Samenstelling
Nevirapine
(als hemihydraat)
Bijlage 2
Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 200 mg
Nevirapine
(als anhydraat)
Bijlage 2
Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Tablet met gereguleerde afgifte
- Sterkte
- 400 mg
Viramune
(als hemihydraat)
Bijlage 2
Boehringer Ingelheim bv
- Toedieningsvorm
- Suspensie
- Sterkte
- 10 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- fles 240 ml
Viramune
(anhydraat)
Bijlage 2
Boehringer Ingelheim bv
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 200 mg
- Toedieningsvorm
- Tablet met gereguleerde afgifte
- Sterkte
- 400 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Intelence
Bijlage 2
Janssen-Cilag bv
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 25 mg, 100 mg, 200 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Eerste keus in de behandeling van therapie-naïeve volwassen patiënten met een HIV-1-infectie is meestal een tripeltherapie. Deze bestaat uit twee nucleoside reverse-transcriptaseremmers (NRTI’s) in combinatie met een derde actief antiretroviraal middel uit een van de volgende drie klassen: bij voorkeur een integraseremmer (INSTI) met een hoge barrière tot resistentie (bictegravir of dolutegravir), en in specifieke situaties met een non-nucleoside reverse-transcriptaseremmer (NNRTI), of een proteaseremmer (PI) met een farmacokinetische booster (cobicistat of ritonavir). Bij de meeste personen met HIV is ook een behandelregime bestaande uit twee middelen mogelijk, meestal dolutegravir/lamivudine (een INSTI met één NRTI), na uitsluiting van enkele exclusiecriteria. De keuze voor een combinatie van antiretrovirale middelen is afhankelijk van diverse factoren, en dient te worden gemaakt op geleide van het resistentieprofiel. Zie voor meer informatie de richtlijn HIV op nvhb.nl.
Nevirapine is een NNRTI. Vanwege de kans op ernstige en mogelijk levensbedreigende bijwerkingen, en omdat nevirapine minder effectief is bevonden dan efavirenz (ook een NNRTI), wordt nevirapine afgeraden als onderdeel van initiële therapie bij therapie-naïeve volwassenen met HIV-1.
Aan de vergoeding van nevirapine zijn voorwaarden verbonden, zie Regeling zorgverzekering, bijlage 2.
Advies
Eerste keus in de behandeling van therapie-naïeve volwassen patiënten met een HIV-1-infectie is meestal een tripeltherapie. Deze bestaat uit twee nucleoside reverse-transcriptaseremmers (NRTI’s) in combinatie met een derde actief antiretroviraal middel uit een van de volgende drie klassen: bij voorkeur een integraseremmer (INSTI) met een hoge barrière tot resistentie (bictegravir of dolutegravir), en in specifieke situaties met een non-nucleoside reverse-transcriptaseremmer (NNRTI), of een proteaseremmer (PI) met een farmacokinetische booster (cobicistat of ritonavir). Bij de meeste personen met HIV is ook een behandelregime bestaande uit twee middelen mogelijk, meestal dolutegravir/lamivudine (een INSTI met één NRTI), na uitsluiting van enkele exclusiecriteria. De keuze voor een combinatie van antiretrovirale middelen is afhankelijk van diverse factoren, en dient te worden gemaakt op geleide van het resistentieprofiel. Zie voor meer informatie de richtlijn HIV op nvhb.nl.
Etravirine is een NNRTI. Er zijn onvoldoende gegevens beschikbaar over het gebruik van etravirine bij therapie-naïeve HIV-patiënten. Etravirine is een extra optie voor patiënten met HIV-1-infectie die zijn voorbehandeld met een optimale doch falende combinatie van antiretrovirale middelen.
Aan de vergoeding van etravirine zijn voorwaarden verbonden, zie Regeling zorgverzekering, bijlage 2.
Indicaties
- Behandeling van een HIV-1-infectie, in combinatie met andere antiretrovirale geneesmiddelen.
