Samenstelling
Lucentis XGVS Novartis Pharma bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof voor intraoculair gebruik
- Sterkte
- 10 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 0,23 ml, wegwerpspuit 0,165 ml
Ranivisio XGVS Aanvullende monitoring Pharmachemie bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof voor intraoculair gebruik
- Sterkte
- 10 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 0,23 ml
Ximluci XGVS Aanvullende monitoring Centrafarm bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof voor intraoculair gebruik
- Sterkte
- 10 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 0,23 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Beovu XGVS Aanvullende monitoring Novartis Pharma bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof voor intraoculair gebruik
- Sterkte
- 120 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 0,165 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Bij de behandeling van nieuwe patiënten met natte leeftijdsgebonden maculadegeneratie is intravitreaal bevacizumab eerste keus. Geef als tweede keus aflibercept of ranibizumab (geen voorkeur). Bevacizumab heeft de voorkeur boven ranibizumab en aflibercept op basis van kostenverschillen, niet-inferioriteit en inzichten over systemische bijwerkingen. Zie voor meer informatie en de aanbevelingen ten aanzien van het switchen naar een biosimilar van een anti-VEGF middel de NOG-richtlijn Leeftijdsgebonden maculadegeneratie (2023), module Keuze van anti-VEGF middel.
Overweeg bij mild centraal diabetisch macula oedeem en een nog goede visus (≥ 0,8), een afwachtend beleid met regelmatige controles (bv. elke 3 maanden). Begin bij visusdaling op basis van centraal diabetisch macula oedeem te behandelen met een intravitreale VEGF-remmer. Start met bevacizumab, maar overweeg aflibercept bij een visus ≤ 0,4. Zie voor het verdere beleid de overige aanbevelingen in de module Behandeling van diabetisch macula oedeem (update 2023) van de NIV-richtlijn Diabetische retinopathie (2017).
Zie voor de behandeling van macula-oedeem als gevolg van retinale veneuze takocclusie (RVO) de aanbevelingen in de 'Critical appraisal' Retinale veneuze occlusies (2014) van het NOG op oogheelkunde.org.
Advies
Bij de behandeling van nieuwe patiënten met natte leeftijdsgebonden maculadegeneratie is intravitreaal bevacizumab eerste keus. Geef als tweede en derde keus aflibercept of ranibizumab (geen voorkeur). Bevacizumab heeft de voorkeur boven ranibizumab en aflibercept op basis van kostenverschillen, niet-inferioriteit en inzichten over systemische bijwerkingen. Zie voor meer informatie en de aanbevelingen ten aanzien van het switchen naar een biosimilar van een anti-VEGF middel de NOG-richtlijn Leeftijdsgebonden maculadegeneratie (2023), module Keuze van anti-VEGF middel.
Brolucizumab kan worden overwogen als middel van vierde keuze, echter heeft het een minder gunstig bijwerkingenprofiel. Vanwege het verhoogde risico op intra-oculaire ontsteking met gelijktijdige retinale vasculitis en/of retinale vaatocclusie gelden er volgens de NOG-richtlijn Leeftijdsgebonden maculadegeneratie (2023) specifieke aanbevelingen; zie de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Overweeg bij mild centraal diabetisch macula oedeem en een nog goede visus (≥ 0,8), een afwachtend beleid met regelmatige controles (bv. elke 3 mnd). Begin bij visusdaling op basis van centraal diabetisch macula oedeem te behandelen met een intravitreale VEGF-remmer. Start met bevacizumab, maar overweeg aflibercept bij een visus ≤ 0,4. Zie voor het verdere beleid de overige aanbevelingen in de module Behandeling van diabetisch macula oedeem (update 2023) van de NIV-richtlijn Diabetische retinopathie (2017).
Indicaties
- Behandeling van volwassenen met:
- neovasculaire (natte) leeftijdsgebonden maculadegeneratie (LMD);
- visusverslechtering als gevolg van diabetisch macula-oedeem (DME);
- proliferatieve diabetische retinopathie (PDR);
- visusverslechtering door macula-oedeem als gevolg van retinale veneuze takocclusie (BRVO: 'Branch Retinal Vein Occlusion') of retinale veneuze stamocclusie (CRVO: 'Central Retinal Vein Occlusion');
- visusverslechtering door choroïdale neovascularisatie (CNV).
