Samenstelling
Pegasys pharmaand GmbH
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof '90'
- Sterkte
- 180 microg/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 0,5 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof '135'
- Sterkte
- 270 microg/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 0,5 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof '180'
- Sterkte
- 360 microg/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 0,5 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Besremi Amomed Pharma GmbH
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 500 microg/ml
- Verpakkingsvorm
- pen 0,5 ml
De sterkte geeft de hoeveelheid van het interferon α-2b gedeelte van ropeginterferon α-2b aan, zonder rekening te houden met de pegylering. De dosis kan op de pen worden ingesteld in stappen van 50 microg.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Actieve immunisatie van risicogroepen tegen hepatitis B, met een hepatitis B-vaccin gebeurt in Nederland via preventieprogramma’s en naar aanleiding van risicocontacten. Soms, bv. wanneer een directe bescherming is gewenst, is passieve immunisatie met hepatitis B-immunoglobuline geïndiceerd, meestal gecombineerd met of gevolgd door actieve immunisatie. De behandeling van chronische hepatitis B bestaat uit entecavir of tenofovirdisoproxil of –alafenamide of, in selecte gevallen, peginterferon α.
Preventie van hepatitis C (HCV) berust op het vermijden van bloed-bloedcontact, veilig seksueel contact bij mannen die seks hebben met mannen (MSM) en het veilig gebruik van bloedproducten en transplantaten. Effectieve behandeling/eradicatie van een HCV-infectie is van belang om verspreiding op populatieniveau te voorkomen. Er is geen medicamenteuze profylaxe. De behandeling van zowel een chronische HCV-infectie (als initiële therapie of na falen van eerdere behandeling), als van een acute infectie bestaat uit een combinatie van direct-werkende antivirale middelen (DAA’s). De keuze voor een optimaal behandelregime wordt o.a. bepaald door het HCV-genotype, de mate van reeds aanwezige fibrose/cirrose in de lever en of de patiënt al dan niet is voorbehandeld. Zie voor de meest recente behandeladviezen het HCV-Richtsnoer.
Advies
Zie voor de behandeling van Polycythemia vera de geldende behandelrichtlijn van de NVvH via publicatie.hematologienederland.nl.
Indicaties
Chronische Hepatitis B (CHB):
- HBeAg-positieve of HBeAg-negatieve CHB bij volwassenen met gecompenseerde leverziekte en bewijs van virale replicatie, verhoogd ALAT en histologisch bevestigde leverontsteking en/of fibrose;
- HBeAg-positieve CHB bij non-cirrotische kinderen van 3 jaar en ouder met bewijs van virale replicatie en persistent verhoogd ALAT.
Chronische Hepatitis C (CHC):
- bij volwassenen met gecompenseerde leverziekte in combinatie met andere geneesmiddelen. Overweeg monotherapie alleen bij contra-indicatie voor andere geneesmiddelen;
- bij kinderen van 5 jaar en ouder, met een lichaamsoppervlak groter dan 0,7 m², in combinatie met ribavirine, die niet eerder behandeld zijn en positief zijn voor serum HCV-RNA. Overweeg monotherapie alleen bij contra-indicatie voor andere geneesmiddelen.
- Offlabel: Philadelphia-chromosoom-negatieve myeloproliferatieve aandoeningen: essentiële trombocytemie (ET), primaire myelofibrose (PMF) en polycythemia vera (PV).
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Polycythaemia vera zonder symptomatische splenomegalie bij volwassenen, als monotherapie.
Doseringen
Chronische hepatitis B
Volwassenen (incl. ouderen)
180 microgram 1×/week gedurende 48 weken, subcutaan in buik of dij.
Kinderen 3-17 jaar en een lich.oppervlak > 0,54m²:
bij lichaamsoppervlak 0,54–0,74 m² 65 microgram 1×/week gedurende 48 weken, subcutaan in buik of dij; bij lichaamsoppervlak 0,75–1,08 m² 90 microgram 1×/week; bij lichaamsoppervlak 1,09–1,51 m² 135 microgram 1×/week; bij lichaamsoppervlak > 1,51 m² 180 microgram 1×/week.
Bij toxiciteit: zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (zoals trombocytopenie, neutropenie en een verhoogd ALAT) de productinformatie (CBG/EMA) van de fabrikant (rubriek 4.2, tabellen 5 en 6).
Chronische hepatitis C - nog niet eerder behandelde patiënten
Volwassenen (incl. ouderen)
In combinatie met ribavirine oraal óf als monotherapie: 180 microgram 1×/week subcutaan in buik of dij. Ribavirine doseren in 2 doses ('s ochtends en 's avonds met voedsel). Voor genotype 1 en 4 en < 75 kg lichaamsgewicht: 1000 mg per dag ('s ochtends 2 tabletten/capsules, 's avonds 3 tabletten/capsules); ≥ 75 kg lichaamsgewicht: 1200 mg per dag. Voor genotype 2 en 3 is de ribavirinedosering 800 mg/dag. De behandelduur bij monotherapie bedraagt 48 weken. De behandelduur van de combinatie met ribavirine bij CHC hangt af van het virale genotype: Patiënten geïnfecteerd met HCV genotype 1 die in week 4 aantoonbaar HCV-RNA hebben, ongeacht de virale belasting voor de behandeling, dienen 48 weken behandeld te worden. Overweeg een behandelduur van 24 weken voor patiënten die geïnfecteerd zijn met genotype 1 met een lage virale belasting (LVL) bij aanvang (≤ 800.000 IE/ml) of met genotype 4, die HCV-RNA negatief zijn in behandelingsweek 4 en die HCV-RNA negatief blijven tot week 24. Patiënten die geïnfecteerd zijn met HCV genotype 2 of 3 en die in week 4 aantoonbaar HCV-RNA hebben,ongeacht de virale belasting voorafgaand aan de behandeling, gedurende 24 weken behandelen. Overweeg een behandeling van slechts 16 weken bij bepaalde patiënten die geïnfecteerd zijn met genotype 2 of 3 met LVL (≤ 800.000 IE/ml) bij aanvang én die HCV negatief zijn in behandelingsweek 4 én HCV negatief blijven tot week 16; een dergelijke behandelduur hangt echter samen met afgenomen kans op respons en toegenomen kans op virologische terugval. De beschikbare gegevens zijn beperkt bij genotype 5 of 6 ; daarom wordt combinatietherapie met 1000/1200 mg ribavirine gedurende 48 weken aanbevolen.
