Voorschrijfcascades

Een bijwerking van een geneesmiddel wordt niet altijd herkend door een (volgende) voorschrijver en kan geïnterpreteerd worden als een nieuwe aandoening, leidend tot het voorschrijven van een aanvullend geneesmiddel. Dit wordt een voorschrijfcascade genoemd. Deze tekst kan ondersteuning bieden bij het herkennen, voorkomen en verhelpen van voorschrijfcascades.

Introductie

Door de veroudering van de bevolking neemt het aantal patiënten met multimorbiditeit toe en daarmee ook het aantal patiënten met polyfarmacie en complexe farmacotherapie. Beide zijn op hun beurt geassocieerd met de kans op bijwerkingen [1,2]. Deze bijwerkingen worden niet altijd herkend door een (volgende) voorschrijver, wat kan leiden tot zogenaamde voorschrijfcascades. Voorschrijfcascades ontstaan wanneer de bijwerkingen van een geneesmiddel (indexgeneesmiddel) worden geïnterpreteerd als een nieuwe aandoening, leidend tot het voorschrijven van een aanvullend geneesmiddel (ook wel markergeneesmiddel genoemd) [3]. De term voorschrijfcascade werd geïntroduceerd in 1995 [3]. Belangrijk is om te beseffen dat het niet herkennen van een bijwerking naast ongewenste toevoegingen van (zelfzorg) geneesmiddelen ook kan leiden tot het inzetten van andere interventies, zoals medische hulpmiddelen of diagnostische testen, zie figuur 1 [4].

Sommige combinaties van geneesmiddelen zijn wenselijk en zelfs aanbevolen in richtlijnen. Dan worden bewust twee geneesmiddelen gecombineerd om bijwerkingen te voorkomen, zoals het geven van een laxans bij een opioïd, of een protonpompremmer bij NSAID’s. Wanneer de combinatie van geneesmiddelen niet bewust is of niet wenselijk is, wordt ook wel gesproken over problematische voorschrijfcascades. Daarbij zijn de nadelen van het inzetten van index- plus markergeneesmiddel groter dan de voordelen voor de gezondheid van de patiënt [5]. Een voorbeeld hiervan is het voorschrijven van codeïne bij hoest, geïnduceerd door ACE-remmers. Dit wordt als problematisch beschouwd omdat er alternatieven zijn voor de ACE-remmers, de codeïne zelf ook bijwerkingen kan geven en bovendien niet effectief is bij door ACE-remmer-geïnduceerde kriebelhoest [6,7,8].

De volgende paragrafen richten zich op de voorschrijfcascades met geneesmiddelen, die als problematisch gezien kunnen worden en kunnen bijdragen aan ongewenste polyfarmacie en nieuwe bijwerkingen [5,9].  Dit zijn dus voorschrijfcascades die vaak een interventie behoeven.

 

Figuur 1. Schematische weergave van mogelijke opties als een bijwerking van een indexgeneesmiddel niet wordt herkend [4].

 

Achtergrondinformatie problematische voorschrijfcascades

Epidemiologie

Op basis van het gepubliceerde onderzoek naar voorschrijfcascades is het moeilijk om een exacte prevalentie van problematische voorschrijfcascades vast te stellen. Veel literatuur is niet goed toepasbaar op de algemene populatie, vaak omdat deze zich beperkt tot alleen patiënten met polyfarmacie of met alleen een bepaalde aandoening. Veel onderzoeken richten zich op één specifieke voorschrijfcascade, met gerapporteerde prevalenties variërend van 0,2% tot 10% na start op een indexgeneesmiddel [9,10-12]. Deze onderzoeken gebruiken data uit grote databanken in de eerste- of tweedelijnszorg, gebaseerd op aflever-, voorschrijf-, of declaratiegegevens. Het voorschrijven van het markergeneesmiddel wordt gebruikt als indicatie voor een voorschrijfcascade, omdat bijwerkingen en redenen van voorschrijven niet consistent worden vastgelegd door zorgverleners of niet beschikbaar zijn in de gebruikte databank. Een markergeneesmiddel kan echter meerdere indicaties hebben en ondanks statistische methoden om daarvoor te corrigeren kunnen prevalenties overschat worden. Aan de andere kant kunnen prevalenties ook onderschat worden als databases incompleet zijn, bijvoorbeeld doordat voorschriften van andere voorschrijvers in een databank ontbreken, de patiënten (ongeregistreerde) zelfzorgmedicatie gebruiken, of een combinatie van geneesmiddelen de bijwerking kan veroorzaken, terwijl er maar één indexgeneesmiddel geanalyseerd wordt.