- Lucentis: prematuren-retinopathie ('retinopathy of prematurity; ROP') met zone I (stadium 1+, 2+, 3 of 3+), zone II (stadium 3+) of agressieve posterieure prematuren-retinopathie (AP-ROP).
Indicaties
Bij volwassenen met:
- Neovasculaire ('natte') leeftijdsgebonden maculadegeneratie (LMD);
- Visusverslechtering door diabetisch macula-oedeem (DME).
Doseringen
Let op! de wegwerpspuit bevat een overmaat aan vloeistof; voorafgaande aan de injectie de overmaat verwijderen.
Uitsluitend toedienen met geschikte druppelanesthesie en preoperatieve desinfectie met povidonjodiumoogdruppels onder aseptische omstandigheden, en door een oogarts met ervaring met intravitreale injectie.
Neovasculaire (natte) leeftijdsgebonden maculadegeneratie (LMD)
Volwassenen
Een intravitreale injectie: 0,5 mg (= 1 injectie van 0,05 ml) 1×/maand in het aangetaste oog, totdat maximale gezichtsscherpte is bereikt en/of er geen verschijnselen van ziekteactiviteit zijn. Initieel kunnen drie of meer opeenvolgende maandelijkse injecties nodig zijn; het interval tussen twee doseringen mag niet korter zijn dan 4 weken. Daarna intervallen voor controle en behandeling bepalen op basis van ziekteactiviteit (d.w.z. gezichtsscherpte en/of anatomische parameters). Indien maximale gezichtsscherpte is bereikt en/of er geen verschijnselen van ziekteactiviteit zijn behandelintervallen stapsgewijs verlengen totdat verschijnselen van ziekteactiviteit of visusverslechtering zich weer voordoen ('treat-and-extend' regime). Het behandelinterval met maximaal 2 weken per keer verlengen. Voortzetting van de behandeling wordt niet aanbevolen als er geen verbetering is in gezichtsscherpte in de loop van de eerste 3 injecties.
Visusverslechtering door diabetisch macula-oedeem (DME) en macula-oedeem ten gevolge van BRVO of CRVO; proliferatieve diabetische retinopathie (PDR)
Volwassenen
Een intravitreale injectie: 0,5 mg (= 1 injectie van 0,05 ml) 1×/maand in het aangetaste oog, totdat maximale gezichtsscherpte is bereikt en/of er geen verschijnselen van ziekteactiviteit zijn. Initieel kunnen drie of meer opeenvolgende maandelijkse injecties nodig zijn; het interval tussen twee doseringen mag niet korter zijn dan 4 weken. Daarna intervallen voor controle en behandeling bepalen op basis van ziekteactiviteit (d.w.z. gezichtsscherpte en/of anatomische parameters). Indien maximale gezichtsscherpte is bereikt en/of er geen verschijnselen van ziekteactiviteit zijn behandelintervallen stapsgewijs verlengen totdat verschijnselen van ziekteactiviteit of visusverslechtering zich weer voordoen ('treat-and-extend' regime). Bij DME het behandelinterval met maximaal één maand per keer verlengen. Bij PDR, BRVO en CRVO kunnen behandelintervallen ook geleidelijk worden verlengd. Bij terugkeer van de ziekteactiviteit het behandelinterval overeenkomstig inkorten. Voortzetting van de behandeling wordt niet aanbevolen als er geen verbetering is in gezichtsscherpte in de loop van de eerste 3 injecties. Er is enige ervaring met de gelijktijdige toediening van ranibizumab en laserfotocoagulatie bij DME en bij macula-oedeem secundair aan BRVO. Wanneer deze op dezelfde dag worden gegeven, ranibizumab ten minste 30 min na laserfotocoagulatie toedienen.
Visusverslechtering door choroïdale neovascularisatie (CNV)
Volwassenen
Een intravitreale injectie met 0,5 mg ranibizumab (= 1 injectie van 0,05 ml) 1×/maand in het aangetaste oog, totdat maximale gezichtsscherpte is bereikt en/of er geen verschijnselen van ziekteactiviteit zijn. Het interval tussen twee doseringen mag niet korter zijn dan 4 weken. De behandelfrequentie kan variëren van 1 tot 12 injecties gedurende het eerste behandeljaar en wordt door de behandeld oogarts bepaald op geleide van ziekteactiviteit (d.w.z. gezichtsscherpte en/of anatomische parameters). Bij CNV secundair aan pathologische myopie kan tijdens het eerste behandeljaar meestal worden uitgekomen met één of twee injecties. Er is geen ervaring met gelijktijdige fotodynamische therapie met verteporfine.
