Samenstelling

Zie voor hulpstoffen de productinformatie van CBG/EMA of raadpleeg een apotheker.

Brintellix (als hydrobromide) Lundbeck bv

Toedieningsvorm
Tablet, omhuld
Sterkte
5 mg, 10 mg, 15 mg, 20 mg

Brintellix (als D,L-lactaat) Lundbeck bv

Toedieningsvorm
Druppels voor oraal gebruik, oplossing
Sterkte
20 mg/ml

Elke druppel bevat 1 mg vortioxetine.

Uitleg symbolen

XGVS Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS).
OTC 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel.
Bijlage 2 Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering.
Aanvullende monitoring Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb.

Advies

De initiële behandeling van depressieve klachten bestaat uit voorlichting. Bij een depressie ook uit dagstructurering, activiteitenplanning en een kortdurende psychologische behandeling. Start in de eerstelijnszorg alleen een antidepressivum bij onvoldoende effect van niet-medicamenteus beleid bij een depressie zonder ernstig sociaal disfunctioneren, grote lijdensdruk of ernstige psychische comorbiditeit én als er een voorkeur voor antidepressiva boven psychotherapie bestaat. Bij (jong)volwassenen zijn de serotonineheropnameremmers (SSRI’s) citalopram, escitalopram, fluoxetine en sertraline voorkeursmiddelen; bij ouderen zijn dit citalopram of sertraline. Switch bij onvoldoende of geen respons naar een andere SSRI van voorkeur. Bij goede respons de behandeling ten minste 6 maanden (ten minste 1 jaar bij recidief depressie) voortzetten na bereiken van remissie. Bouw daarna het antidepressivum af.

Start in de tweedelijnszorg (basis gegeneraliseerde GGZ of gespecialiseerde GGZ) eventueel met een tricyclisch antidepressivum (TCA), een SSRI, een niet-selectieve serotonineheropnameremmer (SNRI), bupropion, mirtazapine of vortioxetine. Bij klinisch opgenomen patiënten heeft een TCA de voorkeur.

Vortioxetine is wat betreft werkzaamheid en veiligheid gelijkwaardig met de voorkeursmiddelen bij een depressie maar heeft een verminderde toepasbaarheid als nadeel, volgens het NHG.

De plaats van een antidepressivum bij de behandeling van een depressieve episode van een bipolaire stoornis is in algemene zin controversieel vanwege het beperkte bewijs voor effectiviteit. Als een antidepressivum wordt toegevoegd, hebben SSRI’s (uitgezonderd paroxetine) en bupropion de voorkeur. Het toevoegen van een serotonine-noradrenaline-heropnameremmer (SNRI) of een tricyclisch antidepressivum (TCA) (uitgezonderd imipramine) pas overwegen als andere antidepressiva niet effectief zijn gebleken. Antidepressiva kunnen een manie uitlokken. Voor de standaardbehandeling van een bipolaire stoornis, zie Bipolaire stoornis.

Indicaties

  • Episode met depressie bij volwassenen.

Gerelateerde informatie

Doseringen

Klap alles open Klap alles dicht

Depressie

Volwassenen

start- en aanbevolen dosering: 10 mg (= 10 druppels) 1×/dag; op geleide van de respons de dosis aanpassen tot 5–20 mg 1×/ dag. Na het verdwijnen van de depressieve symptomen behandeling nog gedurende ten minste 6 maanden voortzetten.

Ouderen ≥ 65 jaar

startdosering 5 mg (5 druppels) 1×/dag. Voorzichtig met een dosering hoger dan 10 mg; hiervoor zijn de gegevens beperkt. Na het verdwijnen van de depressieve symptomen behandeling nog gedurende ten minste 6 maanden voortzetten.

Verminderde nier- of leverfunctie: Er is geen dosisaanpassing nodig.

Comedicatie: bij toevoegen van sterke CYP2D6-remmers (bv. bupropion, kinidine, fluoxetine, paroxetine) overwegen om de dosis vortioxetine te verlagen. Bij toevoegen van sterke CYP-inductoren (bv. rifampicine, carbamazepine, fenytoïne) overwegen om de dosis vortioxetine te verhogen.

Overschakelen: Zie voor informatie over overschakelen van en naar andere antidepressiva de switchtabel van psychiatrienet.nl.

Zie voor informatie over geleidelijk afbouwen het multidisciplinaire document, via Afbouwen overige antidepressiva (2023). De Praktische toelichting ‘Afbouwen overige antidepressiva’ geeft een handig overzicht van de afbouwstappen.

Toediening: de druppels kunnen gemengd worden met water, vruchtensap of andere niet-alcoholische dranken.