Problematische voorschrijfcascades komen waarschijnlijk vaker voor bij ouderen en patiënten met polyfarmacie, waarbij het herkennen van bijwerkingen moeilijker is. Bij ouderen worden bijwerkingen vaker toegeschreven aan comorbiditeit of het verouderingsproces zelf [9,13,14]. Vijftien onderzoeken naar voorschrijfcascades waren specifiek op de oudere populatie gericht, waarbij in elf (73%) onderzoeken het optreden van voorschrijfcascades significant geassocieerd was met een hogere leeftijd [9].

 

Gevolgen

Voorschrijfcascades kunnen ernstige gevolgen hebben. Ze dragen bij aan polyfarmacie en het voorschrijven van ongewenste geneesmiddelen en zijn geassocieerd met negatieve uitkomsten zoals syncopes, vallen, heupfracturen en ziekenhuisopnames [9,15-18]. Andere gevolgen van problematische voorschrijfcascades zijn extra verwijzingen naar andere zorgverleners, additionele kosten en reductie van kwaliteit van leven [9,10,19,20]. Zoals gemeld kan het starten van het markergeneesmiddel ook weer leiden tot nieuwe bijwerkingen. In een review naar voorschrijfcascades bij pijnbehandeling bleek dat bij 60% (48 van de 80) van de voorschrijfcascades de bijwerking van het indexgeneesmiddel werd behandeld met één markergeneesmiddel [21]. Bij 36% (29 van de 80) van deze cascades veroorzaakte het markergeneesmiddel een tweede bijwerking. In enkele gevallen werd wederom een geneesmiddel ingezet om deze bijwerking te behandelen [21]. Sommige patiënten die voorschrijfcascades hebben ervaren, rapporteren dat het jaren duurde voordat het verband tussen hun klachten en het geneesmiddel werd herkend [9,19].

 

Oorzaken

De voornaamste oorzaken van het ontstaan en voortbestaan van voorschrijfcascades liggen bij onvoldoende kennis over, en aandacht voor, bijwerkingen bij zorgverleners, patiënten en hun naasten [19,20,22]. Symptomen die geleidelijk ontstaan, een focus op de ziektegerichte benadering, en de veronderstelling dat langdurig gebruikte geneesmiddelen geen bijwerkingen geven, dragen hieraan bij. Een dosisverhoging van een geneesmiddel, een verandering van farmacokinetiek en/of farmacodynamiek bij het ouder worden en interacterende geneesmiddelen kunnen ook na jaren tot bijwerkingen leiden [13,16,19]. Daarnaast verwachten patiënten vaak dat zorgverleners bekend zijn met mogelijke bijwerkingen van hun geneesmiddelen als ze een symptoom melden [19,20].

Voorschrijfcascades kunnen voortbestaan omdat zorgverleners geen methodiek hebben om ze op te sporen en er onduidelijkheid kan zijn over wie verantwoordelijk is om beslissingen te nemen om de voorschrijfcascade te verhelpen [19]. Als een patiënt stabiel ingesteld is, voelen zorgverleners minder de noodzaak om de medicatie aan te passen [19]. Het ontbreken van relevante informatie over de volgorde en de reden van voorschrijven van het index- en markergeneesmiddel en de tijd die het kost om deze informatie te achterhalen zijn ook redenen waarom voorschrijfcascades blijven voortduren [19,20].