Bij toxiciteit: Zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (zoals anemie, neutropenie en trombocytopenie) de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2, tabel 3).
Kinderen van 5–17 jaar en een lichaamsoppervlak > 0,7 m²
In combinatie met ribavirine oraal: lichaamsoppervlak 0,71–0,74 m² 65 microgram 1×/week. subcutaan in buik of dij; 0,75–1,08 m² 90 microgram 1×/w.; 1,09–1,51 m² 135 microgram 1×/w.; > 1,51 m² 180 microgram 1×/w. De ribavirinedosering is ca. 15 mg/kg lichaamsgewicht per dag verdeeld over 2 dagelijkse doses, voor de gedetailleerde doseerrichtlijnen zie de productinformatie van de fabrikant (rubriek 4.2 tabel 7). Behandelduur: HCV genotype 2 of 3: 24 weken en andere genotypen 48 weken. Indien na 24 weken nog steeds HCV-RNA detecteerbaar is de behandeling staken.
Bij toxiciteit: zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (zoals trombocytopenie, neutropenie en een verhoogd ALAT) de productinformatie (CBG/EMA) van de fabrikant (rubriek 4.2, tabellen 5, 6 en 8).
Chronische hepatitis C - reeds eerder behandelde patiënten
Volwassenen (incl. ouderen)
In combinatie met ribavirine oraal: 180 microgram 1×/week, subcutaan in buik of dij. Ribavirine doseren in 2 doses ('s ochtends en 's avonds met voedsel) op basis van lichaamsgewicht (ongeacht het genotype): < 75 kg: 1000 mg per dag ('s ochtends 2 tabletten/capsules, 's avonds 3 tabletten/capsules); ≥ 75 kg: 1200 mg per dag. Behandelduur: de aanbevolen totale behandelduur is 48 weken. Patiënten die in week 12 aantoonbaar virus hebben, dienen te stoppen met de behandeling. Indien een behandeling wordt overwogen voor patiënten die geïnfecteerd zijn met virus genotype 1, die niet reageerden op voorafgaande behandeling met peginterferon α-2 b en ribavirine, dan is de totale aanbevolen behandelduur 72 weken.
Chronische hepatitis C, co-infectie met HIV
Volwassenen (incl. ouderen)
Monotherapie óf in combinatie met ribavirine oraal: 180 microgram 1×/w. subcutaan in buik of dij. Ribavirine: bij HCV genotype 1 en een gewicht van < 75 kg en ≥ 75 kg per dag 1000 mg respectievelijk 1200 mg. Bij HCV-genotype anders dan genotype 1: 800 mg per dag. Behandelduur: 48 weken.
Offlabel: ET, PMF en PV
Volwassenen (incl. ouderen)
Volgens de landelijke richtlijnen Oncologische hematologie van de NVvH: startdosering s.c. 45-90 microg/week.
Verminderde nierfunctie: Volwassenen: bij een ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring < 30 ml/min) of bij een nierziekte in het eindstadium starten met 135 microgram 1x/week. Controleer en verlaag de dosering bij bijwerkingen. Bij lichte of matige nierfunctiestoornis is geen dosisaanpassing nodig.
Toediening: Subcutane toediening moet beperkt blijven tot in de buik of het dijbeen, de absorptie is dan 20–30% beter dan bij toediening in de arm.
Raadpleeg de geneesmiddeltekst of de SmPC van andere geneesmiddelen die gecombineerd worden met peginterferon α 2a bij CHC over de gebruikelijke behandelduur.
Doseringen
Polycythaemia vera
Volwassenen (incl. ouderen)
Titratiefase: starten met s.c. 100 microg per keer, óf 50 microg in combinatie met een andere cytoreductieve behandeling. Dan geleidelijk verhogen met 50 microg elke 2 weken, met eventueel geleidelijke verlaging andere cytoreductieve behandeling, tot stabilisatie van de hematologische parameters (hematocriet < 45%, trombocytenaantal < 400 × 10 9/l en leukocytenaantal < 10 × 10 9/l) . Maximaal 500 microg 1×/2 weken als enkelvoudige dosis.
Onderhoudsfase: handhaaf dosis bij bereiken stabilisatie hematologische parameters, 1×/2 weken, gedurende ten minste 1,5 jaar. Daarna eventueel dosis aanpassen en/of toedieningsinterval verlengen tot 1×/4 weken.