Bijwerkingen

Zeer vaak (> 10%): (lichte tot matige) misselijkheid (in de eerste twee weken van de behandeling, bij ouderen en vrouwen vaker).

Vaak (1-10%): abnormale dromen, duizeligheid, diarree, obstipatie (bij ouderen vaker), braken, dyspepsie en gegeneraliseerde jeuk.

Soms (0,1-1%): overmatig blozen en nachtzweten. Tremor. Wazig zien. Seksuele disfunctie.

Zelden (0,01-0,1%): mydriase (kan leiden tot acuut nauwe-kamerhoekglaucoom).

Verder is gemeld: agressie, agitatie, slapeloosheid, serotoninesyndroom, hoofdpijn, acathisie, bruxisme, trismus, rustelozebenen-syndroom, anafylactische reactie, angio-oedeem, urticaria, huiduitslag, bloeding (incl. kneuzing, ecchymose, bloedneus, gastro-intestinale en vaginale bloeding, post-partumbloeding), hyperprolactinemie (soms geassocieerd met galactorroe), hyponatriëmie. Onttrekkingssyndroom.

Bij gebruik van SSRI's en TCA's neemt, vooral boven de 50 jaar, de kans op botfracturen toe; dit geldt mogelijk ook voor vortioxetine.

Interacties

Gelijktijdig gebruik met irreversibele, niet-selectieve MAO-remmers is gecontra-indiceerd; ook niet gebruiken binnen twee weken na behandeling met deze stoffen en geen MAO–remmer starten binnen 2 weken na stoppen met vortioxetine. Gelijktijdig gebruik met reversibele MAO-remmers als moclobemide en linezolid is gecontra-indiceerd; indien de combinatie noodzakelijk is van het toegevoegde middel een minimale dosering geven en controleren op het optreden van het serotoninesyndroom.

Sterke CYP2D6-remmers (als bupropion, kinidine, fluoxetine, paroxetine) kunnen de blootstelling aan vortioxetine verhogen en CYP-inductoren (als rifampicine, carbamazepine of fenytoïne) kunnen de AUC van vortioxetine verlagen; dosisaanpassing kan nodig zijn. Wees voorzichtig bij gelijktijdige toediening van sterke CYP3A4-remmers (als HIV-proteaseremmers, azoolantimycotica en claritromycine) of CYP2C9-remmers (fluconazol, amiodaron) aan poor metabolizers van CYP2D6, een dosisverlaging kan afhankelijk van de respons overwogen worden.

Wees voorzichtig bij gelijktijdig gebruik met irreversibele, selectieve MAO-B-remmers (selegiline, rasagiline). Wees bedacht op het serotoninesyndroom bij gelijktijdig gebruik met andere serotonerge middelen (zoals SSRI's, andere serotonerge antidepressiva (als sint-janskruid), triptanen (incl. sumatriptan) en opioïden (incl. tramadol)).

Wees voorzichtig met geneesmiddelen die de convulsiedrempel verlagen (TCA’s, SSRI’s, antipsychotica, mefloquine, bupropion, tramadol).

Bij gebruik van bloedverdunnende middelen en middelen die de trombocytenfunctie beïnvloeden (zoals atypische antipsychotica, fenothiazinen, TCA's, NSIAD's en acetylsalicylzuur) dient men rekening te houden met een verlengde bloedingstijd.

Wees voorzichtigheid bij gelijktijdig gebruik van lithiumzouten of tryptofaan.

Zwangerschap

Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren schadelijk gebleken. Epidemiologische gegevens wijzen op een risico van persisterende pulmonale hypertensie bij de neonaat (PPHN) bij gebruik van SSRI's, met name laat in de zwangerschap; gezien het gerelateerde werkingsmechanisme kan dit bij vortioxetine niet worden uitgesloten.

Farmacologisch effect: Bij dieren is vertraagde ossificatie, meer mortaliteit van de jongen, vertraagde ontwikkeling en een afname in geboortegewicht gezien. Na langdurig gebruik van antidepressiva tot aan de bevalling kunnen neonatale onthoudingsverschijnselen optreden (zoals prikkelbaarheid, hypertonie, tremoren, onregelmatige ademhaling, slecht drinken en hard huilen); de verschijnselen zijn doorgaans mild, van voorbijgaande aard en dosisafhankelijk.

Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken. Het abrupt staken of switchen van een antidepressivum tijdens de zwangerschap wordt afgeraden. Controleer de pasgeborene op onthoudingsverschijnselen.

Overig: Volgens de fabrikant geven SSRI's en SNRI's mogelijk meer kans op een post-partumbloeding.

Lactatie

Overgang in de moedermelk: Ja, bij dieren.

Advies: Het gebruik van dit middel of het geven van borstvoeding ontraden.