 

Complexiteit

Voorschrijfcascades zijn niet altijd herkenbaar als het eenvoudige lineaire patroon: het indexgeneesmiddel veroorzaakt een bijwerking waarvoor een markergeneesmiddel gebruikt wordt. Complexe patronen omvatten bijvoorbeeld de onduidelijkheid over welk geneesmiddel verantwoordelijk is voor de bijwerking. Soms kan een geneesmiddel een bestaande aandoening verergeren of is de start van een nieuw geneesmiddel gecombineerd met de andere geneesmiddelen de oorzaak voor de bijwerking (“de emmer die overloopt”) [19]. Het identificeren van aspecifieke bijwerkingen zoals misselijkheid of obstipatie als gevolg van een specifiek geneesmiddel kan uitdagend zijn. Dit geldt ook voor symptomen als delirium, vallen, en vermoeidheid, die diverse oorzaken kunnen hebben en kunnen overlappen met bestaande aandoeningen [9]. Een bijkomende complicatie is ‘confounding by indication’, omdat een bijwerking ook kan worden veroorzaakt door de onderliggende aandoening. Een voorbeeld hiervan is een erectiestoornis als bijwerking van diverse antihypertensiva, waarbij hypertensie zelf ook kan leiden tot deze klacht [9].

De complexiteit neemt ook toe wanneer een bijwerking zich op onverwachte manieren uit: zie voor een voorbeeld figuur 2. De anticholinerge bijwerking ‘droge mond’ bij het gebruik van amitriptyline uitte zich bij de patiënt als veelvuldig hoesten. In een jaar tijd had de patiënt drie medisch specialisten gezien, waarbij medicatie werd voorgeschreven vanwege verdenking op reflux, allergische rinitis en astma [23].

 

Figuur 2. Een voorschrijfcascade met amitriptyline bij een 68-jarige patiënt waarbij de bijwerking zich uitte als hoest en waarop verschillende voorschrijvers diverse geneesmiddelen startten [23].

 

Complexiteit neemt ook toe wanneer er meerdere voorschrijvers (of apotheken) betrokken zijn bij de medicatie. Recent onderzoek laat zien dat de voorschrijfcascade calciumantagonist – diureticum significant vaker voorkwam bij mensen bij wie deze twee geneesmiddelen door verschillende zorgverleners zijn voorgeschreven en/of afgeleverd. Dit is mogelijk het gevolg van onvoldoende medicatieoverdracht en onvoldoende goed overzicht van de (volgorde van) medicatie die mensen krijgen voorgeschreven [24].  

Herkennen, voorkomen en verhelpen van voorschrijfcascades

Herkennen

Om vast te stellen of een combinatie van geneesmiddelen berust op een voorschrijfcascade, is het cruciaal om zowel de indicaties als de startvolgorde van de geneesmiddelen te kennen [19,20]. Daarnaast moeten informatiebronnen beschikbaar zijn met voldoende gedetailleerde farmacologische informatie, waardoor problematische voorschrijfcascades herkend, voorkomen of verholpen kunnen worden. In de fabrikantenbijsluiters, richtlijnen en handboeken is de informatie over bijwerkingen vaak te beperkt. Details zoals de relatie tussen de dosis van het geneesmiddel en het optreden van de bijwerking, wanneer de bijwerking vaak optreedt, en of het een groepseffect betreft van de farmacologische klasse, ontbreken vaak in deze informatiebronnen. Naast het herkennen van de (afgeleide) bijwerking is het relevant te weten welke markergeneesmiddelen vaak volgen. Bijvoorbeeld, voor de bijwerking ‘hoesten’ zijn als markergeneesmiddel niet alleen hoestmiddelen, zoals codeïne, beschreven, maar ook astmamiddelen, antihistaminica en antibiotica [9].

Gezien de enorme hoeveelheid potentiële bijwerkingen en de daaruit voortvloeiende voorschrijfpatronen, is het voor zorgverleners een uitdaging om alle bijwerkingen te overzien. In de literatuur zijn honderden individuele voorschrijfcascades beschreven in systematische reviews [9,10,21,25,26]. In een recente systematische review zijn ruim 300 individuele voorschrijfcascades gegroepeerd op basis van het indexgeneesmiddel, op bijwerking en op markergeneesmiddel, waarbij waar mogelijk groepering op geneesmiddelklasse en bijwerking zijn gemaakt. Zo zijn bevindingen over ‘perindopril’ en ‘ACE-remmers’ betreffende de bijwerking ‘hoesten’ en ‘kriebelhoest’ en de markergeneesmiddelen ‘codeïne’ en ‘hoestdempende middelen’  gegroepeerd in de voorschrijfcascade: ACE-remmer-geïnduceerde hoest gevolgd door hoestdempende middelen [26].