Verminderde nierfunctie: bij ernstig verminderde nierfunctie (15–30 ml/min) is dosisaanpassing nodig. Gebruik bij < 15 ml/ml is gecontra-indiceerd.
Verminderde leverfunctie: bij een gecompenseerde cirrose (Child-Pughscore 5–6) is geen dosisaanpassing nodig. Gebruik bij een gedecompenseerde cirrose (Child-Pughscore 7–15) is gecontra-indiceerd vanwege onvoldoende gegevens.
Toediening
- Subcutaan injecteren in de buikhuid rond de navel (ten minste 5 cm ervan verwijderd) of de dij.
- Niet injecteren in gebied waar de huid geïrriteerd, rood, gekneusd, ontstoken of met littekens bedekt is.
Bijwerkingen
Volwassenen (monotherapie bij CHB of CHC of in combinatie met ribavirine bij CHC)
Zeer vaak (> 10%): anorexie. Depressie, angst, slapeloosheid, irritatie. Hoofdpijn, duizeligheid, verminderde concentratie. Dyspneu, hoest. Diarree, buikpijn, misselijkheid. Alopecia, jeuk, droge huid, dermatitis. Myalgie, artralgie. Koorts, rillingen, pijn, asthenie, vermoeidheid. Reactie op de injectieplaats. Bij HBV monotherapie komen de volgende bijwerkingen minder vaak voor (1-10%): depressie, slapeloosheid, duizeligheid, buikpijn, misselijkheid, diarree, rillingen, pijn, irritatie en reactie op de injectieplaats.
Vaak (1-10%): infectie van de bovenste luchtwegen, bronchitis, orale candidiasis, herpes simplex, schimmel-, virale en bacteriële infecties. Pijn op de borst, influenza-achtige aandoening, malaise, lethargie, dorst, gewichtsafname. Trombocytopenie, anemie, lymfadenopathie. Tachycardie, palpitaties, perifeer oedeem, opvliegers. Hypothyroïdie, hyperthyroïdie. Emotionele stoornissen, stemmingsverandering, agressie, nervositeit, verminderd geheugen, syncope, migraine, hypo-esthesie, hyperesthesie, paresthesie, tremor, smaakstoornis, nachtmerries, slaperigheid. Troebel zien, pijn in het oog, oogontsteking, xeroftalmie. Vertigo, oorpijn. Inspanningsdyspneu, bloedneus, nasofaryngitis, nasale of sinuscongestie, rinitis, keelpijn. Braken, dyspepsie, dysfagie, droge mond, mondulceratie, tandvleesbloeding, tongontsteking, stomatitis, flatulentie. Huiduitslag, urticaria, eczeem, (verergering van) psoriasis, fotosensibilisatie, toegenomen of/en nachtelijk zweten. Artritis, spierzwakte, botpijn, pijn in de rug, hals, en/of skeletspieren, spierkrampen. Impotentie, verminderd libido. Verhoogd ALAT.
Soms (0,1-1%): dehydratie. Hypertensie. Piepende ademhaling, pneumonie. Huidinfectie, ontsteking van de schildklier, sarcoïdose. Diabetes mellitus. Leverdisfunctie, hepatisch neoplasma. Gastro-intestinale bloeding. Suïcideneiging, hallucinaties. Perifere neuropathie. Retinale bloeding. Verlies van het gehoor.
Zelden (0,01-0,1%): pancytopenie. Anafylaxie, systemische lupus erythematodes, reumatoïde artritis. Diabetische ketoacidose. Myocardinfarct, congestief hartfalen, cardiomyopathie, angina pectoris, aritmieën waaronder atriumfibrilleren en supraventriculaire tachycardie, pericarditis, endocarditis. Interstitiële pneumonitis (incl. fataal verloop), pulmonale embolie. Peptisch ulcer, pancreatitis. Leverfalen, cholangitis, hepatische steatose. Cerebrale hemorragie, coma, convulsies, aangezichtsverlamming. Optische neuropathie, papiloedeem, retinale vasculaire aandoening, retinopathie, corneaal ulcer. Otitis externa. Nierinsufficiëntie. Myositis. Vasculitis. Suïcide, psychotische stoornis.
Zeer zelden (< 0,01%): aplastische anemie. Idiopathische of trombotische trombocytopenische purpura. Verlies van het gezichtsvermogen. Toxische epidermale necrolyse, Stevens-Johnsonsyndroom, angio-oedeem, erythema multiforme.
Verder zijn gemeld: sepsis, leukopenie, neutropenie (matig; 0,75 tot 0,5 × 109/l en ernstig; < 0,5 × 109/l in 24% resp. 5% van de patiënten bij combinatietherapie met ribavirine. Ernstig ca. 11% bij HIV-HCV positieve patiënten), lymfopenie, vorming van neutraliserende anti–interferon antilichamen (dit correleert bij geen van beide indicaties met een gebrek aan therapeutische respons), 'pure red cell aplasia', afstoting van lever- en niertransplantaat. Manie, bipolaire stoornissen, moordneiging. Sereuze retinaloslating, neuritis optica. Cerebrale ischemie, perifere ischemie, ischemische colitis. Rabdomyolyse. Tongpigmentatie. Verhoogd bilirubine, verstoring van de elektrolytenbalans (hypokaliëmie, hypocalciëmie, hypofosfatemie), hyperglykemie, hypoglykemie en verhoogde triglyceriden. Pulmonale arteriële hypertensie (doorgaans pas enkele maanden na aanvang therapie) met name bij aanwezigheid van risicofactoren zoals portale hypertensie, HIV-infectie en cirrose. Het Vogt-Koyanagi-Haradasyndroom (VKH of uveo-encefalitis) is gemeld bij patiënten met chronische hepatitis C die werden behandeld met interferon; bij vermoeden van het VKH-syndroom antivirale therapie staken.