Gerelateerde informatie
Indicaties
Bij met antiretrovirale geneesmiddelen voorbehandelde volwassenen en kinderen vanaf 2 jaar:
- behandeling van een HIV-1-infectie, in combinatie met een gebooste HIV-proteaseremmer en andere antiretrovirale geneesmiddelen.
Gerelateerde informatie
Doseringen
Bij dit geneesmiddel wordt (ook) gedoseerd op geleide van de bloedspiegel; zie voor meer informatie hierover op TDM-protocollen van antiretrovirale middelen van tdm-protocollen.nl.
De tabletten met gereguleerde afgifte zijn niet geschikt voor de 14–daagse gewenningsperiode; geef voor deze periode de gewone tabletten of suspensie.
Tot een dosis van 200 mg hebben de gewone tabletten en de suspensie een vergelijkbare biologische beschikbaarheid en zijn dan onderling uitwisselbaar.
Geef nevirapine in combinatie met ten minste twee aanvullende antiretrovirale middelen.
HIV-1 infectie
Volwassenen en kinderen > 50 kg lichaamsgewicht of > 1,25 m² lichaamsoppervlak (formule van Mosteller)
Begindosering (tablet met directe afgifte): 200 mg 1×/dag gedurende 14 dagen, daarna 200 mg (directe afgifte) 2×/dag of 400 mg (gereguleerde afgifte) 1×/dag. 400 mg/dag is de maximale dosering.
Verminderde leverfunctie: Niet gebruiken bij een Child-Pughscore 10–15, zie rubriek Contra-indicaties. Bij een Child-Pughscore t/m 9 is geen dosisaanpassing nodig.
Verminderde nierfunctie: Het wordt aanbevolen bij dialyse een extra dosis van 200 mg te geven ná elke dialysebehandeling. Bij een creatinineklaring ≥ 20 ml/min is geen dosisaanpassing nodig.
Kinderen < 16 jaar (en < 50 kg lichaamsgewicht) excl. neonaten
Volgens de fabrikant is de dosering op basis van lichaamsoppervlak: begindosering (orale suspensie) 150 mg/m² lichaamsoppervlak 1×/dag gedurende 14 dagen. Daarna 150 mg/m² lichaamsoppervlak (orale suspensie) 2×/dag of als volgt met tabletten met gereguleerde afgifte 1×/dag: bij 0,58–0,83 m² lichaamsoppervlak: 2 tabletten van 100 mg, bij 0,84–1,16 m² lichaamsoppervlak: 3 tabletten van 100 mg, en bij ≥ 1,17 m² lichaamsoppervlak: 1 tablet van 400 mg.
Volgens het Kinderformularium van het NKFK is de dosering (conform de Nederlandse en Amerikaanse HIV-richtlijn) op basis van lichaamsoppervlak (BSA): kinderen van 1 maand tot 8 jaar: begindosering (oraal: suspensie of tablet met directe afgifte) 200 mg/m² lichaamsoppervlak 1×/dag gedurende 14 dagen. Daarna 400 mg/m² lichaamsoppervlak/dag verdeeld over 2 doses, max. 400 mg/dag. Bij kinderen ≥ 8 jaar: begindosering (tablet met directe afgifte) 120–150 mg/m² lichaamsoppervlak 1×/dag gedurende 14 dagen. Daarna 240–300 mg/m² lichaamsoppervlak verdeeld over 2 doses, max. 400 mg/dag. Onderhoudsdosering (tablet met gereguleerde afgifte, vanaf 6 jaar): BSA 0,58–0,83 m²: 200 mg 1×/dag; BSA 0,84–1,16 m²: 300 mg 1×/dag; BSA ≥ 1,17 m²: 400 mg 1×/dag.
