Samenstelling
Sogroya XGVS Aanvullende monitoring Novo Nordisk bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof '5'
- Sterkte
- 3,33 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- pen 1,5 ml
De pen levert doses van 0,025 mg (0,0075 ml) tot en met 2 mg (0,6 ml) in stapjes van 0,025 mg.
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof '10'
- Sterkte
- 6,67 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- pen 1,5 ml
De pen levert doses van 0,05 mg (0,0075 ml) tot en met 4 mg (0,6 ml) in stapjes van 0,05 mg.
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof '15'
- Sterkte
- 10 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- pen 1,5 ml
De pen levert doses van 0,10 mg (0,01 ml) tot en met 8 mg (0,8 ml) in stapjes van 0,10 mg.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Genotropin XGVS Pfizer bv
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectievloeistof
- Sterkte
- 5 mg
- Verpakkingsvorm
- tweekamerampul met solvens 1 ml (patroon)
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectievloeistof
- Sterkte
- 12 mg
- Verpakkingsvorm
- tweekamerampul met solvens 1 ml (patroon)
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectievloeistof 'GoQuick'
- Sterkte
- 5 mg
- Verpakkingsvorm
- tweekamerampul met solvens 1 ml in wegwerpspuit
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectievloeistof 'GoQuick'
- Sterkte
- 12 mg
- Verpakkingsvorm
- tweekamerampul met solvens 1 ml in wegwerpspuit
Norditropin XGVS Novo Nordisk bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof 'Flexpro'
- Sterkte
- 5 mg
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 1,5 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof 'Flexpro'
- Sterkte
- 10 mg
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 1,5 ml
Nutropinaq XGVS Ipsen Farmaceutica bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 5 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- patroon 2 ml
Omnitrope XGVS Sandoz bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof 'Surepal'
- Sterkte
- 5 mg
- Verpakkingsvorm
- patroon 1,5 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof 'Surepal'
- Sterkte
- 10 mg
- Verpakkingsvorm
- patroon 1,5 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof 'Surepal'
- Sterkte
- 15 mg
- Verpakkingsvorm
- patroon 1,5 ml
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectievloeistof
- Sterkte
- 5 mg
- Verpakkingsvorm
- met solvens 1 ml en recoset
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Voor dit geneesmiddel is geen advies vastgesteld.
Advies
Zie voor de toepassing van groeihormoon bij kinderen de richtlijn 'Groeihormoonbehandeling kinderen in Nederland’ en de diverse andere richtlijnen per indicatie (groeihormoondeficiëntie, Prader-Willisyndroom, SGA, Turnersyndroom) via Richtlijnen overzicht Endocrinologie van de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde.
Indicaties
- Vervanging van endogeen groeihormoon bij kinderen ≥ 3 jaar en adolescenten met groeiachterstand als gevolg van groeihormoondeficiëntie (pediatrische GHD) en bij volwassenen met groeihormoondeficiëntie (volwassen GHD).
Indicaties
Bij kinderen
- vertraagde groei ten gevolge van onvoldoende productie van groeihormoon door de hypofyse;
- Turnersyndroom, vastgesteld door chromosoomanalyse;
- vertraagde groei bij prepuberale kinderen met chronische nierinsufficiëntie;
- Prader-Willi-syndroom (PWS), ter verbetering van groei en lichaamssamenstelling;
- groeistoornis (huidige lengte standaard deviatie score (SDS) < –2,5 en na correctie voor ouderlengte SDS < –1) bij kinderen die bij geboorte te klein zijn voor de duur van de zwangerschap ('small for gestational age', SGA) met een geboortegewicht en/of -lengte < –2 SD en bij wie geen inhaalgroei is opgetreden (groeisnelheid SDS < 0 gedurende het laatste jaar) op de leeftijd van ≥ 4 jaar;
- Norditropin tevens: vertraagde groei als gevolg van het Noonan-syndroom.
Bij volwassenen
- als suppletietherapie bij een duidelijke groeihormoon-deficiëntie (GHD):
- die ernstig is als gevolg van een bekend hypothalamisch-hypofysair lijden met ten minste één andere deficiëntie van een hypofysehormoon (behoudens prolactine), aangetoond met behulp van een geschikte dynamische test;
- die in de kinderjaren is begonnen en na voltooiing van de lengtegroei is herbeoordeeld op de secretiecapaciteit voor groeihormoon. Bij meer kans op een aanhoudende GHD (door een congenitale oorzaak of als neveneffect van hypofysair/hypothalamisch lijden of een trauma), is een lage IGF-1 spiegel (SDS < –2) na ten minste vier weken stoppen met groeihormoonbehandeling, voldoende bewijs voor een verborgen GHD. Bij alle andere patiënten zijn een IGF-1 bepaling en één GH stimulatietest nodig.