Kinderen (infectie met CHC, combinatietherapie met ribavirine)
Zeer vaak (> 10%): influenza-achtige verschijnselen (91%), slapeloosheid, vermoeidheid, prikkelbaarheid, verminderde eetlust. Hoofdpijn (64%). Gastro-intestinale stoornissen (56%). Pijn in skeletspieren. Huiduitslag, jeuk, alopecia. Reactie op de injectieplaats (45%).
Vaak (1–10%): koorts, influenza, mononucleosis infectiosa, (naso)faryngitis (door Streptococcus), candidiasis, tandabces, hordeolum, (virale) gastro-enteritis, urineweginfectie. Duizeligheid, verstoorde aandacht, migraine. Abnormaal gedrag, boosheid, agressie, ADHD, angst, depressie, hallucinaties. Dyspneu, bloedneus. (Afteuze) stomatitis, misselijkheid, buikpijn. Oogirritatie, pijn of jeuk in het oog, retinale exsudaten, verminderde visus, tijdelijke blindheid. Oorpijn. Gezwollen gezicht, erythema fixatum. Dysurie, incontinentie. Vaginale afscheiding. Rugpijn, pijn in extremiteiten. Anemie. Hyperglykemie, type 1 diabetes mellitus. Lokaal: hematoom op de injectieplaats.
Verder zijn gemeld: groeiremming. Verlaging van hemoglobine, neutrofielen- en trombocytenaantal, stijging ALAT.
Het veiligheidsprofiel bij kinderen met CHB is vergelijkbaar met dat van kinderen met CHC.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): leukopenie, trombocytopenie. Artralgie, spierpijn. Influenza-achtige ziekte, vermoeidheid. Gamma-GT verhoogd.
Vaak (1-10%): luchtweginfectie, influenza, rinitis, schimmelinfectie van de huid. Pancytopenie, neutropenie, anemie. Hypothyroïdie, hyperthyroïdie, thyroïditis. Hypertriglyceridemie, verminderde eetlust. Depressie, agressief gedrag, slapeloosheid, angst, veranderde stemming, stemmingswisselingen of -stoornissen, lusteloosheid. Hoofdpijn. Duizeligheid, hypo-esthesie, slaperigheid, paresthesie. Droge ogen. Atriumfibrilleren. Microangiopathie. Dyspneu. Diarree, misselijkheid, buikpijn, obstipatie, opgezette buik, droge mond. Leveraandoening, verhoogd ALAT, ASAT en AF. Jeuk, alopecia, huiduitslag, erytheem, psoriasis, xeroderma, acneïforme dermatitis, hyperkeratose, hyperhidrose, droge huid. Syndroom van Sjögren, artritis, pijn in extremiteit, musculoskeletale pijn, botpijn, spierspasmen. Koorts, reactie op de injectieplaats, asthenie, koude rillingen, algemene verslechtering van de lichamelijke gezondheid, erytheem op de injectieplaats. Anti-schildklierantistoffen positief, thyroïdstimulerend hormoon in bloed verhoogd, verhoogde lichaamstemperatuur, antinucleair antilichaam positief, verhoogd bloedlactaatdehydrogenase, afgenomen gewicht.
Soms (0,1-1%): orale herpes, herpes zoster, orale candidiasis, sinusitis, oesofageale candidiasis, vulvovaginale mycotische infectie, hordeolum, onychomycose. Hartinfarct, atrioventriculair blok, intracardiale trombus, insufficiëntie van de aortaklep, cardiovasculaire aandoening. Ziekte van Basedow, sarcoïdose. Zelfmoordpoging, zelfmoordgedachten, verwardheid, acute stressstoornis, hallucinaties, emotioneel leed, nervositeit, nachtmerrie, prikkelbaarheid. Polyneuropathie, perifere motorische neuropathie, radiculopathie, migraine, geestelijke aftakeling, tremor, aura. Retinale bloeding, retinale exsudaten, visusstoornis, wazig zicht, oculair ongemak, eczeem op de oogleden. Doofheid, tinnitus, draaiduizeligheid. Fenomeen van Raynaud, hypertensie, hematoom, voorbijgaand erytheem. Pneumonitis, hoesten, epistaxis, irritatie van de keel. Gastritis, buikwandaandoening, flatulentie, frequente stoelgang, odynofagie, tandvleesbloeding. Hepatotoxiciteit, toxische hepatitis, hepatomegalie, porfyrie niet acuut. Lichtgevoeligheidsreactie, huidafschilfering, nageldystrofie. Spierzwakte, nekpijn, liespijn. Hemorragische cystitis, dysurie, mictiedrang, urineretentie. Erectiestoornis, hematospermie. Pijn op de injectieplaats, jeuk op de injectieplaats, gevoeligheid voor weersverandering. Verhoogd aantal bloedplaatjes, verhoogd bloedurinezuur, Coombs-test positief.
Zelden (0,01-0,1%): bipolaire stoornis, manie. Retinopathie, optische neuropathie, retinale arteriële vaatocclusie, retinale veneuze takocclusie, verminderde gezichtsscherpte. Cardiomyopathie, angina pectoris. Leverfalen.