Volgens de fabrikant is de dosering op basis van lichaamsgewicht: begindosering (orale suspensie) tot een leeftijd van 8 jaar 4 mg/kg 1×/dag gedurende 2 weken, daarna 7 mg/kg 2×/dag. Vanaf de leeftijd van 8 jaar 4 mg/kg 1×/dag gedurende 2 weken, daarna 4 mg/kg 2×/dag. Of als volgt met tabletten met gereguleerde afgifte na de gewenningsperiode 1×/dag: bij kinderen jonger dan 8 jaar 12,5–17,8 kg: 2 tabletten van 100 mg; 17,9–24,9 kg: 3 tabletten van 100 mg; > 25 kg: 1 tablet van 400 mg. Bij kinderen vanaf 8 jaar als volgt: 17,9-31,2 kg: 2 tabletten van 100 mg; 31,3-43,7 kg: 3 tabletten van 100 mg; > 43,8 kg: 1 tablet van 400 mg.
Verminderde leverfunctie: Niet gebruiken bij een Child-Pughscore 10–15, zie rubriek Contra-indicaties. Bij een Child-Pughscore t/m 9 is geen dosisaanpassing nodig.
Verminderde nierfunctie: Bij pediatrische patiënten die dialyse ondergaan een extra dosis geven van 50% van de dagelijks dosis als suspensie of als tablet met directe afgifte, na elke dialysebehandeling. Volgens het Kinderformularium van het NKFK is aanpassing van de dosis bij kinderen > 3 maanden met een verminderde nierfunctie (NB. die geen dialyse ondergaan) niet nodig.
Neonaten
Volgens het Kinderformularium van het NKFK (conform de Nederlandse en Amerikaanse HIV-richtlijn): bij een à terme neonaat 12 mg/kg lichaamsgewicht/dag (suspensie) verdeeld over 2 doses; bij een pre-terme neonaat (zwangerschapsduur 34–37 weken): startdosering 8 mg/kg lichaamsgewicht/dag verdeeld over 2 doses gedurende week 1, na week 1 is de onderhoudsdosering 12 mg/kg lichaamsgewicht/dag verdeeld over 2 doses.
Gemiste dosis
- Tablet met directe afgifte of orale suspensie alsnog innemen binnen 8 uur; daarna de gemiste dosis overslaan en de volgende dosis op het normale tijdstip innemen.
- Tablet met gereguleerde afgifte alsnog innemen binnen 12 uur; na 12 uur de gemiste dosis overslaan en de volgende dosis op het normale tijdstip innemen.
- Start opnieuw met de begindosering als er langer dan 7 dagen geen nevirapine is ingenomen.
Indien een geïsoleerde huiduitslag optreedt tijdens de eerste 14 dagen, de dosis pas verhogen als de huiduitslag is verdwenen. De startdosering mag echter nooit langer dan 28 dagen worden gegeven; kies in dat geval een alternatieve behandeling. Als de huiduitslag ernstig is of gepaard gaat met algemene symptomen het gebruik definitief staken, zie rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Toediening
- Zowel de gewone tablet als de tablet met gereguleerde afgifte heel (zonder kauwen of stukbreken) innemen met vloeistof;
- De suspensie vóór gebruik voorzichtig schudden.
Doseringen
Bij dit geneesmiddel wordt (ook) gedoseerd op geleide van de bloedspiegel; zie voor meer informatie hierover op TDM-protocollen van antiretrovirale middelen van tdm-protocollen.nl.
HIV-1-infectie
Volwassenen
200 mg 2×/dag.
Kinderen vanaf 2 jaar en een lichaamsgewicht ≥ 10 kg
Lichaamsgewicht 10–20 kg: 100 mg 2×/dag, 20–25 kg: 125 mg 2×/dag, 25–30 kg: 150 mg 2×/dag, ≥ 30 kg: 200 mg 2×/dag.
Verminderde leverfunctie: Bij licht tot matig verminderde leverfunctie (Child-Pughscore < 10) is geen dosisaanpassing nodig. Gebruik bij een ernstig verminderde leverfunctie (Child-Pughscore 10–15) wordt niet aanbevolen vanwege onvoldoende gegevens over de toepassing hierbij.
