Samenstelling
Beromun XGVS Belpharma s.a.
- Toedieningsvorm
- Poeder voor infusievloeistof
- Sterkte
- 1 mg
- Verpakkingsvorm
- flacon
Bevat per flacon 1 mg tasonermin, overeenkomend met 3,0-6,0×10 7 IE
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Mozobil XGVS Sanofi SA
- Toedieningsvorm
- Oplossing voor injectie
- Sterkte
- 20 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 1,2 ml
Plerixafor XGVS Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Oplossing voor injectie
- Sterkte
- 20 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 1,2 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Voor dit geneesmiddel is geen advies vastgesteld.
Advies
Voor de mobilisatie van voorlopercellen bedoeld voor stamceltherapie is G-CSF (filgrastim), eventueel in combinatie met chemotherapie, een middel van eerste keus. Bij de patiënten met een lymfoom of multipel myeloom die te weinig stamcellen verzamelen met G-CSF en met chemotherapie (cyclofosfamide), en hierdoor geen stamceltransplantatie kunnen ondergaan, kan mobilisatie met G-CSF met plerixafor worden overwogen. Aangetoond is dat toevoeging van G-CSF de opbrengst CD34+ cellen verhoogt.
Indicaties
- Als adjuvans bij chirurgie ter verwijdering van de tumor om amputatie te voorkomen dan wel uit te stellen, of palliatief bij niet-operabele weke-delensarcomen van de ledematen in combinatie met melfalan door middel van licht hyperthermische geïsoleerde ledemaatperfusie (ILP).
Indicaties
In combinatie met granulocyten-koloniestimulerende groeifactor (G-CSF), ter stimulering van de mobilisatie van hematopoëtische stamcellen naar het perifere bloed, ten einde deze te verzamelen en vervolgens te gebruiken voor autologe transplantatie.
- bij volwassen patiënten met een lymfoom of multipel myeloom waarbij hematopoëtische stamcellen niet goed zijn te mobiliseren;
- bij kinderen met een lymfoom of solide maligne tumoren:
- preventief, wanneer verwacht wordt dat er te weinig circulerende stamcellen op de voorspelde dag van oogsten na adequate mobilisatie met G-CSF (met of zonder chemotherapie) zijn, met betrekking tot de gewenste opbrengst aan hematopoëtische stamcellen, of
- bij wie het eerder niet is gelukt voldoende hematopoëtische stamcellen te oogsten.
Doseringen
Een intensivecare-unit dient beschikbaar te zijn en voorzieningen om lekken van het geneesmiddel in de systemische circulatie continu te bewaken. Indien de cumulatieve lekkage > 10% bedraagt, de perfusie staken.
Weke-delensarcoom van de ledematen
Volwassenen
Via regionale perfusie: bij ILP bovenste ledematen in totaal 3 mg, gevolgd door melfalan (13 mg/l geperfundeerd volume, max. 150 mg); bij ILP onderste ledematen in totaal 4 mg, gevolgd door melfalan (10 mg/l geperfundeerd volume, max. 150 mg). Overweeg zo nodig een tweede ILP 6 tot 8 weken na de eerste ILP, waarbij rekening gehouden moet worden met de lekkagesnelheid van de vorige ILP.
Zie voor meer informatie over de toediening, rubriek 4.2 en 4.4 in de SmPC van Beromun op ema.europa.eu.
Doseringen
Mobilisatie van hematopoëtische stamcellen:
Volwassenen
De aanbevolen dosis bij ≤ 83 kg lichaamsgewicht: 20 mg/dag óf 0,24 mg/kg lichaamsgewicht/dag; bij > 83 kg lichaamsgewicht: 0,24 mg/kg lichaamsgewicht/dag. Toedienen als subcutane injectie, 6–11 uur vóór de start van elke aferese; max. 40 mg/dag. Gedurende 4 dagen vóór de eerste dosis plerixafor en voorafgaand aan de aferese: 10 microg/kg G-CSF in de ochtend geven. Bij klinische onderzoeken is plerixafor meestal gedurende 2–4 (max. 7) opeenvolgende dagen gebruikt.