Prematuren-retinopathie
Prematuren (normaliter geboren na zwangerschapsduur < 37 weken):
Lucentis: één intravitreale injectie met 0,2 mg ranibizumab (= 1 injectie van 0,02 ml) per oog. Beide ogen mogen op dezelfde dag worden behandeld. Zo nodig na minimaal 4 weken herhalen, in totaal max. 3× per oog toedienen binnen 6 maanden na aanvang van de behandeling. De meeste patiëntjes (ca. 78%) in de klinische studie ontvingen één injectie per oog en hadden geen aanvullende behandeling nodig in de daarop volgende 5 jaar waarin zij gevolgd werden. De toediening van > 3 injecties per oog is niet onderzocht.
Ouderen: geen dosisaanpassing nodig voor patiënten ≥ 65 jaar. De ervaring bij ouderen > 75 jaar met DME is beperkt.
Verminderde lever- of nierfunctie: geen dosisaanpassing nodig.
Toediening: uitsluitend voor eenmalig gebruik en voor de behandeling van één oog.
Doseringen
Let op! de wegwerpspuit bevat een overmaat aan vloeistof; voorafgaand aan de injectie de overmaat verwijderen.
Uitsluitend toedienen met geschikte druppelanesthesie en preoperatieve desinfectie met povidonjodium-oogdruppels, onder aseptische omstandigheden, en door een oogarts met ervaring met intravitreale injectie.
Brolucizumab niet starten bij een intra-oculaire druk van ≥ 30 mmHg; zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Neovasculaire (natte) leeftijdsgebonden maculadegeneratie (LMD)
Volwassenen (incl. ouderen)
Inductiebehandeling: Intravitreale injectie: 6 mg (= 1 injectie van 0,05 ml) 1×/4 weken (maandelijks) voor de eerste 3 doses. Een beoordeling van de ziekteactiviteit wordt aanbevolen 16 weken (4 mnd) na start van de behandeling. Als alternatief kan 6 mg 1×/6 weken worden toegediend voor de eerste 2 doses. Een beoordeling van de ziekteactiviteit wordt aanbevolen 12 weken (3 mnd) na start van de behandeling. Een derde dosis kan worden toegediend op basis van ziekteactiviteit, te beoordelen aan de hand van gezichtsscherpte en/of anatomische parameters in week 12.
Onderhoudsbehandeling: Na de laatste oplaaddosis kunnen de behandelintervallen individueel worden aangepast op basis van ziekteactiviteit, te beoordelen aan de hand van gezichtsscherpte en/of anatomische parameters. Overweeg bij patiënten zonder ziekteactiviteit toediening elke 12 weken (3 mnd) en bij patiënten met ziekteactiviteit elke 8 weken (2 mnd). Indien er geen effect (meer) optreedt de behandeling staken.
Diabetisch macula–oedeem (DME)
Volwassenen (incl. ouderen)
Intravitreale injectie: 6 mg (= 1 injectie van 0,05 ml) 1×/6 weken in het aangetaste oog voor de eerste 5 doses. Daarna de behandelintervallen individueel aanpassen op basis van de ziekteactiviteit (d.w.z. gezichtsscherpte en/of anatomische parameters). Overweeg bij patiënten zonder ziekteactiviteit toediening elke 12 weken (3 mnd) en bij patiënten met ziekteactiviteit elke 8 weken (2 mnd). Na 12 maanden behandeling kunnen bij patiënten zonder ziekteactiviteit behandelintervallen tot 16 weken (4 mnd) worden overwogen. Indien er geen effect (meer) optreedt de behandeling staken.
Verminderde lever- of nierfunctie: geen dosisaanpassing nodig.
Toediening: Uitsluitend voor eenmalig gebruik en voor de behandeling van één oog.
Bijwerkingen
De meeste bijwerkingen kunnen worden toegeschreven aan de oculaire injectieprocedure.
Lokaal
Zeer vaak (> 10%): verhoogde intraoculaire druk, oogpijn, vitritis (ontsteking glasachtig lichaam), loslating van het glasvocht, mouches volantes, retinale bloeding, visuele stoornissen, conjunctivale bloeding, oogirritatie, tranenvloed, droog oog, oculaire hyperemie, jeuk van het oog, blefaritis.