Verminderde nierfunctie: Geen dosisaanpassing nodig.
Bij braken binnen 4 uur na inname, zo snel mogelijk, na een maaltijd, een nieuwe dosis innemen. Bij braken meer dan 4 uur na inname, geen nieuwe dosis innemen tot het volgende normale tijdstip van inname.
Als een vergeten dosis binnen 6 uur na het normale tijdstip wordt opgemerkt, deze zo snel mogelijk na een maaltijd innemen. Is meer tijd verstreken, dan de gemiste dosis niet meer innemen en het normale doseerschema verder vervolgen.
Toediening: De tablet na de maaltijd heel innemen, of eventueel uiteen laten vallen in een glas water; vervolgens het achtergebleven restant met een tweede hoeveelheid water innemen.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): milde tot matig–ernstige huiduitslag, zoals maculopapuleuze of erythemateuze huiduitslag met of zonder jeuk.
Vaak (1-10%): overgevoeligheidsreacties zoals anafylactische reactie, angio-oedeem en urticaria. Hoofdpijn, vermoeidheid, koorts. Misselijkheid, braken, diarree, buikpijn. Granulocytopenie (vaker bij kinderen). Afwijkende leverenzymwaarden (ASAT, ALAT, AF, γ-GT), verhoging van het totaal bilirubine, hepatitis, (acute) ernstige, levensbedreigende levertoxiciteit.
Soms (0,1-1%): verhoogde bloeddruk. Ernstige huiduitslag zoals Stevens-Johnsonsyndroom (SJS) of toxische epidermale necrolyse (TEN). Geelzucht. Spierpijn, gewrichtspijn. Anemie.
Zelden (0,01-0,1%): geneesmiddelexantheem met eosinofilie en systemische symptomen (DRESS-syndroom).
Verder zijn gemeld: rabdomyolyse (bij het optreden van huid- en/of leverreacties). Gevallen van osteonecrose; vooral bij patiënten met algemeen erkende risicofactoren, gevorderde HIV-infectie of langdurige blootstelling aan antiretrovirale combinatietherapie (cART).
cART kan gepaard gaan met gewichtstoename en metabole stoornissen, zoals hypertriglyceridemie, hypercholesterolemie, insulineresistentie, hyperglykemie en het ontstaan van of verergering van bestaande diabetes mellitus.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): hoofdpijn. Misselijkheid, diarree. Huiduitslag. De huiduitslag is meestal licht tot matig ernstig, doorgaans maculeus tot maculopapuleus of erythemateus, doet zich meestal in de tweede week van de behandeling voor, en is zeldzaam na week 4. De huiduitslag blijft meestal beperkt en verdwijnt bij verdere behandeling doorgaans binnen 1–2 weken.
Vaak (1-10%): droge mond, stomatitis, gastro-oesofageale reflux, gastritis, braken, obstipatie, buikpijn, abdominale distensie, flatulentie. Hypertensie. Myocardinfarct. Inspanningsdyspneu. Perifere neuropathie, paresthesie, hypo-esthesie, amnesie, slaperigheid. Wazig zien. Nachtelijk zweten, droge huid, prurigo. Diabetes mellitus, hyperglykemie, hypercholesterolemie (incl. verhoogd LDL), hypertriglyceridemie, hyperlipidemie, dyslipidemie. Anorexie. Anemie, verlaagd aantal neutrofielen, trombocytopenie. Geneesmiddelenovergevoeligheid. Vermoeidheid. Angst, slapeloosheid, (andere) slaapstoornissen. Stijging van de waarden van serumcreatinine, ASAT, ALAT, lipase en/of amylase. Nierfalen.