Kinderen
0,24 mg/kg lichaamsgewicht/dag. Toedienen als subcutane injectie, 6–11 uur vóór de start van elke aferese; max. 40 mg/dag. Gedurende 4 dagen vóór de eerste dosis plerixafor en voorafgaand aan de aferese: 10 microg/kg G-CSF in de ochtend geven. Bij klinische onderzoeken is plerixafor meestal gedurende 2–4 (max. 7) opeenvolgende dagen gebruikt.
Bij nierinsufficiëntie: bij een creatinineklaring 20–50 ml/min de dosis met een derde verlagen tot 0,16 mg/kg/dag; max. 27 mg/dag. Bij patiënten met een creatinineklaring < 20 ml/min en bij hemodialysepatiënten is er onvoldoende klinische ervaring voor een dosisadvies.
Bij patiënten met een gewicht > 175% van het ideale lichaamsgewicht, zijn de dosis en behandeling met plerixafor niet onderzocht.
Bijwerkingen
Bijwerkingen kunnen gerelateerd zijn aan tasonermine, aan melfalan, aan de ILP-procedure en aanverwante maatregelen of aan een combinatie van deze factoren.
Zeer vaak (> 10%): hartaritmieën. Misselijkheid, braken. Levertoxiciteit. Huidreactie. Koorts, koude rillingen, pijn, vermoeidheid.
Vaak (1-10%): infectie, wondinfectie. Leukopenie, trombocytopenie. Overgevoeligheidsreactie. Beschadiging van zenuwen, perifere neurotoxiciteit, veranderde toestand van het bewustzijn, hoofdpijn. Hartfalen. Veneuze trombose, arteriële trombose, shock, hypotensie. Shocklong (ARDS). Diarree, obstipatie. Huidnecrose, perifeer oedeem. Compartimentsyndroom, myalgie. Proteïnurie. Nachtelijk transpireren. Necrose van de extremiteiten, zodanig ernstig dat amputatie nodig is.
Soms (0,1-1%): sepsis. Perifere arteriële occlusieve aandoeningen. Longoedeem. Pijn in de bovenbuik, erosieve gastritis. Verlies van nagels. Acuut nierfalen. Toename creatininespiegel.
Verder gemeld: het laat optreden van perifere arteriële occlusieve aandoeningen (PAOD) van de onderste ledematen, enkele jaren na ILP, voornamelijk bij patiënten met bevestigde cardiovasculaire risicofactoren, of die aanvullende bestralingstherapie hadden ondergaan van de betreffende ledemaat.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): diarree, misselijkheid. Reacties op de injectie- en infusieplaats.
Vaak (1-10%): insomnia, duizeligheid, hoofdpijn. Braken, buikpijn, dyspepsie, gezwollen buik, constipatie, flatulentie, orale hypo-esthesie, droge mond. Hyperhidrose, erytheem. Artralgie, pijn in het skeletspierstelsel. Vermoeidheid, malaise.
Soms (0,1-1%): allergische reacties (urticaria, periorbitale zwelling, dyspneu of hypoxie), anafylactische reactie en anafylactische shock. Abnormale dromen, nachtmerries.
Verder zijn gemeld: myocardinfarct, hyperleukocytose, splenomegalie, miltruptuur (in combinatie met G-CSF), vasovagale reactie (orthostatische hypotensie en/of syncope) en paresthesie.
Interacties
Er is geen onderzoek naar interacties uitgevoerd.
Niet combineren met cardiotoxische middelen (bv antracyclinen); de cardiotoxiciteit kan toenemen.
Gelijktijdige toediening van stoffen die aanzienlijke hypotensie kunnen veroorzaken wordt ontraden.
Zwangerschap
Teratogenese: Zowel bij de mens als bij dieren, onvoldoende gegevens. Bij dieren passeert het de placenta niet.
Advies: Gebruik is gecontra-indiceerd.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Op basis van het farmacodynamische werkingsmechanisme zijn congenitale misvormingen aannemelijk. Bij dieren schadelijk gebleken.
Advies: Gebruik ontraden, tenzij een behandeling klinisch noodzakelijk is.
Overig: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen tijdens de therapie.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend.
Advies: Geen borstvoeding geven tot 7 dagen na de ILP.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend.
Advies: Het geven van borstvoeding onderbreken gedurende de behandeling.