Vervolgens zijn voor deze review de voorschrijfcascades waarbij de bijwerking niet bevestigd kon worden in de bijsluiter van het geneesmiddel, geëxcludeerd. Tot slot is er bekeken of er minimaal één onderzoek was dat een significante associatie aantoonde tussen het index- en markergeneesmiddel [26]. Hiermee is een lijst van 115 voorschrijfcascades opgesteld die zorgverleners kunnen gebruiken bij het herkennen of opsporen hiervan in de praktijk.

In een ander onderzoek heeft een internationaal expertpanel een ‘top 8’ opgesteld met de belangrijkste voorschrijfcascades die meer risico’s hadden dan voordelen [27], zie tabel 1. Bij de selectie van deze voorschrijfcascades kon men rekening houden met hoe vaak men dacht dat de voorschrijfcascades kunnen voorkomen, maar er was geen informatie hoe vaak ze daadwerkelijk in de dagelijkse praktijk optreden.  Er is meer onderzoek nodig naar de frequentie van optreden van problematische voorschrijfcascades, zodat zorgverleners zich kunnen richten op de meest voorkomende problematische voorschrijfcascades. Daarnaast is er onvoldoende bewijslast over welke voorschrijfcascades daadwerkelijk meer risico’s dan voordelen geven. Experts blijken het soms lastig te vinden om een dergelijke classificatie in het algemeen te geven. Bijvoorbeeld in het geval van hypertensie veroorzaakt door NSAID’s kan het bij patiënten met reuma toch nodig zijn om de bijwerking te behandelen en NSAID’s te continueren. Sommige experts zouden dit dan niet als een problematische voorschrijfcascade classificeren.

 

Tabel 1. Top acht voorschrijfcascades volgens een expertpanel* [27].

Index geneesmiddel Bijwerking Markergeneesmiddel
cardiovasculair systeem
Calciumantagonisten Perifeer oedeem Diuretica
Diuretica Urine-incontinentie Medicatie tegen een overactieve blaas
centraal zenuwstelsel
Antipsychotica Extrapiramidale symptomen Parkinsonmiddelen
Benzodiazepinen Cognitieve stoornissen Cholinesteraseremmers of memantine
Benzodiazepinen Paradoxale agitatie (inclusief ten gevolge van ontwenning) Antipsychotica
SSRI’s /SNRI’s Slapeloosheid Slaapmiddelen (zoals benzodiazepinen, melatonine)
musculoskeletale systeem
NSAID's Hypertensie Antihypertensiva
urogenitaal systeem
Anticholinergica Cognitieve stoornissen Cholinesteraseremmers of memantine
Alfa-1-blokkers Orthostatische hypotensie, duizeligheid Vertigomiddelen (zoals betahistine, antihistaminica)

NSAID’s: non-steroidal anti-inflammatory drugs; SNRI’s: selectieve serotonine-noradrenalineheropnameremmers; SSRI’s: selectieve serotonineheropnameremmers.

 * Het expertpanel bestond uit geriaters, huisartsen, apothekers en verpleegkundigen uit Canada, Verenigde Staten, Israël, België, Ierland en Italië.

 

Een recente systematische review heeft onderzocht voor welke voorschrijfcascades er voldoende bewijslast was, dat wil zeggen dat er (1) minimaal twee kwalitatief goede observationele onderzoeken zijn die een significante associatie aantoonden tussen het index- en markergeneesmiddel en geen onderzoeken die een tegengesteld effect vonden, (2) de bijwerking beschreven staat in de bijsluiterinformatie van het indexgeneesmiddel, en (3) of er bewijslast is om het optreden van de bijwerking ten gevolge van het geneesmiddel aan elkaar te linken [25]. Zij vonden 18 voorschrijfcascades met voldoende sterk bewijs, die zijn samengevat in tabel 2. Een drietal voorschrijfcascades overlappen met de Top 8 genoemd in tabel 1 (calciumantagonisten en oedeem, antipsychotica en extrapiramidale symptomen, en benzodiazepinen en cognitieve stoornissen). Overigens is deze review niet gericht op problematische voorschrijfcascades. Zo wordt een door laag gedoseerd acetylsalicylzuur geïnduceerde dyspepsie, gevolgd door protonpompremmers benoemd. Dit is een door richtlijnen geadviseerde combinatie bij ouderen en daarmee veelal niet problematisch. 