Vaak (1-10%): retinale degeneratie, retinale loslating, retinale scheur, glasvochtbloeding, uveïtis, iritis, iridocyclitis, (subcapsulair) cataract, posterieure capsulaire opacificatie, tekenen van ontsteking in de voorste kamer, keratitis punctata, abrasie van de cornea, bloedingen op de injectieplaats, (allergische) conjunctivitis, conjunctivale hyperemie, oogafscheiding, ooglidoedeem, fotopsie, fotofobie.
Soms (0,1-1%): blindheid, endoftalmitis, hypopyon, hyphaema, keratopathie, adhesie van de iris, cornea-neerslag, cornea-oedeem, cornea striae.
Systemisch
Zeer vaak (> 10%): hoofdpijn, nasofaryngitis, artralgie (gewrichtspijn).
Vaak (1-10%): hoesten, misselijkheid, allergische reacties (huiduitslag, urticaria, jeuk, erytheem), urineweginfectie, anemie, angst.
In onderzoek was de totale frequentie van niet-oculaire bloedingen licht vergroot bij patiënten met een systemische VEGF-inhibitie. Er is een theoretisch risico van arteriële trombo-embolische reacties, waaronder beroerte en myocardinfarct, na intravitreaal gebruik van VEGF-remmers.
Bijwerkingen
De meeste bijwerkingen kunnen worden toegeschreven aan de oculaire injectieprocedure.
Lokaal
Vaak (1-10%): verhoogde intra-oculaire druk, cataract, oogpijn, glasvochtloslating, glasvochtbloeding, retinale bloeding, retinale vaatocclusie, retinascheur, retinale pigment-epitheelscheur, uveïtis, iritis, iridocyclitis, 'mouches volantes', keratitis punctata, abrasie van de cornea, conjunctivale bloeding, conjunctivitis, wazig zien.
Soms (0,1-1%): blindheid, endoftalmitis, retinaloslating, loslating van het retinale pigmentepitheel, vitritis, ontsteking in en/of 'flare' van de voorste oogkamer, (epi)scleritis, cornea-oedeem, conjunctivale hyperemie, verhoogde traanproductie.
Verder zijn gemeld: retinale vaatocclusie, retinale vasculitis; vooral bij vrouwen en Japanse patiënten. Zie voor meer informatie Waarschuwingen en voorzorgen.
Intra-oculaire ontstekingsverschijnselen treden vaker op bij patiënten met verhoogde antilichaamvorming; zie voor meer informatie de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Systemisch
Vaak (1-10%): overgevoeligheidsreacties zoals huiduitslag, urticaria, jeuk en erytheem.
Bij gebruik van intravitreale VEGF-remmers zijn niet-oculaire bloedingen en arteriële trombotische complicaties gemeld. Er is een theoretisch risico op arteriële trombo-embolische aandoeningen, waaronder het optreden van een hersen- of myocardinfarct, na intravitreaal gebruik van brolucizumab ten gevolge van systemische VEGF-remming; zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Interacties
Gelijktijdig gebruik met andere anti-VEGF middelen (systemisch of oculair) wordt ontraden.
Interacties
Over gelijktijdig gebruik met andere anti-VEGF-geneesmiddelen (systemisch of oculair) zijn geen gegevens beschikbaar; dergelijk gelijktijdig gebruik wordt ontraden.
Zwangerschap
Ranibizumab passeert waarschijnlijk niet makkelijk de placenta.
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Op grond van het werkingsmechanisme (remming vorming van bloedvaten) kunnen VEGF-remmers theoretisch de embryonale -/foetale ontwikkeling negatief beïnvloeden. Bij dieren geen aanwijzingen voor schadelijkheid. Hoewel de verwachte systemische blootstelling na intraoculaire toediening laag is, zijn schadelijke effecten bij de foetus en/of op de placenta op grond van het werkingsmechanisme niet uit te sluiten.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Overig: Volgens de fabrikant dient een vruchtbare vrouw adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende en tot ten minste drie maanden na de laatste intravitreale injectie.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij mens en dier, onvoldoende gegevens. Op grond van het werkingsmechanisme van VEGF-remmers is er een potentieel risico voor wat betreft de embryo-/foetale ontwikkeling. De verwachte systemische blootstelling na intra-oculaire toediening is echter zeer laag.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Overig: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende en tot ten minste 1 maand na staken van de therapie.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, in geringe mate. De verwachte systemische blootstelling bij de moeder na intraoculaire toediening is echter laag.