Soms (0,1-1%): angio-oedeem. Atriumfibrilleren, angina pectoris. Kokhalzen, hematemese. Pancreatitis. Hepatomegalie, (cytolytische) hepatitis, leversteatose. Convulsies, syncope, tremor, traagheid, slaperigheid, nervositeit, verwardheid, aandachtsstoornis. Vertigo. Bronchospasme. Opgezet aangezicht, hyperhidrose, jeuk. Immuunreconstitutie-inflammatoir-syndroom (IRIS). Verlaagd totaal aantal witte bloedcellen. Gynaecomastie.
Zelden (0,01-0,1%): hemorragisch CVA. Stevens-Johnsonsyndroom (SJS), erythema multiforme.
Zeer zelden (< 0,01%): toxische epidermale necrolyse (TEN), DRESS-syndroom ('Drug Rash with Eosinophilia and Systemic Symptoms').
De ernstige overgevoeligheidsreacties (angio-oedeem, erythema multiforme, DRESS-syndroom, TEN) worden gekenmerkt door huiduitslag, koorts en soms betrokkenheid van de organen (incl. maar niet beperkt tot ernstige huiduitslag of huiduitslag in combinatie met koorts, algehele malaise, vermoeidheid, spier- of gewrichtspijnen, blaren, orale laesies, conjunctivitis, hepatitis, eosinofilie).
Verder zijn gemeld: gewichtstoename. Gevallen van osteonecrose, vooral bij patiënten met algemeen erkende risicofactoren, gevorderde HIV-infectie of langdurige blootstelling aan antiretrovirale combinatietherapie.
Bij kinderen van 2–18 jaar komt het bijwerkingenprofiel overeen met dat van volwassenen, wel worden SJS (bij ca. 1%) en andere, milde tot matig-ernstige typen huiduitslag (meestal maculeus/papuleus) met een hogere incidentie gemeld.
Interacties
Zie voor informatie over de interacties van nevirapine en eventuele benodigde dosisaanpassingen de pagina HIV Drug Interactions van de University of Liverpool.
Sorbitol, in de suspensie, kan de biologische beschikbaarheid van andere oraal toegediende geneesmiddelen beïnvloeden.
Interacties
Gelijktijdig gebruik met elbasvir/grazoprevir is gecontra-indiceerd.
Zie voor meer informatie over de interacties van etravirine en eventuele benodigde dosisaanpassingen de pagina HIV Drug Interactions van de University of Liverpool.
Zwangerschap
Nevirapine passeert de placenta.
Teratogenese: Er zijn relatief weinig gegevens bij de mens; die geven geen aanwijzingen voor schadelijkheid. Bij dieren geen aanwijzingen voor schadelijkheid.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken, zie ook hoofdstuk 7 van de richtlijn HIV van de NVHB. Zo mogelijk nevirapine niet gebruiken indien de zwangere een CD4–waarde > 250 × 106 cellen/l in combinatie met detecteerbaar plasma HIV–1 RNA (≥ 50 kopieën/ml) heeft vanwege het risico van ernstige levertoxiciteit.
Overig: Bij gelijktijdige toediening met hormonale anticonceptiva, met uitzondering van parenteraal toegediend medroxyprogesteron (depot), aanvullende anticonceptieve maatregelen nemen. Adviseer een barrière–voorbehoedsmiddel om zo HIV–transmissie te voorkómen.
Zwangerschap
Etravirine passeert de placenta (bij dieren).
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren geen aanwijzingen voor schadelijkheid.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Overig: Tijdens de zwangerschap is de blootstelling aan etravirine in het algemeen verhoogd; een dosisaanpassing is niet nodig, maar wees alert bij combinatie met andere middelen of comorbiditeit die de plasmaspiegel van etravirine kan verhogen.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja.
Advies: Bij een maternale HIV-infectie borstvoeding ontraden omdat de kans bestaat op overdracht van HIV.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend.
Advies: Bij een maternale HIV-infectie borstvoeding ontraden omdat de kans bestaat op overdracht van HIV.
Contra-indicaties
- Ernstige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 10–15) of uitgangswaarden van ASAT/ALAT > 5× ULN ('upper limit of normal'; totdat deze zijn gestabiliseerd tot waarden daar onder).