Gerelateerde informatie
Doseringen
Pediatrische GHD
Kinderen 3–17 jaar
Begindosis: voor niet eerder behandelde patiënten en patiënten die overstappen van een ander groeihormoon: s.c. 0,16 mg/kg lichaamsgewicht/week.
Dosistitratie: pas de dosis aan op basis van de groeisnelheid, bijwerkingen, het lichaamsgewicht en de serumconcentratie IGF-1. Streef naar een gemiddelde IGF-1 standaarddeviatiescore (SDS) binnen het normale bereik, dat wil zeggen tussen -2 en +2 (bij voorkeur dicht bij nul). Als de IGF-1 > 2 SDS is, deze opnieuw beoordelen bij de volgende toediening. Als de waarde > 2 SDS blijft, de dosering verlagen met 0,04 mg/kg/week. Meer dan één dosisverlaging kan nodig zijn. Als na dosisverlaging de groei achterblijft, de dosis geleidelijk verhogen tot max. 0,16 mg/kg/week. Verhoog de dosis met stappen van maximaal 0,02 mg/kg/week.
Staak de behandeling als de uiteindelijke lengte is bereikt, d.w.z. bij een groeisnelheid < 2 cm/jaar en een botleeftijd > 14 jaar bij meisjes en > 16 jaar bij jongens, wat overeenkomt met de sluiting van de epifysaire groeischijven. Als de groeihormoondeficiëntie aanhoudt nadat de groei is voltooid, de behandeling voortzetten met de dosering voor volwassenen om volledige lichamelijke ontwikkeling te bereiken.
Volwassen GHD
Volwassenen
Begindosis: Als niet eerder behandeld: volwassenen tot < 60 jaar: 1,5 mg/week; gebruikers van orale oestrogenen (ongeacht leeftijd): 2 mg/week; ouderen ≥ 60 jaar: 1 mg/week. Bij overstappen van dagelijks groeihormoon: volwassenen tot < 60 jaar: 2 mg/week; gebruikers van orale oestrogenen (ongeacht leeftijd): 4 mg/week; ouderen ≥ 60 jaar: 1,5 mg/week.
Dosistitratie: verhoog de dosis geleidelijk in stappen van 0,5–1,5 mg tot max. 8 mg/week met intervallen van 2–4 weken op basis van de klinische respons en bijwerkingen. Streef naar IGF-1-spiegels binnen het voor leeftijd gecorrigeerde bovenste referentiebereik, tussen 0 en +2 standaarddeviatiescore (SDS). IGF-1-spiegels binnen het streefbereik worden gewoonlijk binnen 8 weken na dosistitratie bereikt. Bij een enkele patiënt kan een langere dosistitratie nodig zijn. Overweeg andere behandelopties als het streefbereik niet binnen 12 maanden wordt bereikt, of bij onvoldoende klinische respons.
Bepaal de IGF-1-serumconcentratie 3–4 dagen na toediening, ten behoeve van dosistitratie.
Bij verminderde nierfunctie is geen aanpassing van de begindosis nodig. Vervolgens de dosis individueel afstemmen.
Bij verminderde leverfunctie is geen aanpassing van de begindosis nodig. Vervolgens de dosis individueel afstemmen. Wees voorzichtig bij ernstige leverinsufficiëntie, vanwege gebrek aan gegevens.
Bij overstappen van een ander wekelijks groeihormoon naar somapacitan: zet de toediening voort op de wekelijkse toedieningsdag. Bij overstappen van dagelijks groeihormoon naar somapacitan: kies een voorkeursdag voor wekelijkse toediening en injecteer de laatste dosis van het dagelijkse middel de dag vóór, of ten minste 8 uur vóór, de eerste wekelijkse dosis van somapacitan.
Een gemiste dosis zo snel mogelijk alsnog toedienen binnen 3 dagen na de gemiste dosis, en daarna het gebruikelijke doseerschema hervatten. Als meer dan 3 dagen verstreken zijn, de gemiste dosis overslaan.