Advies: Vanwege ontbrekende gegevens en uit voorzorg het gebruik van dit geneesmiddel óf het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend, zowel bij mens als dier. Een nadelig effect bij de zuigeling kan daarom niet worden uitgesloten.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel óf het geven van borstvoeding ontraden. Het geven van borstvoeding ontraden tot ten minste 1 maand na staken van de therapie.
Contra-indicaties
- actieve of verdenking op (peri)oculaire infectie;
- actieve ernstige intraoculaire ontsteking.
Contra-indicaties
- actieve of vermoede (peri)oculaire infectie;
- actieve intra-oculaire ontsteking;
- volgens de NOG-richtlijn Leeftijdsgebonden maculadegeneratie (2023): bij een voorgeschiedenis van intra-oculaire ontsteking of retinale occlusie in de afgelopen 12 maanden.
Waarschuwingen en voorzorgen
Intravitreale injectie en reacties: Controleer de patiënt in de week na de intravitreale injectie, zodat bij het optreden van een infectie vroegtijdige behandeling mogelijk is. Instrueer de patiënt om mogelijke symptomen van endoftalmitis of van overige reacties samenhangend met de intravitreale injectie (intraoculaire ontsteking, glasvochtbloeding, retinaloslating en/of scheur, traumatische cataract) direct te melden. Daarbij bij de volgende klachten direct contact laten opnemen: oogpijn of toegenomen ongemak, verergering van de roodheid van het oog, wazig of verminderd zicht, een toegenomen aantal kleine deeltjes in het zicht, of verhoogde gevoeligheid voor licht. Immunogeniciteit door antilichaamvorming kan zich uiten in een toename van de ernst van een intra-oculaire ontsteking.
Controleer de intraoculaire druk en de perfusie van de oogknopzenuw, in verband met het mogelijk optreden van toename van de intraoculaire druk binnen 1 uur na injectie. Blijvende toename van de intraoculaire druk is ook waargenomen. Injecteer geen ranibizumab als de intraoculaire druk ≥ 30 mmHg bedraagt.
Behandeling onderbreken of niet beginnen bij:
- een afname in de best gecorrigeerde gezichtsscherpte (BCVA) van ≥ 30 letters vergeleken met de laatste beoordeling;
- retinale breuk;
- bij regmatogene retinale loslating of stadium 3 of 4 maculaire gaten de behandeling staken;
- een subretinale bloeding in het centrum van de fovea óf als de bloeding ≥ 50% van het totale laesie-oppervlak is;
- een intraoculaire druk ≥ 30 mmHg;
- een intraoculaire operatieve ingreep in de afgelopen of komende 28 dagen.
Bij risicofactoren voor scheuren in het retinapigmentepitheel (RPE), zoals loslating van het RPE-blad met een grote afmeting en/of hoge intensiteit, voorzichtig zijn.
Arteriële trombotische voorvallen: De fabrikant adviseert bij een voorgeschiedenis van een TIA of beroerte voorzichtig te zijn bij patiënten met DME, macula-oedeem als gevolg van RVO en bij CNV secundair aan pathologische myopie, vanwege relatief weinig gegevens over de veiligheid bij behandeling van deze patiënten met intravitreale VEGF-remmers. Arteriële trombotische voorvallen zijn gemeld bij gebruik van intravitreale VEGF-remmers en er is een theoretisch risico dat deze geassocieerd zijn met VEGF-remming. Volgens de richtlijnen Leeftijdsgebonden maculadegeneratie (2023) en Diabetische retinopathie (update 2023) zijn er bij de behandeling met anti-VEGF middelen geen aanwijzingen voor een verhoogd risico op arteriële trombo-embolische voorvallen.