Zeer zelden (< 0,01%): idiopathische of trombotische trombocytopenische purpura. Blindheid. Myocardischemie. Longinfiltratie.
Verder zijn gemeld: syndroom van Vogt-Koyanagi-Harada, acute overgevoeligheidsreacties (zoals urticaria, angio-oedeem, bronchoconstrictie of anafylaxie), retinaloslating, pulmonale fibrose, pneumonie, pulmonale arteriële hypertensie, tandaandoening, parodontale ziekte, huiddepigmentatie, hyperpigmentatie van de tong.
Sommige van de genoemde bijwerkingen zijn opgetreden met andere α-interferonen dan dit middel.
Interacties
Let op: peginterferon α-2a heeft een lange (schijnbare) eliminatiehalfwaardetijd, waardoor ook tot ca. 40 dagen na staken van het interferon nog een interactie kan optreden.
Combinatie met immunosuppressiva (zoals peginterferon α-2a+ribavirine+azathioprine) kan binnen 3–7 weken leiden tot pancytopenie en beenmergsuppressie. In individuele gevallen als de voordelen opwegen tegen het risico; controleer op myelotoxiciteit en beëindig de behandeling bij het optreden er van. De myelotoxiciteit is omkeerbaar binnen 4–6 weken na staken van de gehele therapie en treedt niet opnieuw op na herintroductie van één van de behandelingen alleen.
Peginterferon α-2a kan de plasmaconcentraties van theofylline met circa 25% verhogen; de interactie is waarschijnlijk maximaal na meer dan 4 weken therapie met het peginterferon. Bij combinatie met methadon controleren op signalen van een methadonvergiftiging en rekening houden met QTc-verlenging bij gebruik van een hoge dosering methadon. Een aanpassing van de dosering van bloedglucoseverlagende middelen kan nodig zijn.
Combinatie met cART (HAART) voor een HIV-infectie vermeerdert de kans op lactaatacidose; wees daarom voorzichtig met de toevoeging van peginterferon α-2a en ribavirine aan cART (zie ook onder Waarschuwingen en voorzorgen).
Interacties
Ropeginterferon α-2b remt mogelijk de activiteit van CYP1A2 en CYP2D6 en zou daardoor de bloedconcentraties van geneesmiddelen gemetaboliseerd door deze enzymen kunnen verhogen. Wees voorzichtig bij gelijktijdig toedienen met CYP1A2-substraten, met name substraten met een smalle therapeutische breedte, zoals theofylline of methadon. Voorzichtigheid is ook geboden met CYP2D6-substraten (bijvoorbeeld risperidon, vortioxetine).
Voorzichtigheid is geboden bij combinatie met andere potentieel myelosuppressieve/chemotherapeutische middelen.
Narcotica, hypnotica of sedativa moeten met voorzichtigheid worden toegediend bij gelijktijdig gebruik met ropeginterferon α-2b.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij resusapen (Macaca rhesus) zijn bij gebruik van zeer hoge doses interferon α-2a vroeg of midden in de foetale periode vruchtafdrijvende effecten opgetreden.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Overig: Een vruchtbare vrouw of man dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen tijdens de therapie. Omdat benzylalcohol de placenta kan passeren moet rekening worden gehouden met de mogelijke toxiciteit ervan voor prematuren na toediening vlak voor of tijdens een bevalling. De behandeling samen met ribavirine is gecontra-indiceerd tijdens de zwangerschap vanwege significante teratogene effecten, zie ook ribavirine#zwangerschap.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren is reproductietoxiciteit gezien bij gebruik van interferon α.
Advies: Gebruik ontraden.
Overig: Vrouwen die zwanger kunnen worden, moeten effectieve anticonceptie gebruiken.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Interferon is een groot molecuul; waarschijnlijk is de overgang in de moedermelk beperkt. Verder is de absorptie van interferon na orale toediening (via de moedermelk) beperkt.
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt. Borstvoeding door vrouwen met een co-infectie met HIV wordt ontraden om het overdragen van HIV te voorkomen.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Een nadelig effect bij de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel óf het geven van borstvoeding ontraden.
Contra-indicaties
- ernstige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 7-15) of gedecompenseerde levercirrose;
- HCV/HIV-patiënten met cirrose én een Child-Pughscore van ≥ 6, tenzij deze volledig veroorzaakt wordt door een indirecte hyperbilirubinemie door geneesmiddelen (zoals atazanavir);
- auto-immuun hepatitis;
- ernstige reeds bestaande hartaandoeningen (zoals een instabiele hartaandoening of een hartaandoening die niet onder controle is in de voorgaande 6 maanden);
- aanwezigheid of voorgeschiedenis van een ernstige psychiatrische aandoening (ernstige depressie, suïcidaal gedrag) bij kinderen en adolescenten;
- kinderen jonger dan 3 jaar (vanwege de kans op fatale toxische effecten en anafylactoïde reacties door benzylalcohol in de injectievloeistof).
Zie voor meer contra-indicaties de rubrieken Zwangerschap.
Contra-indicaties
- schildklieraandoening, tenzij onder controle met een conventionele behandeling;
- voorgeschiedenis of aanwezigheid van ernstige psychiatrische stoornissen, met name ernstige depressie, zelfmoordgedachten of zelfmoordpoging;
- ernstige hart- en vaatziekte (d.w.z. ongecontroleerde hypertensie, congestief hartfalen (≥ NYHA-klasse II), ernstige hartritmestoornissen, significante coronaire stenose, instabiele angina pectoris) of recente beroerte of hartinfarct;
- voorgeschiedenis of aanwezigheid van auto-immuunziekte;
- immuungecompromitteerde ontvangers van een orgaantransplantaat;
- gedecompenseerde levercirrose (Child-Pughscore 7–15);
- terminale nierinsufficiëntie (GFR < 15 ml/min).