- Klinische hepatitis of ASAT/ALAT > 5× ULN tijdens een voorgaande behandeling met nevirapine en vervolgens snel opnieuw optreden van leverfunctieafwijkingen bij herstart van het toedienen.
- Ernstige huiduitslag of huiduitslag die gepaard gaat met constitutionele symptomen of overgevoeligheidsreacties bij eerder gebruik van nevirapine, dat tot staken van de behandeling had geleid.
Voor meer contra-indicaties zie de link binnen de rubriek Interacties.
Contra-indicaties
Zie de rubriek Interacties.
Waarschuwingen en voorzorgen
Verminderde werkzaamheid: Voor een beoordeling van afname van de activiteit van nevirapine bij bepaalde mutaties in het HIV-1: zie rubriek 5.1 van de officiële productinformatie CBG/EMA via 'Zie ook'.
Ernstige huidreacties treden vooral op gedurende de eerste 6 weken van behandeling, maar de kritische periode geldt over de eerste 18 weken. Controleer tijdens deze periode zorgvuldig op het verschijnen van huiduitslag en op leverafwijkingen. De behandeling definitief staken bij het optreden van ernstige huiduitslag (incl. Stevens-Johnsonsyndroom of toxische epidermale necrolyse) of als de huiduitslag gepaard gaat met algemene verschijnselen als koorts, blaarvorming, orale laesies, spier- of gewrichtspijn, conjunctivitis, oedeem in het gezicht, zwellingen, malaise. Instrueer de patiënt het gebruik te staken en zich direct te melden als deze symptomen optreden. Het risico op ernstige huidreacties is groter bij:
- prednisongebruik;
- vrouwen;
- het niet in acht nemen van de startdosering;
- het laat raadplegen van een arts bij de eerste symptomen.
Ook de behandeling definitief staken bij overgevoeligheidsreacties die gepaard gaan met constitutionele symptomen in combinatie met viscerale betrokkenheid zoals hepatitis (controleer leverfunctie), eosinofilie, granulocytopenie en renale disfunctie.
Bij gebruik van nevirapine is ernstige en levensbedreigende levertoxiciteit (incl. fatale hepatische necrose) voorgekomen, vooral gedurende eerste 6 weken van de behandeling, maar net als bij huidreacties gelden de eerste 18 weken als kritische periode. Een verhoogd risico op levertoxiciteit is er bij vrouwen, bij een detecteerbaar plasma HIV–1 RNA (≥ 50 kopieën/ml) bij aanvang van de behandeling in combinatie met een CD4-aantal > 250 × 106 cellen/l (bij vrouwen) of > 400 × 106 cellen/l (bij mannen). Verder is er een hoger risico bij een ASAT of ALAT > 2,5× 'upper limit of normal' (ULN) en/of bijkomende chronische infectie met hepatitis B en/of C en/of een reeds bestaande leverfunctiestoornis. Controleer de leverfunctie nauwkeurig vóór de start van de behandeling en elke 2 weken gedurende de eerste 2 maanden; daarna in de derde maand eenmaal en vervolgens eenmaal per 3 tot 6 maanden en vaker bij een ASAT of ALAT ≥ 2,5× ULN en < 5× ULN of indien klinisch noodzakelijk. Staak de behandeling bij een ASAT of ALAT die > 5× ULN is. Hervat, als er geen sprake is van overgevoeligheidsreacties en na normalisatie van de ASAT en ALAT, de behandeling met de begindosering. Staak de behandeling definitief als opnieuw leverfunctiestoornissen optreden.