Contra-indicaties
- ernstige hart- en vaatziekten, bv. hartfalen (NYHA Klasse II, III of IV), ernstige angina pectoris, hartritmestoornissen, myocardinfarct binnen 3 maanden voorafgaand aan de behandeling, veneuze trombose, occlusieve perifere arteriële aandoeningen, recente longembolie.
- ernstige longfunctiestoornis.
- recent doorgemaakt of actief ulcus pepticum.
- ernstige ascites.
- significante hematologische functiestoornis, bv. leukocyten <2,5 × 109/l, hemoglobine < 5,58 mmol/l, trombocyten < 60 × 109/l, hemorragische diathese of actieve bloedingsaandoening.
- significante nierfunctiestoornis, bv. nefrotisch syndroom, serumcreatinine > 150 μmol/l of een creatinineklaring van < 50 ml/min.
- significante leverfunctiestoornis bv. ASAT, ALAT of AF > 2 × ULN of bilirubinespiegel > 1,25 × ULN.
- hypercalciëmie > 12 mg/dl (2,99 mmol/l).
- contra-indicaties voor gebruik van anticoagulantia of bloeddrukverhogende middelen.
Voor ILP
- ernstig lymfoedeem van de ledemaat
- contra-indicaties voor radioactieve tracer monitoring
- contra-indicaties voor ledemaat-hyperthermie
- vermoeden dat de bloedvoorziening naar de extremiteit distaal van de tumor in hoge mate afhankelijk is van met de tumor samenhangende bloedvaten.
Zie ook rubriek Interacties, Zwangerschap en lactatie.
Contra-indicaties
Er zijn van dit middel geen klinisch relevante contra-indicaties bekend.
Waarschuwingen en voorzorgen
Zorg voor maximale hydratie voor de profylaxe van shock, gedurende en na de perfusie-procedure. Optimale hemodynamische condities en een hoge diurese maken, vooral na de perfusie, een snelle klaring van resterende tasonermin mogelijk. Aanvullende resuscitatievloeistoffen (crystalloïde en colloïde oplossingen) moeten aanwezig zijn voor volumevergroting in geval van een significante daling van de bloeddruk. Colloïd of hydroxyethyl-zetmeel worden geprefereerd omdat de kans dat deze uit het vasculaire systeem lekken, kleiner is. Overweeg indien noodzakelijk, een bloeddrukverhogend middel, bv. dopamine, zowel gedurende de ILP-procedure, als tijdens de postoperatieve periode. Staak de perfusie bij een ernstige shock voor het einde van de ILP-procedure en pas geschikte therapie toe.
Bij symptomen van systemische toxiciteit bijvoorbeeld koorts, hartritmestoornissen, shock/hypotensie, shocklong (ARDS), ondersteunende maatregelen nemen en de patiënt onmiddellijk overbrengen naar de IC. De functie van de nieren en lever dient nauwkeurig gecontroleerd te worden. Hematologische functiestoornissen, vooral leukopenie, trombocytopenie en stollingsstoornissen kunnen worden verwacht.
Gevallen van het compartimentsyndroom gekarakteriseerd door pijn, zwelling en neurologische symptomen, alsook spierschade aan de geperfuseerde ledemaat zijn waargenomen. Volg patiënt de eerste drie dagen na de ILP. Behandeling kan bestaan uit: fasciotomie van alle spiercompartimenten van de aangetaste ledemaat en geforceerde diurese en alkalisering van de urine indien een spierbeschadiging optreedt met toegenomen myoglobinespiegels in plasma en urine.
Overweeg voorafgaand aan de ILP paracetamol (oraal of rectaal) of een ander analgeticum/antipyreticum toe te dienen, om koorts, koude rillingen en griepachtige symptomen die kunnen optreden te voorkomen en te behandelen.
Onderzoeksgegevens: De veiligheid en werkzaamheid bij kinderen < 18 jaar zijn niet vastgesteld. Er zijn geen gegevens beschikbaar.
Waarschuwingen en voorzorgen
Gebruiken onder supervisie van een arts met ervaring op het gebied van oncologie en/of hematologie en in samenwerking met een hematologisch-oncologisch centrum met ervaring op dit gebied, en mogelijkheden voor monitoring van hematopoëtische voorlopercellen.