Waarschuwingen en voorzorgen
Peginterferon α-2a is niet onderzocht bij patiënten met gedecompenseerde cirrose (Child-Pughscore ≥ 7) en bij patiënten met een (lever)transplantatie. Afstotingen van lever– en niertransplantaten zijn gemeld.
Bij patiënten die tevens zijn geïnfecteerd met HIV en die behandeld worden met cART (HAART), is er meer kans op het ontstaan van lactaatacidose. Bij patiënten met een co-infectie en met een voortgeschreden cirrose, is er meer kans op het ontstaan van (mogelijk fatale) leverdecompensatie bij gebruik van ribavirine in combinatie met interferon. Controleer nauwgezet op tekenen van leverdecompensatie; bij leverdecompensatie de behandeling niet starten/onmiddellijk staken. Bij HCV/HIV co-infectie zijn onvoldoende gegevens beschikbaar over de werkzaamheid en veiligheid bij kinderen en bij een CD4-aantal < 200 × 106/liter.
Toepassing bij kinderen van 3 tot 17 jaar resulteert in gewichtsverlies en groeiremming. Bij een aantal patiënten keerde de groei (6 jaar na de behandeling) terug op hun baseline groeicurve. De hoeveelheid beschikbare gegevens is niet voldoende om te kunnen concluderen dat de groeiremming altijd omkeerbaar is. Er zijn geen gegevens over de langetermijneffect op de seksuele rijping. Deze nadelige effecten vóór de behandeling afwegen tegen de ziektekarakteristieken van het kind zoals bewijs van ziekteprogressie (zichtbare fibrose), comorbiditeiten die de ziekte mogelijk nadelig beïnvloeden (zoals een HIV co-infectie) en prognostische factoren voor een respons (bij HBV-infectie vooral HBV-genotype en ALAT-waarden; bij HCV-infectie vooral HCV-genotype en HCV-RNA-waarden). Indien mogelijk het kind ná de puberale groeispurt behandelen.
Vóór de behandeling de TSH-en T4–spiegels, glucosegehalte, trombocytenaantal en neutrofielenaantal controleren. De behandeling pas starten indien het trombocytenaantal ≥ 90 × 109/l is, het absolute neutrofielenaantal ≥ 1,5 × 109/l is en de overige waarden (stabiel) binnen de normale grenzen liggen. Vóór de behandeling tevens standaard bloedbeeld, leverenzymwaarden, en serumbilirubine bepalen.
Na 2 en na 4 weken de hematologische testen herhalen en na 4 weken de biochemische testen; daarna de testen periodiek en op indicatie uitvoeren. Tijdens de therapie de TSH-waarde bepalen indien klinisch aangewezen. Indien toename in de ALAT-spiegels ondanks dosisverlaging progressief, én klinisch significant is of gepaard gaat met verhoogde waarden van direct bilirubine, de therapie staken. De therapie ook staken bij ontstaan van aanwijzingen voor leverdecompensatie en bij oncontroleerbare diabetes, hypo- of hyperglykemie. De hematologische veranderingen die kunnen optreden (leukopenie, neutropenie, lymfopenie, trombocytopenie en daling van hemoglobine), treden doorgaans binnen 2 weken op. Een voortschrijdende daling na 8 weken van therapie komt niet vaak voor. De daling is reversibel na verlaging van de dosis of afbreken van de therapie, waarbij bij de meerderheid van de patiënten de waarden terug zijn op de uitgangswaarden ca. 4–8 weken na het staken van de therapie.
In tegenstelling tot bij chronische hepatitis C zijn bij chronische hepatitis B exacerbaties van de ziekte (met tijdelijke en mogelijk significante verhogingen (> 10× ULN) van serum ALAT) tijdens de therapie niet ongebruikelijk; de leverfunctie frequenter controleren en dosisverlaging of tijdelijke onderbreking van de behandeling overwegen, tot de verhoging afneemt. De therapie niet starten indien de uitgangswaarde van het ALAT > 10× ULN is.
Behandeling met interferon α wordt in verband gebracht met hypertensie, hartritmestoornissen, hartfalen, pijn op de borst en myocardinfarct. Bij bestaande cardiale afwijkingen vóór de behandeling een ECG uitvoeren. Bij verslechtering van de cardiovasculaire status, de behandeling onderbreken of definitief staken.
Vóór de behandeling bij alle patiënten een oogonderzoek laten uitvoeren. Bij vermindering of verlies van gezichtsvermogen tijdens de therapie direct een volledig oogonderzoek laten uitvoeren. Bij reeds bestaande oogaandoeningen regelmatig oogonderzoek laten uitvoeren. Bij verergering van bestaande oogaandoeningen of bij het ontstaan van nieuwe oogaandoeningen de therapie definitief staken.