 

Tabel 2. Voorschrijfcascades met goede bewijslast* in de internationale literatuur [25].

Index geneesmiddel →  bijwerking  → markergeneesmiddel Mechanisme (hypothese)
1. Calciumantagonisten → Perifeer oedeem → Diuretica Vasodilatatie van de arteriolen (mogelijk sterker bij de dihydropyridinen) → intracapillaire hypertensie en vochtextravasatie.
2. Thiazolidinedionen → Perifeer oedeem → Diuretica Natriumretentie → oedeem
3. Cholinesteraseremmers → Urine-incontinentie → Medicatie tegen een overactieve blaas Verhoging van acetylcholine-niveaus → verhoogde stimulatie van muscarine receptoren in de gladde spieren van de urinewegen.
4. SGLT2-remmers → Genitale schimmelinfecties → Antifungale middelen Glucoseheropname in de nierbuisjes → glucosurie, wat een medium biedt voor schimmelgroei.
5. Acetylsalicylzuur in lage dosering → Dyspepsie → Protonpompremmers, Histamine2-antagonisten Gastro-intestinale beschadiging door het remmen van prostaglandine-gemedieerde mucosale bescherming.
6. Antipsychotica/ dopamine antagonisten → EPS → Antiparkinsonmiddelen Veel antipsychotica en gerelateerde geneesmiddelen (zoals metoclopramide) blokkeren centrale dopamine-receptoren in het extrapiramidale motorische systeem.
7. Antidepressiva → EPS → Parkinsonmiddelen Verhoging van serotonine → stimulatie van 5HT2-receptoren verhoogt → remming van de dopamine-afgifte in het striatum → EPS.
8. ICS → Orale candidiasis → Antifungale middelen Lokale immuunsuppressie of een verhoging van de glucosespiegels in het speeksel → candidiasis.
9. Bepaalde anti-epileptica1 → Hypothyroïdie → Levothyroxine Verhoging metabolisme van thyroxinehormonen door de vrije fractie die niet aan eiwitten is gebonden (via competitie) en door inductie van hepatische enzymen.
10. Amiodaron → Hypothyroïdie → Levothyroxine Verhoging jodiumniveaus → compenserende remming van de productiesnelheid van schildklierhormonen (Wolff-Chaikoff-effect).
11. Statinen → Spierpijn → Kinine2, NSAID Statinen beïnvloeden cholesterol, vetzuur, het mitochondriale metabolisme, en eicosanoïde synthese in spiercellen, wat celbeschadiging en pijn veroorzaakt.
12. ACE-remmers → Hoesten → Hoestdempende middelen o.a. ACE-remmers verminderen de afbraak van bradykininen, prostaglandinen en substantie-P, wat hoesten kan veroorzaken.
13. Lithium→ EPS → Antiparkinsonmiddelen Lithium kan het aantal dopamine-receptoren in de hersenen verminderen → relatief verhoogde cholinerge activiteit.
14. Flunarizine → Depressie → Antidepressiva Werkt op de gamma-aminoboterzuur (GABA)-achtige neurotransmitter en de serotonerge paden → vermindering afgifte dopamine en serotonine in de hersenen → depressie.
15. Statinen → LUTS → Urologische spasmolytica Verlaging serumcholesterol → demyelinisatie van zenuwvezels → verandering afgifte aldosteron → frequent urineren.
16. ACE-remmers → Urineweginfectie → Nitrofurantoïne Vermindering glomerulaire filtratiesnelheid (GFR) en urineproductie, wat de bacteriële klaring uit het nierstelsel kan beïnvloeden
17. Statinen → Slaapproblemen → Slaapmiddelen Beschadiging van spiercellen → afgifte bepaalde spier-metabolieten zoals prostaglandinen → slaapverstorende factor in de hersenen
18. Benzodiazepinen → Cognitieve stoornissen → Geneesmiddelen tegen dementie Bij chronisch gebruik kunnen cognitieve reserves verminderen → verergering van dementie door downregulatie GABA-receptoren

EPS: extrapiramidale symptomen; ICS: inhalatiecorticosteroïden; NSAID’s: non-steroidal anti-inflammatory drugs; ACE: angiotensine-converterend enzym; SGLT2: natrium-glucose-cotransporter 2-remmers; LUTS: lower urinary tract symptoms.