Immuun reconstitutie inflammatoir syndroom (IRIS) is gemeld, doorgaans in de eerste 2–4 weken tot 6 maanden na de start van cART (antiretrovirale combinatietherapie). Vooral bij ernstige immuundeficiëntie (CD4-getal < 100 cellen/mm³) bij aanvang van de behandeling is er meer kans op ontstekingsreacties op latent aanwezige opportunistische infecties, met ernstige klinische ziektebeelden tot gevolg, zoals CMV-retinitis, focale en/of gegeneraliseerde mycobacteriële infecties of een Pneumocystis jiroveci-pneumonie. Ook gemeld zijn auto-immuunziekten, zoals de ziekte van Graves, auto-immuunhepatitis, polymyositis en het Guillain-Barré-syndroom. De tijd tot optreden van deze ziekten is variabel, echter vaak pas vele maanden na aanvang van de behandeling.
Controleer de waarden van nuchtere serumlipiden en bloedglucose; zo nodig behandelen volgens de geldende richtlijnen.
Controleer op osteonecrose bij het ontstaan van pijnlijke en/of stijf worden van gewrichten, of bij het ondervinden van problemen met bewegen.
Tabletrestanten zijn door sommige patiënten waargenomen in hun ontlasting, waarbij deze soms leken op een intacte tablet. De huidige beschikbare gegevens wijzen niet op een effect op de therapeutische respons.
Ouderen: Nevirapine is niet specifiek onderzocht bij een leeftijd > 65 jaar.
Hulpstoffen: Sucrose, in de suspensie kan bij gebruik ≥ 2 weken de tanden beschadigen. Let ook op bij diabetes mellitus, vanwege het suikergehalte in de suspensie.
Waarschuwingen en voorzorgen
Een verminderde virologische respons op etravirine is waargenomen bij de volgende mutaties van virusstammen: V901, A98G, L1001, K101E/P, V1061, V179D/F, Y181C/I/V en G190A/S.
Huiduitslag treedt meestal op in de tweede week van de behandeling en is zeldzaam na week 4. Bij milde tot matig ernstige huiduitslag verdwijnt deze meestal vanzelf binnen 1–2 weken. Vrouwen zijn gevoeliger voor deze bijwerking. Huid- en overgevoeligheidsreacties kunnen echter ook ernstig zijn en fataal verlopen; instrueer de patiënt bij de eerste tekenen hiervan de arts te raadplegen. Er is waarschijnlijk meer kans op ernstige huidreacties bij gebruik van een NNRTI in de voorgeschiedenis. De eerste symptomen van het DRESS-syndroom treden doorgaans na circa 3–6 weken behandeling op. Bij de eerste tekenen van ernstige huid- of overgevoeligheidsreacties de therapie onmiddellijk en definitief, staken.
Immuun reconstitutie inflammatoir syndroom (IRIS) is gemeld, doorgaans in de eerste 2–4 weken tot 6 maanden na de start van cART (antiretrovirale combinatietherapie). Vooral bij ernstige immuundeficiëntie (CD4-getal < 100 cellen/mm³) bij aanvang van de behandeling is er meer kans op ontstekingsreacties op latent aanwezige opportunistische infecties, met ernstige klinische ziektebeelden tot gevolg, zoals CMV-retinitis, focale en/of gegeneraliseerde mycobacteriële infecties of een Pneumocystis jiroveci-pneumonie. Ook gemeld zijn auto-immuunziekten, zoals de ziekte van Graves, auto-immuunhepatitis, polymyositis en het Guillain-Barré-syndroom. De tijd tot optreden van deze ziekten is variabel, echter vaak pas vele maanden na aanvang van de behandeling.
Wees voorzichtig bij matige leverinsufficiëntie (Child-Pughscore 7–9) en bij een co-infectie met HBV of HCV.
De werkzaamheid en veiligheid zijn niet vastgesteld bij ernstige leverinsufficiëntie (Child-Pughscore 10–15) en er zijn geen gegevens over het gebruik. Er zijn relatief weinig gegevens bekend over de toepassing bij:
- co-infectie met hepatitis B- of C-virus;
- een leeftijd ≥ 65 jaar;
- een leeftijd tussen 1 en 2 jaar, en er zijn geen gegevens over de toepassing bij kinderen < 1 jaar.
Overdosering
Symptomen
Bij doseringen vanaf 800 mg/dag zijn tevens gemeld: erythema nodosum, oedeem, slapeloosheid, duizeligheid, pulmonale infiltraten en gewichtsverlies. Bij een pasgeborene is een dosis van 40× de aanbevolen 2 mg/kg/dag gemeld, waarbij lichte neutropenie en hyperlactatemie voorkwam. Dit verdween binnen een week zonder enige complicaties, na één jaar was de ontwikkeling van het kind nog steeds normaal.
Therapie
Er is geen specifiek antidotum. Absorptie verminderen door toediening van geactiveerde kool. Bij dialysepatiënten neemt de blootstelling aan nevirapine met 43% af gedurende een behandelingsweek; mogelijk kan dialyse dus een rol van betekenis spelen voor wat betreft de eliminatie.
Voor meer informatie over de symptomen en behandeling van een vergiftiging met nevirapine zie de stofmonografie nevirapine via de site van het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met etravirine contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Nevirapine is een antiviraal middel, behorend tot de zogenaamde non-nucleoside reverse-transcriptaseremmers (NNRTI's). Het werkingsspectrum van nevirapine is beperkt tot HIV type 1. Nevirapine is een specifieke, non-competitieve remmer van het HIV-1-reverse-transcriptase. Het bindt zich rechtstreeks aan het reverse-transcriptase enzym en blokkeert zo de RNA- en DNA-afhankelijke DNA-polymerase activiteit van het virus door ontregeling van het katalytische gedeelte van het enzym. Kruisresistentie tegen efavirenz wordt verwacht na virologisch falen met nevirapine.
Kinetische gegevens
F | > 90% (tablet/susp.), ca. 75% (tablet met gereguleerde afgifte); niet beïnvloed door voedsel. |
T max | ca. 4 uur (tablet/susp.), 25 uur (tablet met gereguleerde afgifte). |
V d | ca. 1,21 l/kg. |
Overig | De concentratie in de cerebrospinale vloeistof is ca. 45% van de plasmaconcentratie. |
Metabolisering | uitgebreid in de lever, vooral door de CYP3A-familie. |
Eliminatie | voornamelijk met de urine, ca. 81% als metabolieten en < 5% onveranderd; ca. 10% met de feces. |
T 1/2el | ca. 45 uur na eenmalige toediening; na enkele weken gebruik 25–30 uur (door zelfinductie). Bij kinderen neemt de klaring toe met toenemende leeftijd overeenkomend met een toenemend lichaamsoppervlak. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Etravirine is een antiviraal middel, behorend tot de zogenaamde non-nucleoside reverse-transcriptaseremmers (NNRTI's). Het werkingsspectrum is beperkt tot HIV type 1. Etravirine is een niet-competitieve remmer van het HIV-1-reverse-transcriptase. Het bindt zich rechtstreeks aan het reverse-transcriptase-enzym en blokkeert zo de RNA- en DNA-afhankelijke DNA-polymeraseactiviteit van het virus door ontregeling van het katalytische gedeelte van het enzym.
Kinetische gegevens
T max | ca. 4 uur, bij inname met voedsel. De systemische blootstelling is ca. 50% lager bij inname zonder voedsel. |
Eiwitbinding | ca. 99,9%. |
Metabolisering | door oxidatie in de lever, vooral door het CYP3A-enzymsysteem, in mindere mate door de CYP2C-familie, gevolgd door glucuronidering. |
Eliminatie | ca. 94% met de feces (81–86% onveranderd) en ca. 1% in urine in de vorm van metabolieten. Etravirine wordt niet verwijderd door dialyse. |
T 1/2el | 30–40 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
nevirapine hoort bij de groep HIV Non-nucleoside reverse-transcriptaseremmers.
Groepsinformatie
etravirine hoort bij de groep HIV Non-nucleoside reverse-transcriptaseremmers.