Tijdens de behandeling kunnen (ernstige) effecten op het centraal zenuwstelsel optreden. Depressie, suïcidale gedachten en pogingen tot suïcide zijn ook (zelfs tot 6 mnd.) na staken van de behandeling nog waargenomen. Controleer alle patiënten nauwgezet op tekenen of symptomen van psychiatrische aandoeningen. Patiënten met een stoornis in het gebruik van middelen (bv. alcohol en cannabis) hebben meer kans op het ontwikkelen van, of op verergering van bestaande psychiatrische stoornissen. Als de behandeling met peginterferon α bij deze patiënten nodig wordt geacht; controleer op de aanwezigheid van andere psychiatrische co-morbiditeiten en de kans op (andere) verslavingen. Overweeg indien nodig een interdisciplinaire aanpak met een psychiatrisch zorgverlener of verslavingsspecialist om de patiënt te evalueren, behandelen en te volgen. Bij (her)optreden van psychiatrische stoornissen en middelengebruik is vroege (psychiatrische) interventie aanbevolen. Wanneer symptomen aanhouden of verergeren of wanneer suïcidale gedachten ontstaan, de behandeling met peginterferon α+ribavirine staken. Wees zeer voorzichtig bij bestaande of een voorgeschiedenis van ernstige psychiatrische aandoeningen (zie ook onder Contra-indicaties) en start bij deze patiënten alleen een behandeling als therapeutische behandeling van de psychiatrische aandoening verzekerd is.
Bij persisterende koorts, andere oorzaken – voornamelijk ernstige infecties – dan de toediening van peginterferon α-2a uitsluiten, vooral bij patiënten met neutropenie. Bij koorts, hoest, dyspneu of andere respiratoire symptomen een X-thorax maken. Bij persisterende of onverklaarbare longinfiltraten of een verminderde longfunctie, de behandeling staken. Ernstige infecties (bacterieel, viraal of door schimmel) en sepsis zijn gemeld; bij optreden hiervan onmiddellijk starten met anti-infectieve therapie en staken van de interferontherapie overwegen.
Wees voorzichtig bij psoriasis (in de voorgeschiedenis); bij nieuwe of verergering van psoriasislaesies overwegen de behandeling te staken. Bij behandeling met α-interferonen kunnen auto-antilichamen ontstaan. Wees voorzichtig bij patiënten met onderliggende auto-immuunziekten of met een klinische voorgeschiedenis ervan; bij tekenen of symptomen van auto-immuunziekten evalueren of voortgezette behandeling geïndiceerd is. Bij vermoeden van het ontstaan van het syndroom van Vogt-Koyanagi-Harada (VKH; granulomateuze inflammatoire ziekte van de ogen, het gehoorsysteem, het hersenvlies en de huid) de behandeling staken en een behandeling met glucocorticoïden overwegen.
Vanwege het optreden van dentale en parodontale aandoeningen, dient het gebit tweemaal per dag gepoetst en regelmatig gecontroleerd te worden. In geval van braken de mond daarna grondig spoelen.
Waarschuwingen en voorzorgen
Dosistitratiefase: Het duurt langer om de individuele optimale dosis te bereiken met ropeginterferon α-2b vergeleken met hydroxycarbamide; respectievelijk 3,7 maanden en 2,6 maanden.
Controleer nauwlettend volledige bloedwaarden, met name tijdens de titratiefase, inclusief hematocriet, aantal leukocyten en bloedplaatjes, ook na bereiken van de individuele optimale dosis. Flebotomie als 'rescue'-behandeling ter normalisatie van bloedhyperviscositeit kan noodzakelijk zijn.
Vóór starten eventuele reeds bestaande schildklieraandoeningen behandelen en onder controle houden. Indien zich symptomen ontwikkelen die wijzen op een schildklierdisfunctie tijdens behandeling, evalueer dan niveaus van thyroïdstimulerend hormoon (TSH). Zet behandeling voort als de TSH-spiegels binnen het normale bereik kunnen worden gehouden.
Diabetes mellitus is waargenomen bij andere α-interferonen. Behandeling niet starten bij patiënten met niet goed gereguleerde diabetes mellitus. Staak behandeling als het zich ontwikkelt tijdens de behandeling en niet door geneesmiddelen kan worden gereguleerd.
Staak de behandeling bij ernstige, acute overgevoeligheidsreacties (zoals urticaria, angio-oedeem, bronchoconstrictie en anafylaxie). Ze zijn zelden waargenomen met andere α-interferonen. Bij huiduitslag van voorbijgaande aard is onderbreking van de behandeling niet noodzakelijk.
Effecten op het CZS, met name depressie, zijn waargenomen. Andere effecten op het CZS, waaronder zelfmoordgedachten, zelfmoordpoging, agressie, bipolaire stoornis, manie en verwardheid, zijn waargenomen bij andere α-interferonen. Controleer op symptomen van psychiatrische stoornissen. Staak behandeling met ropeginterferon α-2b bij verergering van de psychiatrische symptomen.
Cardiale gebeurtenissen, waaronder cardiomyopathie, hartinfarct, atriumfibrillatie en ischemische coronaire aandoeningen, zijn in verband gebracht met interferon α-behandeling. Volg patiënten met reeds bestaande of een voorgeschiedenis van cardiovasculaire aandoeningen nauwlettend.
Respiratoire aandoeningen, zoals longinfiltratie, pneumonitis, pneumonie of pulmonale arteriële hypertensie, zijn zelden waargenomen. Volg patiënten nauwlettend die respiratoire symptomen ontwikkelen en staak behandeling indien nodig.