Onderzoeksgegevens
- Ranibizumab is niet onderzocht bij patiënten die eerder intravitreale injecties hebben gekregen, bij patiënten met actieve systemische infecties of bij patiënten met gelijktijdig optredende oogaandoeningen zoals retinale loslating of maculair gat;
- Er is geen ervaring bij ongecontroleerde hypertensie;
- Bij diabetespatiënten met een HbA1c > 12% en bij DME als gevolg van type I diabetes is relatief weinig ervaring;
- Beperkte gegevens over bilaterale toepassing (waaronder toediening op dezelfde dag) wijzen niet op een verhoogd risico op systemische bijwerkingen vergeleken met unilaterale behandeling;
- Er zijn relatief weinig gegevens beschikbaar over het effect van ranibizumab bij patiënten met pathologische myopie die eerder zonder succes verteporfine fotodynamische therapie hebben ondergaan;
- Er zijn ook onvoldoende gegevens beschikbaar over het effect van ranibizumab bij patiënten met pathologische myopie die extrafoveale laesies hebben en bij RVO met irreversibel ischemisch verlies van het gezichtsvermogen.
Bij kinderen zijn de veiligheid en werkzaamheid voor andere indicaties dan prematuren-retinopathie niet vastgesteld. Het veiligheidsprofiel bij de behandeling van premature baby’s met ROP is niet vastgesteld na 5 jaar.
Waarschuwingen en voorzorgen
Intravitreale injectie en reacties: Controleer de patiënt in de week na de intravitreale injectie, zodat bij het optreden van een infectie vroegtijdige behandeling mogelijk is. De patiënt instrueren om mogelijke symptomen van endoftalmitis of van overige reacties samenhangend met de intravitreale injectie (intra-oculaire ontsteking, glasvochtbloeding, retinaloslating en/of scheur, traumatisch cataract) direct te melden. Daarbij direct contact laten opnemen bij één of meer van de volgende klachten: oogpijn of toegenomen ongemak, toename van de roodheid van het oog, waziger zien of verminderd zicht, een toegenomen aantal zwevende kleine deeltjes in het zicht, of een verhoogde gevoeligheid voor licht (fotofobie).
Het risico op een intra-oculaire ontsteking, vaak gepaard gaande met retinale vasculitis en/of retinale vaatocclusie, na intravitreale injectie met brolucizumab is in de eerste 6 maanden van behandeling het grootst. Volgens de NOG-richtlijn Leeftijdsgebonden maculadegeneratie (2023) gelden er daarom specifieke aanbevelingen bij de toepassing:
- Geef brolucizumab niet in beide ogen op hetzelfde moment;
- Geef brolucizumab niet in ogen met een actieve of doorgemaakte intra-oculaire ontsteking of doorgemaakte retinale (occlusieve) vasculitis in de voorafgaande 12 maanden;
- Bespreek de bijwerkingen en instrueer de patiënt om zich extra te laten controleren bij klachten zoals 'floaters', visusdaling of fotofobie;
- Controleer 2–4 weken na iedere intravitreale injectie met brolucizumab op intra-oculaire ontsteking en retinale (occlusieve) vasculitis gedurende de eerste 6 maanden. Maak bij twijfel een fluorescentie angiogram;
- Staak de behandeling direct in geval van een intra-oculaire ontsteking en/of retinale vasculitis.
Volgens de fabrikant moet het interval tussen twee doses tijdens de onderhoudsbehandeling minstens 8 weken bedragen, vanwege de hogere incidentie van intra-oculaire ontsteking (waaronder retinale vasculitis) en retinale vaatocclusie bij een korter interval.
Immunogeniciteit door antilichaamvorming kan zich ook uiten in (een toename van de ernst van) een intra-oculaire ontsteking (zie bovenstaande alinea). Na langdurige toediening werden bij 23–25% van de LMD-patiënten en bij 16–23% van de DME-patiënten (na 88 weken resp. 96 weken toediening) antilichamen tegen brolucizumab gedetecteerd, en werden er een groter aantal bijwerkingen met betrekking tot intra-oculaire ontsteking waargenomen. Antilichamen tegen brolucizumab werden niet geassocieerd met een veranderde klinische werkzaamheid.
Behandeling staken bij regmatogene retinale loslating of stadium 3 of 4 maculaire gaten. Loslating van het retinapigment-epitheel (RPE) met een grote afmeting en/of hoge intensiteit is een risicofactor voor het ontwikkelen van een scheur in het RPE-blad.
Arteriële trombotische voorvallen; De fabrikant adviseert bij een voorgeschiedenis van een TIA, beroerte of myocardinfarct in de voorafgaande 3 maanden voorzichtig te zijn, vanwege relatief weinig gegevens over de veiligheid bij de behandeling van deze patiënten met intravitreale VEGF-remmers. Arteriële trombotische voorvallen zijn gemeld bij gebruik van intravitreale VEGF-remmers en er is een theoretisch risico dat deze geassocieerd zijn met VEGF-remming. Volgens de richtlijnen Leeftijdsgebonden maculadegeneratie (2023) en Diabetische retinopathie (update 2023) zijn er bij de behandeling met anti-VEGF middelen geen aanwijzingen voor een verhoogd risico op arterieel trombo-embolische voorvallen.