Flexibiliteit toedientijdstip: als de injectie op de geplande toedieningsdag niet mogelijk is, kan somapacitan worden toegediend tot 2 dagen vóór of 3 dagen na de geplande dag, zolang de tijd tussen twee doses ten minste 4 dagen (96 uur) is. De volgende dosis geven op de gebruikelijke toedieningsdag.
Toediening
- Subcutaan injecteren in buik, dijbeen, bil of bovenarm. De injectieplaats elke week afwisselen om lokale lipoatrofie te voorkomen;
- De dosis 1×/week toedienen, elke week op dezelfde dag, op een willekeurig tijdstip.
Doseringen
Groeihormoondeficiëntie bij kinderen
Kinderen
s.c.: gewoonlijk 0,025–0,035 mg/kg lichaamsgewicht per dag of 0,7–1,0 mg/m² lichaamsoppervlak per dag. Indien de groeihormoondeficiëntie aanhoudt tot in de puberteit de behandeling voortzetten om volledige somatische ontwikkeling te bereiken (bv. lichaamssamenstelling, normale piek botmassa (= T-score > –1)).
Turnersyndroom
Kinderen
s.c.: 0,045–0,067 mg/kg per dag of 1,3–2,0 mg/m² per dag.
Groeistoornis bij chronische nierinsufficiëntie
Kinderen
s.c.: 0,045–0,05 mg/kg per dag of 1,4 mg/m² per dag. Eventueel hogere doses indien de groeisnelheid te laag is. Een dosiscorrectie kan noodzakelijk zijn na 6 maanden.
SGA
Kinderen
s.c.: 0,035 mg/kg per dag of 1,0 mg/m² per dag tot de eindlengte is bereikt. De behandeling staken indien de verandering van de groeisnelheid SDS voorafgaand aan de behandeling tot aan het eind van het eerste jaar van de behandeling < 1 cm is óf indien de groeisnelheid < 2 cm per jaar is en, als bevestiging noodzakelijk is, de botleeftijd > 14 jaar (meisjes) of > 16 jaar (jongens) is, overeenkomend met het sluiten van de epifysairschijven.
Prader-Willisyndroom
Kinderen
in combinatie met een caloriebeperkt dieet: s.c.: 0,035 mg/kg per dag of 1,0 mg/m² per dag. Maximale dagdosis: 2,7 mg.
Noonan-syndroom
Kinderen
s.c.: Norditropin: 0,066 mg/kg lichaamsgewicht per dag; in enkele gevallen 0,033 mg/kg lichaamsgewicht per dag. Staak de behandeling op het moment van het sluiten van de epifysaire schijven.
Groeihormoondeficiëntie bij volwassenen
Volwassenen
s.c.: bij vervolg op groeihormoonbehandeling in de kindertijd: begindosis 0,2–0,5 mg per dag; bij groeihormoondeficiëntie die op volwassen leeftijd is begonnen: begindosis 0,1–0,3 mg per dag, bij overgewicht eventueel lager starten. Bij ouderen (> 60 j.) is de begindosis 0,1–0,2 mg per dag. De dosering geleidelijk verhogen op geleide van de serum- IGF-1-concentratie of klinisch effect en bijwerkingen; de dagelijkse onderhoudsdosering is zelden > 1 mg, bij ouderen zelden > 0,5 mg. De benodigde dosis neemt af met een toenemende leeftijd. Streefwaarde IGF-1: binnen 2 SDS t.o.v. het gemiddelde bij die leeftijd. Het kan voorkomen dat de IGF-1-spiegels ondanks een goede klinische respons niet normaliseren; in dat geval is dosisverhoging niet nodig. De laagst effectieve dosering dient te worden gebruikt.
Toediening: via subcutane injectie, bij voorkeur 's avonds. De injectieplaats afwisselen om lipo-atrofie of -hypertrofie te voorkomen.
Bijwerkingen
Pediatrische GHD
Zeer vaak (> 10%): hoofdpijn.
Vaak (1-10%): hypothyroïdie, bijnierschorsinsufficiëntie. Hyperglykemie. Gewrichtspijn, pijn in de extremiteiten. Perifeer oedeem, vermoeidheid, reacties op de injectieplaats (hematoom, pijn, zwelling).
Volwassen GHD
Zeer vaak (> 10%): hoofdpijn.
Vaak (1-10%): hypothyroïdie, bijnierschorsinsufficiëntie. Hyperglykemie. Paresthesie. Huiduitslag, urticaria. Gewrichtspijn, spierpijn, spierstijfheid. Perifeer oedeem, vermoeidheid, asthenie, reacties op de injectieplaats.
Soms (0,1-1%): carpale-tunnelsyndroom. Lipohypertrofie, jeuk. Stijve gewrichten.
Bijwerkingen
Algemeen
Zeer vaak (> 10%): reacties op de injectieplaats (zoals atrofie of hypertrofie, hemorragie).
Vaak (1-10%): hypothyroïdie. Huiduitslag, urticaria. Hypertonie. Asthenie. Vorming van antilichamen (met lage bindingscapaciteit en in het algemeen geen klinische relevantie).
Soms (0,1-1%): anemie. Tachycardie. (Draai)duizeligheid. Papiloedeem, diplopie, wazig zien. Adenoïdhypertrofie. Braken, buikpijn, flatulentie, misselijkheid. Hypoglykemie, hyperfosfatemie. Spieratrofie, botpijn. (Maligne) neoplasmata. Slaperigheid, nystagmus. Persoonlijkheidsstoornis. Urinaire incontinentie, hematurie, pollakisurie. Gynaecomastie, genitale afscheiding, bloeding van de baarmoeder. Lipodystrofie, (exfoliatieve) dermatitis, hirsutisme, atrofie of hypertrofie van de huid, jeuk.
Zelden (0,01-0,1%): diarree. Gegeneraliseerde jeuk. Vermoeidheid, koorts. Abnormale botontwikkeling, osteochondrose. Gewichtstoename. Neuropathie, benigne intracraniële hypertensie, migraine. Prikkelbaarheid, depressie. Tonsillaire hypertrofie. Melanocytaire naevus.
Verder zijn gemeld: pancreatitis, insulineresistentie, verlaagd cortisolgehalte in bloed, overgevoeligheid, gezichtsoedeem.
Bij volwassenen
Zeer vaak (> 10%): perifeer oedeem. Milde hyperglykemie. Artralgie, myalgie. Hoofdpijn, paresthesie.
Vaak (1-10%): stijfheid in extremiteiten. Slapeloosheid. Carpale–tunnelsyndroom.
Soms (0,1-1%): hypertensie. Diabetes mellitus type 2.
Bij kinderen
Vaak (1-10%): perifeer oedeem. Verminderde glucosetolerantie. Artralgie, myalgie. Bij Prader-Willi-syndroom: paresthesie, benigne intracraniële hypertensie.
Soms (0,1-1%): stijfheid in extremiteiten. Hoofdpijn.
Zelden (0,01-0,1%): hypertensie. Slapeloosheid. Paresthesie.
Verder zijn gemeld: epifysiolyse van de femurkop en de ziekte van Legg-Calvé-Perthes, het is onduidelijk of deze bijwerkingen verband houden met de onderliggende aandoening of met de behandeling met somatropine. Gevallen van leukemie zijn gemeld bij kinderen met GH-deficiëntie; echter er is geen bewijs dat de incidentie van leukemie is verhoogd zonder de aanwezigheid van predisponerende factoren.
Interacties
Bij gelijktijdige glucocorticoïdsubstitutie voor hypo-adrenalisme kan verhoging van de onderhouds- of stressdosis glucocorticoïden nodig zijn na start van groeihormoonbehandeling.
Orale oestrogenen kunnen de respons op somapacitan verminderen. Overweeg om de toedieningsweg van het oestrogeen te veranderen (bv. transdermaal, vaginaal) of in geval van anticonceptie een andere anticonceptiemethode te kiezen. Als toch een oraal oestrogeen wordt gebruikt, geef dan een hogere begindosis somapacitan; zie rubriek Doseringen. Ook kan er een langere titratieperiode nodig zijn.
De dosis van bloedglucoseverlagende middelen (incl. insuline) moet mogelijk worden aangepast bij starten met somapacitan, omdat de insulinegevoeligheid kan afnemen.
Door gelijktijdige behandeling met andere hormonen, bv. testosteron en schildklierhormoon, kunnen de metabole effecten van somapacitan worden beïnvloed.
De blootstelling aan CYP3A4-substraten, zoals geslachtssteroïden, corticosteroïden, anti-epileptica en ciclosporine, zou kunnen dalen door een toegenomen klaring. De klinische relevantie hiervan is onbekend.
Interacties
Glucocorticoïden remmen de groeibevorderende werking van somatropine. Somatropine remt de omzetting van cortison naar cortisol; dosisverhoging van glucocorticoïd substitutietherapie kan nodig zijn.
Bij substitutie met schildklierhormoon kan dosisaanpassing van het schildklierhormoon nodig zijn.
Somatropine vermindert de glucosetolerantie; dosisaanpassing van insuline en/of orale bloedglucoseverlagende middelen kan nodig zijn.
Orale oestrogenen kunnen de respons op somatropine verminderen; een hogere dosis somatropine kan nodig zijn.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren in hoge dosering schadelijk gebleken (o.a. verminderde foetusgroei).
Advies: Gebruik ontraden.
Overige: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende de behandeling.
Zwangerschap
Teratogenese: Zowel bij de mens als bij dieren, onvoldoende gegevens.
Advies: Gebruik ontraden.
Overige: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende het gebruik van somatropine.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend bij de mens. Ja, bij dieren. Een nadelig effect bij de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Niet waarschijnlijk gezien de grootte van het molecuul; daarbij wordt somatropine niet opgenomen uit het maag-darmkanaal van de zuigeling.
Farmacologisch effect: Er zijn geen nadelige effecten gemeld.
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt.
Overige: Door gebruik van somatropine kan bij sommige vrouwen de melkproductie stijgen.
Contra-indicaties
- tumoractiviteit. Een intracraniële tumor moet inactief zijn en tumorbehandeling voltooid vóór het starten met groeihormoon;
- acute levensbedreigende ziekte, zoals bij complicaties na open–hartoperatie, buikoperatie, meervoudig trauma na een ongeval of acute ademhalingsdeficiëntie;
- longitudinale groeibevordering bij kinderen met gesloten epifysen.
Contra-indicaties
- tumoractiviteit. Intracraniële tumoren moeten inactief zijn en tumorbehandeling moet voltooid zijn vóór starten groeihormoon;
- acute levensbedreigende aandoeningen, zoals complicaties na open–hartoperaties, buikoperaties, meervoudig trauma na een ongeval, acute ademhalingsdeficiëntie;
- bij kinderen: gesloten epifysairschijven.
Waarschuwingen en voorzorgen
Overweeg evaluatie van de behandeling bij kinderen elke 6 tot 12 maanden, aan de hand van groeiparameters, biochemie (IGF-1-, hormoon-, glucose- en lipidespiegels) en puberteitsstadium. Overweeg frequentere evaluaties tijdens de puberteit. Zodra de epifysen zijn vergroeid, dan klinisch opnieuw beoordelen op de noodzaak van behandeling met groeihormoon.
Evalueer de onderhoudsbehandeling bij volwassenen elke 6 tot 12 maanden, aan de hand van biochemie (IGF-1-, glucose- en lipidespiegels), lichaamssamenstelling en BMI.
Invloed geslacht: mannen vertonen in de loop van de tijd een toenemende IGF-1-gevoeligheid; daarom is er een risico dat zij overbehandeld worden. Vrouwen, vooral degenen die oraal oestrogeen gebruiken, hebben mogelijk hogere doses en een langere titratieperiode nodig dan mannen.
Het serumcortisol kan dalen door behandeling met groeihormoon; eerder niet-gediagnosticeerd centraal (secundair) hypoadrenalisme kan worden vastgesteld, en glucocorticoïdensubstitutie kan nodig zijn. Controleer op een verlaagde serumcortisolspiegel en/of op de noodzaak voor verhoging van de glucocorticoïddosis bij bekend hypoadrenalisme.
Controleer de schildklierfunctie regelmatig en geef zo nodig substitutietherapie met schildklierhormoon, omdat hypothyroïdie de werking van groeihormoon verstoort. Een beginnende hypothyroïdie kan aan het licht komen, omdat groeihormoon de extrathyroïdale omzetting van T4 naar T3 verhoogt.
Benigne intracraniële hypertensie (IH) is gemeld bij behandeling met groeihormoon. Bij ernstige of terugkerende hoofdpijn, visuele symptomen, misselijkheid en/of braken, wordt een fundoscopie voor papiloedeem aanbevolen. Overweeg de diagnose IH en staak zo nodig de groeihormoonbehandeling. Hervatten van de therapie na herstel van eerdere IH is niet onderzocht; zorgvuldige controle is nodig.
Groeihormoon kan de insulinegevoeligheid verminderen. Eerder niet-gediagnosticeerde diabetes mellitus of verstoorde glucosetolerantie kan aan het licht komen. Monitor de glucosespiegel periodiek bij alle patiënten, vooral bij risicofactoren voor diabetes zoals obesitas of een familiegeschiedenis van diabetes mellitus. Monitor patiënten met bestaande diabetes mellitus nauwgezet tijdens de behandeling; de dosis van bloedglucoseverlagende middelen moet mogelijk worden aangepast bij starten met groeihormoonbehandeling.
Bij een eerdere maligne aandoening zorgvuldig controleren op een mogelijk recidief. Bij een reeds bestaande tumor of groeihormoondeficiëntie door een intracraniële laesie, regelmatig onderzoeken op progressie van de aandoening. Bij een voorgeschiedenis van jeugdkanker is er meer kans op een tweede neoplasma door behandeling met groeihormoon; vooral intracraniële tumoren kunnen optreden bij patiënten die aan het hoofd zijn bestraald voor hun eerste neoplasma.
Bij patiënten met acute levensbedreigende ziekte, die werden behandeld met een hoge dosering groeihormoon, is een verhoogde mortaliteit aangetoond ten opzichte van placebo. Het betrof patiënten met complicaties van openhartoperatie, buikoperatie, meervoudig trauma veroorzaakt door een ongeval of acute ademhalingsinsufficiëntie. Daarom somapacitan niet gebruiken bij deze patiënten. Er zijn geen gegevens over de veiligheid van het continueren van groeihormoonsubstitutie bij een gelijktijdige acute levensbedreigende aandoening.
Houd rekening met pancreatitis bij optreden van ernstige buikpijn. Er is een klein aantal meldingen hiervan bij behandeling met andere GH-geneesmiddelen.
Test op aanwezigheid van antilichamen tegen somapacitan bij patiënten die niet reageren op de behandeling. Bij sommige kinderen zijn antilichamen aangetoond, maar ze waren niet neutraliserend en hadden geen invloed op het klinisch effect.
Gebruik is niet onderzocht bij ernstige leverinsufficiëntie. De veiligheid en werkzaamheid bij kinderen < 3 jaar zijn niet vastgesteld.
Er is weinig ervaring bij ouderen > 60 jaar en bij patiënten met volwassen GHD die langer dan vijf jaar worden behandeld.
Waarschuwingen en voorzorgen
Het serumcortisol kan dalen door behandeling met somatropine; eerder niet-gediagnosticeerd centraal (secundair) hypoadrenalisme kan worden vastgesteld, en glucocorticoïd substitutietherapie kan nodig zijn.
Monitor de schildklierfunctie bij alle patiënten. Somatropine verhoogt namelijk de perifere dejodering van T4 naar T3 en kan zo een beginnende hypothyroïdie aan het licht brengen. Volg bij patiënten met hypothyroïdie de standaard suppletietherapie nauwlettend bij behandelen met somatropine.
Verricht fundoscopie op papiloedeem bij ernstige of terugkerende hoofdpijn, visusproblemen, misselijkheid en/of braken. Overweeg bij aanwezigheid van papiloedeem het bestaan van benigne intracraniële hypertensie en onderbreek zo nodig de groeihormoontherapie. Bij het hervatten van de therapie is zorgvuldige controle nodig.
Controleer op symptomen van glucose-intolerantie tijdens behandeling. Wees voorzichtig bij diabetes mellitus vanwege een diabetogene werking van groeihormoon; na instellen van somatropinebehandeling kan een hogere dosis insuline nodig zijn. Behandeling met somatropine is niet aangewezen bij diabetici met actieve proliferatieve of ernstige niet–proliteratieve retinopathie.
Bij aanhoudend oedeem of ernstige paresthesie de dosering verlagen om ontwikkeling van het carpale-tunnelsyndroom te voorkomen.
Bij het uitblijven van respons, antilichamen bepalen,en bij stijgende titers tevens de bindingscapaciteit.
Leukemie is gemeld bij een klein aantal kinderen met groeihormoondeficiëntie; echter er is geen bewijs dat de incidentie van leukemie is verhoogd zonder de aanwezigheid van predisponerende factoren, zoals bestraling van het hoofd of de hersenen.
Bij een voorgeschiedenis van jeugdkanker is de kans op een tweede neoplasma vergroot door behandeling met somatropine; vooral intracraniële tumoren (met name meningeomen) kunnen optreden bij patiënten die aan het hoofd zijn bestraald voor hun eerste neoplasma. Bij volledige remissie van een maligne aandoening, zorgvuldig controleren op een mogelijk recidief nadat de behandeling met groeihormoon is begonnen.
Bij groeihormoondeficiëntie door een intracraniële laesie regelmatig onderzoeken op progressie van de aandoening.
Epifysiolyse van de femurkop kan vaker voorkomen bij een endocriene stoornis, waaronder groeihormoondeficiëntie, dan bij de algemene populatie. Mank lopen en heup- of kniepijn kunnen hierop duiden.
Houd rekening met pancreatitis (hoewel zeldzaam) bij optreden van buikpijn, vooral bij kinderen.
Controleer op tekenen van scoliose tijdens behandeling, omdat dit bij ieder snelgroeiend kind kan verergeren.
Er is een verhoogde mortaliteit aangetoond bij patiënten met een acute levensbedreigende aandoening die werden behandeld met een hoge dosering somatropine (5,3-8 mg/dag), ten opzichte van placebo. Het betrof patiënten met complicaties van openhartoperatie, buikoperatie, meervoudig trauma veroorzaakt door een ongeval of acute ademhalingsinsufficiëntie. Er zijn geen gegevens over de veiligheid van het continueren van groeihormoonsuppletie bij een gelijktijdige acute levensbedreigende aandoening.
Turnersyndroom
Bepaal vóór aanvang van de behandeling het nuchtere insuline, bloedglucosegehalte en de IGF-1 spiegel; daarna jaarlijks, de IGF-1 spiegel tweemaal per jaar. Als de IGF-1 spiegel +2 SD overschrijdt in vergelijking tot de referentiewaarde voor leeftijd en puberteitsstadium, pas de dosis aan op basis van de IGF-1/IGFBP-3 ratio.
Controleer tijdens de behandeling de groei van handen en voeten. Overweeg bij optreden van versterkte groei dosisvermindering naar de minimale dosis.
Verricht ten minste eenmaal per jaar een otologisch onderzoek; dit omdat bij meisjes met Turnersyndroom een tendens tot een dosisafhankelijk risico van otitis externa en otitis media is gevonden (zonder een toename van ooroperaties of plaatsen van buisjes).
Chronische nierinsufficiëntie
Vóór instellen van de behandeling moet de nierfunctie met meer dan 50% zijn afgenomen en moeten gegevens over de lengtegroei gedurende een jaar beschikbaar te zijn. Conservatieve behandeling van de nierinsufficiëntie moet zijn ingesteld en worden voortgezet tijdens behandeling.
Let tijdens de behandeling op een excessieve afname van de renale functie of een toename in de glomerulaire filtratiesnelheid door hyperfiltratie. Stop de behandeling na niertransplantatie.
Er is nog onvoldoende informatie over de te verwachten eindlengte.
Kinderen 'small for gestational age' (SGA)
Bepaal vóór aanvang van de behandeling het nuchtere insuline, bloedglucosegehalte en de IGF-1-spiegel; daarna jaarlijks, de IGF-1-spiegel tweemaal per jaar. Als de IGF-1-spiegels +2 SD overschrijden in vergelijking tot de referentiewaarde voor leeftijd en puberteitsstadium, pas de dosis aan op basis van de IGF-1/IGFBP-3 ratio.
Er is weinig ervaring met het beginnen van de behandeling rond de aanvang van de puberteit, evenals bij kinderen met het Silver-Russelsyndroom.
Bij staken van de behandeling voordat de eindlengte is bereikt kan een deel van de behaalde lengtewinst weer verloren gaan.
Prader-Willi-syndroom (PWS)
Somatropine niet toepassen bij ernstig overgewicht of ernstige respiratoire aandoening: er is melding gemaakt van fatale gevallen bij kinderen met PWS met ernstig overgewicht, respiratoire aandoening in de voorgeschiedenis, slaapapneu en/of luchtweginfectie.
Stel slaapapneusyndroom vast vóór de behandeling via polysomnografie of nachtelijke oxymetrie en monitor bij vermoeden ervan. Als tijdens de behandeling tekenen van bovensteluchtweg-obstructie optreden (zoals optreden of toename van snurken), de behandeling onderbreken en de ernst evalueren. Controleer tijdens de behandeling het lichaamsgewicht en op tekenen van luchtweginfecties.
Noonan-syndroom
Er zijn weinig gegevens over de te verwachten eindlengte bij kinderen met het Noonan-syndroom.
Groeistoornis bij volwassenen
Controleer de groeihormoondosering elke zes maanden; vrouwen kunnen een hogere dosis nodig hebben dan mannen (vooral bij orale oestrogeensuppletie), terwijl mannen na verloop van tijd een toenemende IGF-1-gevoeligheid vertonen.
Er is weinig ervaring bij een leeftijd > 80 jaar en met langdurig gebruik (> 5 jaar). Ouderen kunnen gevoeliger zijn voor de werking van somatropine.
Hulpstoffen
- Benzylalcohol, in sommige toedieningsvormen van Omnitrope, bij voorkeur niet gebruiken bij pasgeborenen < 4 weken vanwege ernstige bijwerkingen, zoals ‘gasping’-syndroom. Benzylalcohol kan toxische en anafylactoïde reacties veroorzaken bij kinderen jonger dan drie jaar. In grote hoeveelheden kan het zich ophopen in het lichaam en metabole acidose veroorzaken; wees voorzichtig tijdens zwangerschap, lactatie en bij een verminderde lever- of nierfunctie.
- Metacresol, in Genotropin, is in verband gebracht met zeer zelden optredende myositis. Als bij optreden van myalgie of onevenredige pijn op de plaats van injectie de diagnose myositis wordt gesteld, ga dan over op een formulering zonder metacresol.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met somapacitan contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Somapacitan is een langwerkend recombinant humaan groeihormoonderivaat, geproduceerd in Escherichia coli. Het bestaat uit 191 aminozuren vergelijkbaar met endogeen humaan groeihormoon, waaraan een albuminebindende groep is gehecht. De werking vindt plaats ofwel direct via de groeihormoonreceptor en/of indirect via IGF-1 aangemaakt in weefsels in het lichaam, maar hoofdzakelijk in de lever. Er wordt een normalisering van lichaamssamenstelling (d.w.z. afgenomen lichaamsvetmassa en toegenomen vetvrije lichaamsmassa) en van metabole werking bereikt. Somapacitan stimuleert skeletgroei bij kinderen met GHD als gevolg van het effect op de epifyses van botten. Omdat het reversibel bindt aan endogeen albumine is de halfwaardetijd van somapacitan langer dan van natuurlijk groeihormoon en is wekelijkse toediening mogelijk.
Kinetische gegevens
T max | 4–25,5 uur. |
Overig | De 'steady state'-plasmaconcentratie wordt bereikt na 1–2 weken. |
Eiwitbinding | > 99%. |
V d | 1,7 l bij kinderen en 14,6 l bij volwassenen. |
Metabolisering | in hoge mate door proteolytische degradatie en splitsing van de hechtingssequentie tussen de peptide- en de albuminebinder. |
Eliminatie | met de urine 81%, met de feces 13% (als metabolieten). |
T 1/2el | ca. 2–3 dagen bij 'steady state'. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Via DNA-recombinanttechniek vervaardigd polypeptide, dat overeenkomt met humaan hypofysair groeihormoon. Oefent de meeste werking uit via insuline-achtige groeifactor 1 (IGF-1), dat wordt geproduceerd in weefsels in het hele lichaam, vooral in de lever. Stimuleert de groei van de epifysairschijf in de lange beenderen; ook andere weefsels dan bot, zoals bindweefsel, huid, skeletspieren, thymus, lever, gonaden en (bij)nier kunnen in omvang toenemen. Bevordert de eiwitsynthese en beïnvloedt het vet- en koolhydraatmetabolisme en de mineraalhuishouding. Bij kinderen stimuleert het de lengtegroei en verhoogt het de groeisnelheid zolang de epifysairschijven nog niet gesloten zijn. Bij volwassenen verlaagt het de vetmassa, vergroot het de spiermassa, verhoogt het de minerale botdichtheid en verbetert het de energie, de vitaliteit en het subjectief welbevinden en normaliseert het de serum-IGF-1-(somatomedine-C-)concentratie. 1 mg somatropine = 3 IE somatropine.
Kinetische gegevens
F | ca. 80%. |
T max | 3–6 uur. |
V d | 0,7–1 l/kg. |
Eliminatie | via lever en nieren. |
T 1/2el | 2–3 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
somapacitan hoort bij de groep somatropine-agonisten.
Groepsinformatie
somatropine hoort bij de groep somatropine-agonisten.