* Gedefinieerd als minimaal twee kwalitatief goede observationele onderzoeken met een significante associatie tussen het index- en markergeneesmiddel en geen onderzoeken die een tegengesteld effect vonden. 

1. fenytoïne, valproïnezuur, fenobarbital, carbamazepine en oxcarbazepine

2. kinine heeft in Nederland geen indicatie voor spierpijn

 

Voorkómen of verhelpen

Om voorschrijfcascades te voorkómen is het belangrijkste advies voor voorschrijvers om bij elk nieuw symptoom in de differentiële diagnose een bijwerking te overwegen, en patiënten en/of hun naasten te informeren over mogelijke bijwerkingen. Een evenwicht tussen adequate voorlichting en het vermijden van angst voor bijwerkingen is hierbij belangrijk. In onderstaand kader zijn de belangrijkste adviezen om bijwerkingen en voorschrijfcascades te voorkomen en/of te verhelpen samengevat.

Om voorschrijfcascades te verhelpen worden in de internationale literatuur strategieën zoals het tijdelijk staken van het verdachte geneesmiddel (in de volgorde van de sterkste verdenking), dosisverlaging, of het vervangen door een ander geneesmiddel aanbevolen [9,14,15]. In de eerder genoemde systematische review kon bij 52 van de 115 voorschrijfcascades informatie gevonden worden over: ofwel het dosis-gerelateerd-zijn van de voorschrijfcascade ofwel een – vaak algemeen – advies om de voorschrijfcascade te verhelpen door dosisverlaging van het middel, of switchen naar een ander geneesmiddel [26]. Het vaker optreden van de voorschrijfcascade bij een hogere dosering, suggereert dat een dosisverlaging een interventieoptie kan zijn. Alternatieven of adviezen hoe de voorschrijfcascade voorkomen of verholpen zou kunnen worden, zijn zeer belangrijk, maar bleken weinig specifiek in de internationale literatuur [26]. Er is meer informatie nodig, zoals welk geneesmiddel binnen een klasse het minst geassocieerd is met een specifieke bijwerking, en over het achterliggende mechanisme van de bijwerking. Met deze informatie kunnen zorgverleners bepalen wat een goed alternatief is en onderbouwd kiezen tussen een dosisverlaging of het omzetten naar een ander geneesmiddel binnen dezelfde of een andere farmacologische klasse.

 

Belangrijkste aanbevelingen in de literatuur om bijwerkingen en voorschrijfcascades te voorkomen en/of te verhelpen [9,13,15,19,20,22]:

  • Belangrijkste advies: overweeg bij elk nieuw symptoom of dit een bijwerking kan zijn van een geneesmiddel, zeker na recente start, dosiswijziging, mogelijke interactie of een wijziging in de eliminatie van geneesmiddelen (bv. ten gevolge van een nierfunctiestoornis).
  • Verminder de kans op bijwerkingen door geneesmiddelen – zeker bij ouderen –  te starten met een lage dosis en deze aan te passen op basis van het klinisch beeld.
  • Vraag expliciet naar bijwerkingen na het starten van geneesmiddelen.
  • Informeer patiënten en hun naasten over bijwerkingen van geneesmiddelen en acties bij het optreden ervan (in lekentaal).
  • Overweeg dosisverlaging, staken of vervangen van het indexgeneesmiddel bij vermoeden van bijwerkingen; monitor of de symptomen verminderen, de patiënt verbetert.
  • Staak bij vermoeden van een voorschrijfcascade het markergeneesmiddel en pas het indexgeneesmiddel aan om de bijwerking te adresseren.
  • Communiceer redenen voor voorschrijven en medicatiewijzigingen binnen de zorgketen en leg deze vast.
  • Implementeer waarschuwingssignalen in elektronische patiëntsystemen voor geneesmiddelcombinaties die op problematische voorschrijfcascades kunnen duiden.
  • Als de voordelen van het indexgeneesmiddel opwegen tegen de nadelen, kan overwogen worden om het index- én markergeneesmiddel bewust te continueren; leg dit vast.