Toename intra-oculaire druk: Controleer bij patiënten met slecht gereguleerd glaucoom, de intra-oculaire druk en de perfusie van de oogzenuw (papil) wegens het mogelijk optreden van toename van de intra-oculaire druk binnen 30–60 min na injectie. Injecteer geen brolucizumab als de intra-oculaire druk ≥ 30 mmHg bedraagt. Steriele paracentese-uitrusting dient uit voorzorg beschikbaar te zijn.
Behandeling onderbreken of niet starten bij:
- een afname in de best gecorrigeerde gezichtsscherpte (BCVA) van ≥ 30 letters vergeleken met de laatste beoordeling;
- een intra-oculaire druk ≥ 30 mmHg;
- een retinascheur;
- een subretinale bloeding in het centrum van de fovea óf als de bloeding ≥ 50% van het totale laesie-oppervlak is;
- een intra-oculaire operatieve ingreep in de afgelopen of komende 28 dagen.
Bij diabetespatiënten met een HbA1c > 10% of met proliferatieve diabetische retinopathie is relatief weinig ervaring. Er is geen ervaring bij diabetespatiënten met niet-gecontroleerde hypertensie.
Onderzoeksgegevens
- De veiligheid en werkzaamheid van toediening in beide ogen tegelijkertijd en bij kinderen is niet onderzocht;
- Brolucizumab is niet onderzocht bij een verminderde leverfunctie; naar verwachting heeft een leverfunctiestoornis geen invloed op de (zeer geringe) systemische blootstelling, omdat het metabolisme niet afhangt van de leverfunctie; zie ook de rubriek Kinetische gegevens;
- Een lichte tot matig-ernstige nierfunctiestoornis heeft geen invloed op de totale systemische blootstelling. Brolucizumab is niet onderzocht bij een ernstige nierfunctiestoornis.
Overdosering
Controleer in geval van overdosering (toediening van een groter dan aanbevolen injectievolume) de intra-oculaire druk en behandel deze indien nodig.
Eigenschappen
Ranibizumab is een recombinant gehumaniseerd monoklonaal antilichaam, dat zich in hoge mate bindt aan de vasculaire endotheliale groeifactor A (VEGF-A)-isovormen. Hierdoor wordt voorkomen dat VEGF-A zich bindt aan de receptoren VEGFR-1 en VEGFR-2. Door de afgenomen activiteit van VEGF vermindert de endotheelcel-proliferatie, wordt vorming van nieuwe bloedvaten geremd, treedt er minder vaatlekkage op en neemt de ernst van ontstekingsprocessen af.
Kinetische gegevens
T max | ca. 1 dag (serum). |
Overig | De concentratie in het serum is ca. 90.000× lager dan de vitreale concentratie. De serumconcentraties bij macula-oedeem na retinale veneuze occlusie zijn vergelijkbaar of iets hoger dan bij natte leeftijdsgebonden maculadegeneratie. |
T 1/2el | De gemiddelde eliminatiehalfwaardetijd uit het glasvocht is ca. 9 dagen. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Brolucizumab is een gehumaniseerd monoklonaal Fv-antilichaamfragment bestaande uit één keten (scFv). Het bindt met een hoge affiniteit aan VEGF-A-isovormen en voorkomt daarmee dat VEGF-A bindt aan de receptoren (VEGFR-1 en VEGFR-2). Door de binding van VEGF-A te remmen, onderdrukt brolucizumab endotheliale celproliferatie, waardoor pathologische neovascularisatie wordt verminderd en de vasculaire doorlaatbaarheid afneemt.
Kinetische gegevens
T max | < 1 dag (plasma). |
Metabolisering | niet afhankelijk van de lever- (of nier)functie; naar verwachting via proteolyse. |
Eliminatie | passief via de urine. |
T 1/2el | 4,3 ± 1,9 dagen. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
ranibizumab hoort bij de groep maculadegeneratiemiddelen.
Groepsinformatie
brolucizumab hoort bij de groep maculadegeneratiemiddelen.