Overig: De periode na de bevalling zijn vrouwen extra gevoelig voor het ontwikkelen van een depressie of andere psychische stoornis; 10–15% van de vrouwen krijgt een post partum-depressie. Het gebruik van antidepressiva hoeft geen reden te zijn om met het geven van borstvoeding te stoppen. Controleer bij gebruik de zuigeling de eerste weken op slecht slapen, sufheid, geïrriteerdheid, veel huilen, koliek, slecht drinken en slecht groeien. Met alle antidepressiva is onvoldoende ervaring opgedaan om een uitspraak te kunnen doen over de effecten op de lange termijn.

Contra-indicaties

Er zijn van dit middel geen klinisch relevante contra-indicaties bekend.

Waarschuwingen en voorzorgen

Behandeling staken: De toediening moet worden gestaakt bij ontwikkeling van of toename van epileptische aanvallen, optreden van serotoninesyndroom en bij overgang naar een manische fase. Bij optreden van symptomatische hyponatriëmie overwegen de behandeling te staken. Wees voorzichtig bij epilepsie, een voorgeschiedenis van convulsies, (hypo)manie in de voorgeschiedenis, risicofactoren voor hyponatriëmie.

Neurologische effecten: Patiënten controleren op klachten en symptomen van serotoninesyndroom of neuroleptisch maligne syndroom.

Suïciderisico: Antidepressieve behandeling kan het bij depressie toegenomen risico van suïcide verder vergroten gedurende de vroege stadia van herstel. Bij suïcidaal gedrag of suïcidale gedachten in de anamnese, evenals bij patiënten < 25 jaar is goede vervolging aangewezen vanwege meer kans op suïcidaal gedrag, met name in het begin van de behandeling en na dosisaanpassing.

Hemorragie: Abnormale bloedingen, zoals ecchymosen, purpura, gastro-intestinale bloedingen en gynaecologische bloedingen, zijn gemeld. SSRI's en SNRI's geven mogelijk meer kans op een post-partumbloeding. Wees voorzichtig bij een verhoogde bloedingsneiging. Zie ook de rubriek Interacties.

Glaucoom: Wees voorzichtig met voorschrijven aan patiënten met een verhoogde intraoculaire druk of risico op acuut nauwe-kamerhoekglaucoom.

Urine-drugstests: Er zijn meldingen geweest van fout-positieve resultaten in urine voor methadon. Wees voorzichtig met interpreteren van positieve resultaten en overweeg bevestiging met behulp van een andere analysemethode (zoals een chromatografische methode).

Afbouwen: Overweeg een geleidelijke verlaging van de dosering.

Onderzoeksgegevens: Toepassing bij kinderen < 18 jaar wordt ontraden, omdat de veiligheid en/of werkzaamheid bij deze leeftijdsgroep niet is vastgesteld en bij antidepressiva suïcidaal gedrag en vijandigheid zijn gemeld. Er zijn onvoldoende gegevens bekend om een specifiek afbouwschema aan te bevelen.

Rijvaardigheid: Het gebruik kan leiden tot verminderd reactie- en concentratievermogen. Vele dagelijkse bezigheden (bv. autorijden) kunnen daarvan hinder ondervinden.

Overdosering

Zie voor informatie over symptomen en behandeling de monografie op vergiftigingen.info.

Eigenschappen

Niet-tricyclisch antidepressivum. Het werkingsmechanisme is gerelateerd aan de directe modulatie van serotonerge receptoractiviteit en remming van de serotonine- (5HT-)transporter. Vortioxetine is een 5HT3-, 5HT7- en 5HT1D-receptorantagonist, een partiële 5HT1B-receptoragonist, een 5HT1A-receptoragonist en een 5HT-transporterremmer. Dit leidt tot modulatie van neurotransmissie in verschillende systemen, waaronder voornamelijk de serotonine-, maar waarschijnlijk ook de norepinefrine-, dopamine-, histamine-, acetylcholine-, GABA- en glutamaatsystemen.

Kinetische gegevens

Resorptie goed, maar traag. Wordt niet beïnvloed door voedsel.
F 75%.
T max 7–11 uur.
Eiwitbinding 98–99%.
V d 37,1 l/kg.
Metabolisering in de lever door CYP2D6 en in mindere mate door CYP3A4/5 en CYP2C9 en daaropvolgende glucuronidering in inactieve metabolieten. Het is een zwak substraat voor Pgp en een zwakke Pgp-remmer.
Eliminatie als metabolieten, met de urine (2/3 deel) en feces (1/3 deel).
T 1/2el 66 uur.

Uitleg afkortingen

F biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt)
T max tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening
V d verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam)
T 1/2 plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren)
T 1/2el plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd