoename of extrapiramidale symptomen.
Contra-indicaties
Zie voor contra-indicaties de rubriek Interacties.
Contra-indicaties
Er zijn van dit middel geen contra-indicaties bekend.
Waarschuwingen en voorzorgen
Zorgvuldige supervisie van patiënten waarbij meer kans is op suïcidaal gedrag is nodig gedurende de antipsychotische therapie. Bij klachten van tardieve dyskinesie overwegen om het antipsychoticum stop te zetten. Bij tekenen van neuroleptisch maligne syndroom de behandeling staken.
Comorbiditeit: Wees voorzichtig bij cardio- en cerebrovasculaire aandoeningen, ziekte van Parkinson, condities die kunnen leiden tot hypotensie, een familie-anamnese van QT-verlenging, hypokaliëmie, ernstige leverfunctiestoornis, een nieraandoening in het eindstadium (creatinineklaring < 15 ml/min) en een voorgeschiedenis van convulsies. Klinische controle is aanbevolen bij (risicofactoren voor) diabetes mellitus en bij een nieraandoening in het eindstadium (creatinineklaring < 15 ml/min). Bij risicofactoren voor veneuze trombo-embolie preventieve maatregelen treffen. Gewichtscontrole wordt aanbevolen.
Het gebruik is niet aanbevolen bij aan dementie gerelateerde psychose en/of gedragsstoornissen door mogelijk meer kans op overlijden en op cerebrovasculaire bijwerkingen.
Onderzoeksgegevens: De veiligheid en werkzaamheid bij kinderen jonger dan 18 jaar is niet vastgesteld.
Rijvaardigheid: Het gebruik kan leiden tot verminderd reactie- en concentratievermogen; vele dagelijkse bezigheden (bv. autorijden) kunnen daarvan hinder ondervinden.
Waarschuwingen en voorzorgen
Dementie: Gebruik bij ouderen met dementie wordt niet aanbevolen, vanwege meer kans op (overlijden aan) cerebrovasculaire accidenten.
Veneuze trombo-embolie (VTE): Controleer vóóraf én tijdens de behandeling op risicofactoren voor VTE en neem indien nodig preventieve maatregelen.
Orthostatische hypotensie: De meeste kans op orthostatische hypotensie bestaat aan het begin van de behandeling of bij dosisescalatie. Risicofactoren voor (ontwikkeling van complicaties bij) hypotensie zijn: gevorderde leeftijd, hypovolemie, behandeling met antihypertensiva, een voorgeschiedenis van cardio- of cerebrovasculaire ziekte en een eerste behandeling met antipsychotica. Verlaag de aanvangsdosis en bouw de dosis geleidelijker op bij aanwezigheid van risicofactoren.
Hyperglykemie: Controleer altijd vóóraf én regelmatig tijdens langdurige behandeling de nuchtere bloedglucosepiegel en controleer regelmatig op symptomen van hyperglykemie.
Gewichtstoename: Controleer vóóraf en tijdens de behandeling het gewicht en lipidenprofiel.
Neutropenie: Leukopenie, neutropenie en agranulocytose zijn gemeld bij gebruik van antipsychotica. Risicofacoren zijn een pre-existent laag aantal witte bloedcellen en een voorgeschiedenis van geneesmiddelgeïnduceerde leukopenie of neutropenie. Controleer bij risicofactoren regelmatig het volledig bloedbeeld tijdens de eerste maanden van de behandeling en staak de behandeling bij de eerste tekenen van afname van het aantal witte bloedcellen zonder aanwijsbare (andere) oorzaak. Controleer bij neutropenie zorgvuldig op koorts en andere symptomen van infectie. Staak de behandeling bij ernstige neutropenie (aantal neutrofielen < 1000/mm³).
Suïciderisico: Bij suïcidaal gedrag in de voorgeschiedenis en bij andere hoogrisicopatiënten is extra controle aangewezen, met name in de eerste weken van elke behandeling met antipsychotica (als het middel nog onvoldoende effectief is).
Impulscontrole: Stoornissen in het beheersen van impulsen, met name gokstoornis, zijn gemeld. Patiënten met een voorgeschiedenis van gestoorde impulscontrole hebben hierop tijdens de behandeling een verhoogd risico en moeten nauwgezet gecontroleerd worden. Overweeg de dosis te verlagen of de behandeling te staken bij het ontwikkelen van een drangstoornis.
Neuroleptisch maligne syndroom (NMS): Net als met andere antipsychotica kan het NMS optreden; een mogelijk fatale complicatie, gekenmerkt door hyperthermie, toegenomen spierstijfheid, autonome instabiliteit, veranderd bewustzijn, stijging in creatinekinase, rabdomyolyse en acuut nierfalen. Bij vermoeden van NMS (of bij onverklaarde hyperthermie) de behandeling staken.
Tardieve dyskinesie: Overweeg de dosis te verlagen of de behandeling te staken bij optreden van symptomen van tardieve dyskinesie. Symptomen kunnen na staken tijdelijk verergeren of zelfs ontstaan.
Comorbiditeit: Wees voorzichtig bij een voorgeschiedenis van cardio- en cerebrovasculaire ziekte, extrapiramidale symptomen of convulsies en een toegenomen kans op aspiratiepneumonie.
Kerntemperatuur: Wees voorzichtig bij omstandigheden die de lichaamskerntemperatuur verhogen (zoals sporten, extreme hitte, dehydratie, combinatie met anticholinergica), vanwege een mogelijke verstoring in het vermogen om de kerntemperatuur te verlagen.
Onderzoeksgegevens: De veiligheid en werkzaamheid bij kinderen < 18 jaar en ouderen ≥ 65 jaar is niet vastgesteld.
Rijvaardigheid: Het gebruik kan leiden tot verminderd reactie- en concentratievermogen; vele dagelijkse bezigheden (bv. autorijden) kunnen daarvan hinder ondervinden.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met lurasidon contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Voor informatie over symptomen en behandeling van een intoxicatie met brexpiprazol, neem contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Antipsychoticum met een werking door selectieve remming van de dopaminerge(-D2) receptoren en van de serotonerge (5HT2A- en 5HT7-)receptoren. Verder heeft het α2a- en α2c-blokkerende eigenschappen en een partieel agonistisch effect op de 5HT1A-receptoren. Bindt niet aan histaminerge- en muscarinereceptoren.
Kinetische gegevens
T max | 1–3 uur. |
Eiwitbinding | ca. 99%. |
V d | ca. 85,7 l/kg. |
Metabolisering | vnl. via CYP3A4, zowel lurasidon als de belangrijkste actieve metaboliet (ID-14283). De metaboliet is minder actief dan lurasidon. |
Eliminatie | ca. 67% met de feces en ca. 19% met de urine. |
T 1/2el | 20–40 uur. |
Overig | Voedsel verhoogt de Cmax en de AUC met een factor 2–3 resp. een factor 1,5–2. Bij lichte, matige en ernstige leverfunctiestoornis nam de blootstelling toe met een factor 1½, 1,7 resp. 3. Bij lichte, matige en ernstige nierfunctiestoornis nam de blootstelling toe met een factor 1½, 1,9 resp. 2. Bij Aziatische patiënten was de blootstelling ca. 1,5× verhoogd. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Atypisch antipsychoticum met partieel agonisme op de dopaminerge D2- en serotonerge 5HT1a-receptoren en antagonisme op de serotonerge 5HT2a- en noradrenerge α1B/2C-receptoren.
Kinetische gegevens
Resorptie | goed. |
Overig | poor metabolizers van CYP2D6 hebben een 47% hogere blootstelling aan brexpiprazol. |
F | 95%. |
T max | 4 uur. |
V d | 1,14–1,98 l/kg. |
Eiwitbinding | > 99%. |
Metabolisering | uitgebreid via de lever, voornamelijk via CYP3A4 en CYP2D6, leidend tot de vorming van oxidatieve metabolieten. |
Eliminatie | circa 25% via de urine en 46% via de feces. Onveranderd via de urine < 1% en onveranderd via de feces ca. 14%. |
T 1/2el | ca. 91 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
lurasidon hoort bij de groep antipsychotica, atypische.
- amisulpride (N05AL05) Vergelijk
- aripiprazol (N05AX12) Vergelijk
- brexpiprazol (N05AX16) Vergelijk
- cariprazine (N05AX15) Vergelijk
- clozapine (N05AH02) Vergelijk
- olanzapine (N05AH03) Vergelijk
- paliperidon (N05AX13) Vergelijk
- quetiapine (N05AH04) Vergelijk
- risperidon (N05AX08) Vergelijk
- sertindol (N05AE03) Vergelijk
- sulpiride (N05AL01) Vergelijk
Groepsinformatie
brexpiprazol hoort bij de groep antipsychotica, atypische.
- amisulpride (N05AL05) Vergelijk
- aripiprazol (N05AX12) Vergelijk
- cariprazine (N05AX15) Vergelijk
- clozapine (N05AH02) Vergelijk
- lurasidon (N05AE05) Vergelijk
- olanzapine (N05AH03) Vergelijk
- paliperidon (N05AX13) Vergelijk
- quetiapine (N05AH04) Vergelijk
- risperidon (N05AX08) Vergelijk
- sertindol (N05AE03) Vergelijk
- sulpiride (N05AL01) Vergelijk