Ernstige oogaandoeningen, zoals retinopathie, retinale bloeding, retinale exsudaten, retinaloslating en occlusie van de retinale arterie of vene die tot blindheid kunnen leiden, zijn zelden waargenomen. Patiënten dienen vóór en tijdens behandeling een oogonderzoek te ondergaan, met name patiënten met retinopathie-geassocieerde ziekte, zoals diabetes mellitus of hypertensie. Voer direct een oogonderzoek uit bij een vermindering of verlies van het gezichtsvermogen of andere oogklachten. Overweeg de behandeling te staken bij nieuwe of erger wordende oogaandoeningen.
Controleer regelmatig leverenzymwaarden en de leverfunctie bij langdurige behandeling. Interferon α-therapie is geassocieerd met hepatotoxiciteit. Stijgingen in spiegels van ALAT, ASAT, GGTP en bilirubine zijn waargenomen. Deze verhogingen waren meestal voorbijgaand en traden in het eerste behandeljaar op. Staak de behandeling bij progressieve, klinisch significante stijging in leverenzymwaarden, ondanks dosisverlaging. Staak bij tekenen van leverdecompensatie.
Controleer nierfunctie tijdens de behandeling, ongeacht de startdosering of de mate van verminderde nierfunctie. Staak behandeling bij afname nierfunctie.
Dentale en parodontale aandoeningen, die kunnen leiden tot tandverlies, zijn gemeld bij behandeling met andere α-interferonen. Een droge mond (bijwerking) kan een schadelijk effect hebben op tanden en mondslijmvliezen tijdens langetermijnbehandeling. Adviseer tweemaal per dag de tanden grondig te poetsen en regelmatig een gebitsonderzoek te laten doen.
Huidaandoeningen kunnen optreden (jeuk, alopecia, huiduitslag, erytheem, psoriasis, xeroderma, acneïforme dermatitis, hyperkeratose en hyperhidrose). Overweeg staken behandeling bij optreden of verergering van deze huidaandoeningen.
Hulpstoffen: Benzylalcohol, in de injectievloeistof, bij voorkeur niet gebruiken bij pasgeborenen < 4 weken vanwege ernstige bijwerkingen, zoals ‘gasping’-syndroom. Tevens niet langer dan één week gebruiken bij kinderen jonger dan 3 jaar, vanwege stapeling. Benzylalcohol in grote hoeveelheden kan zich ophopen in het lichaam en metabole acidose veroorzaken; wees voorzichtig tijdens zwangerschap, lactatie en bij een verminderde lever- of nierfunctie.
Onderzoeksgegevens: de veiligheid en werkzaamheid bij kinderen en adolescenten zijn niet vastgesteld. Er zijn geen gegevens beschikbaar.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met ropeginterferon contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Peginterferon α-2a, een covalente binding van interferon α-2a met bis-monomethoxypolyethyleenglycol. Het interferon α-2a gedeelte is een eiwit bestaande uit 165 aminozuren, bereid via recombinant DNA-technologie, waarbij gebruik is gemaakt van een genetisch gemanipuleerde Escherichia coli-stam. Peginterferon α-2a en interferon α-2a hebben overeenkomstige farmacodynamische eigenschappen. Peginterferon α-2a oefent zijn antivirale effect uit door in cellen weerstand tegen virale infecties op te wekken en door het gedeelte van het immuunsysteem dat verantwoordelijk is voor de neutralisatie van virussen en de eliminatie van met virussen geïnfecteerde cellen te moduleren.
Kinetische gegevens
F | ca. 84% bij s.c.-toediening. |
T max | 72–96 uur, tot ca. 115 uur bij leeftijd > 62 jaar. |
V d | 0,09–0,2 l/kg. |
Overig | wordt voornamelijk in het bloed, lever, nieren en beenmerg aangetroffen. |
Metabolisering | niet volledig bekend. Bij dieren is de nier een belangrijk uitscheidingsorgaan. |
T 1/2el | s.c. ca. 160 uur (84–353 uur). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Ropeginterferon α-2b is een covalent conjugaat van het eiwit interferon α-2b, geproduceerd in Escherichia coli cellen door middel van recombinant-DNA-technologie, en een methoxypolyethyleenglycol (mPEG)-groep. Interferon α behoort tot de klasse van type I-interferonen. Het bindt aan de interferon α-receptor (IFNAR) en start hiermee een signaalcascade door de activering van kinasen, met name Janus–12 kinase 1 (JAK1) en tyrosinekinase 2 (TYK2), en signaaloverbrenger en activator van transcriptie (STAT)–eiwitten. Interferon α remt de proliferatie van hematopoëtische en in beenmerg aanwezige fibroblastaire voorlopercellen en antagoneert de werking van groeifactoren en andere cytokinen die een rol spelen bij de ontwikkeling van myelofibrose. Verder verlaagt interferon α de belasting van het gemuteerde JAK2V61F-allel bij patiënten met polycythaemia vera; een V617F–puntmutatie in JAK2–kinase is een kenmerk van polycythaemia vera en is aanwezig bij ca. 95% van de patiënten.
Kinetische gegevens
F | ca. 80 % (bij apen) |
T max | 3–6 dagen |
V d | 0,09–0,24 l/kg |
Overig | Einde van de titratiefase wordt bereikt na ongeveer 3,7 maanden. |
Metabolisering | waarschijnlijk gedepegyleerd in de lever en deels renaal geklaard. |
T 1/2el | 6–10 dagen |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
peginterferon alfa-2a hoort bij de groep interferonen.
Groepsinformatie
ropeginterferon alfa-2b hoort bij de groep interferonen.