Leeftijd > 60 jaar en/of voorafgaande myelosuppressieve chemotherapie en/of uitgebreide voorafgaande chemotherapie en/of een piekwaarde van circulerende stamcellen < 20 stamcellen/microliter zijn voorspellers van een slechte mobilisatie.
Plerixafor kan de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen beïnvloeden, vanwege duizeligheid, vermoeidheid of vasovagale reacties.
Bij gebruik van plerixafor in combinatie met G-CSF voor mobilisatie van hematopoëtische stamcellen bij lymfoom of multipel myeloom, is aangetoond dat het aantal gemobiliseerde tumorcellen niet verhoogd is ten opzichte van gebruik van G-CSF alleen.
Het gebruik voor de mobilisatie en het verzamelen van hematopoëtische stamcellen wordt afgeraden bij patiënten met leukemie, omdat leukemiecellen kunnen worden gemobiliseerd die het product van de aferese kunnen contamineren.
Het aantal witte bloedcellen en bloedplaatjes tijdens behandeling en aferese regelmatig controleren. Bij een aantal neutrofiele granulocyten in het perifere bloed van > 50 × 109 cellen/l, de toediening heroverwegen.
Voor het optreden van vasovagale en allergische reacties dienen geschikte voorzorgsmaatregelen te worden genomen.
Bij pijn, links in de bovenbuik en/of in de schouderbladen of de schouders, de milt onderzoeken vanwege enige kans op een miltruptuur.
De veiligheid en werkzaamheid bij kinderen zijn nog niet vastgesteld.
Overdosering
Neem voor (meer) informatie over een vergiftiging met tasonermine contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Symptomen: maag-darmaandoeningen, vasovagale reacties, orthostatische hypotensie en/of syncope.
Neem voor (meer) informatie over een vergiftiging met plerixafor contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Recombinant humaan tumornecrosefactor alfa-1a (TNFα-1a). Het heeft een antitumorwerking die waarschijnlijk is gebaseerd op directe en indirecte effecten. Het remt in vitro tumorproliferatie. Het beïnvloedt de tumorvasculatuur, wat leidt tot een stollings-bevorderende toestand en daarmee tot microvasculaire trombose. Verder heeft het een immunomodulerende werking; het stimuleert de proliferatie van geactiveerde B- en T-lymfocyten, de ontwikkeling van cytotoxische T-cellen en immunoglobuline-afscheidende cellen en bevordert de aanmaak van cytokinen en mediatoren (prostaglandine, bloedplaatjes-activerende factor. Deze veranderingen leiden tot hemorragische necrose van de tumor.
Kinetische gegevens
T 1/2el | 15–30 min |
Overig | Cmax in perfusiecircuit na 30 min. Bij < 2% systemische lekkage is de systemische concentratie ca. 200× lager en bij > 2% lekkage ten minste 10× lager dan in perfusiecircuit. Cmax in systemische circulatie na 5 min. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Bicyclamderivaat; een selectieve reversibele antagonist van de CXCR4-chemokinereceptor en blokkeert de binding van zijn verwante ligand SDF-1α ('stromalcell-derived factor-1alfa' = CXCL12). Aangenomen wordt dat verstoring van de binding van CXCR4 aan SDF-1alfa door plerixafor, leukocytose veroorzaakt en een toename van het aantal autologe perifere bloedvoorlopercellen ('peripheral blood progenitor cells' = PBPC) vanuit het beenmerg naar het perifere bloed geeft. Er komen zowel volwassen als pluripotente cellen in de systemische circulatie voor. De CD34+-cellen die door plerixafor zijn gemobiliseerd, zijn functioneel en in staat tot 'engraftment' met langdurige hematopoëtische her-populatie.
Kinetische gegevens
T max | 30–60 min. |
V d | 0,3 l/kg. |
Eliminatie | vnl. via urine, ca. 70% van de dosis, onveranderd, in de eerste 24 uur na toediening. |
T 1/2el | 3–5 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
tasonermine hoort bij de groep immunostimulantia, overige.
Groepsinformatie
plerixafor hoort bij de groep immunostimulantia, overige.