 

Toekomstige aanpak van voorschrijfcascades

De toekomstige aanpak van voorschrijfcascades kan inhouden dat informatiesystemen een waarschuwingssignaal geven bij de start of een tweede uitgifte van een potentieel markergeneesmiddel na een indexgeneesmiddel. Verder onderzoek is nodig naar de meest voorkomende voorschrijfcascades en de gewenste vervolgacties, zodat effectieve screening mogelijk wordt en overmatige, minder relevante meldingen worden voorkomen. Kunstmatige intelligentie zou kunnen bijdragen aan het meewegen van de patiëntcontext bij het identificeren van voorschrijfcascades op basis van verbanden tussen geneesmiddelen. Naast deze reactieve strategie is een proactieve benadering nodig om bijwerkingen vroegtijdig te identificeren en zo de kans op voorschrijfcascades te verminderen en vooral ook de last ten gevolge van de bijwerking te verkleinen.

Note: Een nascholingsartikel over dit thema is verschenen op Herkennen, voorkomen of verhelpen van voorschrijfcascades - PiL (pil-nascholing.nl) PiL - Jaargang 13 - editie 1 - Editie 1, 2023.

Literatuur

  1. Stichting Farmaceutische Kengetallen. Farmacie in cijfers: 1 op 7 patiënten is zorgintensief. Pharmaceutisch Weekblad 2021;48. 
  2. Lown Institute. Medication Overload: America’s Other Drug Problem. Geraadpleegd mei 2024 via lowninstitute.org.
  3. Rochon PA,Gurwitz JH. Drug therapy. Lancet 1995;346:32–6.
  4. Becerra AF, Boch M, Al-Mezrakchi YA. Ropinirole-Associated Orthostatic Hypotension as Cause of a Prescribing Cascade in an Elderly Man. Cureus. 2021;13(6):e15506.
  5. McCarthy LM, Visentin JD, Rochon PA. Assessing the Scope and Appropriateness of Prescribing Cascades. J Am Geriatr Soc. 2019;67(5):1023-26.
  6. Mazzone SB, McGarvey L. Mechanisms and Rationale for Targeted Therapies in Refractory and Unexplained Chronic Cough. Clin Pharmacol Ther. 2021;109(3):619-36.
  7. Krüger K, Holzinger F, Trauth J, Koch M, Heintze C, Gehrke-Beck S; Collaborators. . Chronic Cough. Dtsch Arztebl Int. 2022;119(5):59-65.
  8. Micromedex. Greenwood Village (CO): IBM Corporation. geraadpleegd mei 2024 via micromedexsolutions.com. 
  9. Doherty AS, Shahid F, Moriarty F, et al. Prescribing cascades in community-dwelling adults: A systematic review. Pharmacol Res Perspect. 2022;10(5):e01008.
  10. Morris EJ, Hollmann J, et al. Evaluating the use of prescription sequence symmetry analysis as a pharmacovigilance tool: A scoping review. Res Social Adm Pharm. 2021:S1551-7411(21)00289-8.
  11. Savage RD, Visentin JD, Bronskill SE, et al. Evaluation of a Common Prescribing Cascade of Calcium Channel Blockers and Diuretics in Older Adults With Hypertension. JAMA Intern Med. 2020;180(5):643–51.
  12. Trenaman, SC, Bowles, SK, Kirkland, S, et al. An examination of three prescribing cascades in a cohort of older adults with dementia. BMC Geriatr. 2021;21(1):297.
  13. Kalisch LM, Caughey GE, Roughead EE, et al. The prescribing cascade. Aust Prescr 2011;34:162-6.
  14. O'Mahony D, Rochon PA. Prescribing cascades: we see only what we look for, we look for only what we know. Age Ageing. 2022;51(7):afac138.
  15. Piggott KL, Mehta N, Wong CL, et al. Using a clinical process map to identify prescribing cascades in your patient. BMJ. 2020;368:m261.
  16. Liu PT, Argento VS, Skudlarska BA. Prescribing cascade in an 80-year-old Japanese immigrant. Geriatr Gerontol Int. 2009;9(4):402-4.
  17. Nguyen PV, Spinelli C. Prescribing cascade in an elderly woman. Can Pharm J (Ott). 2016;149(3):122-4.
  18. DeRhodes KH. The Dangers of Ignoring the Beers Criteria-The Prescribing Cascade. JAMA Intern Med. 2019;179(7):863-64.
  19. Farrell B, Galley E, Jeffs L, et al. "Kind of blurry": Deciphering clues to prevent, investigate and manage prescribing cascades. PLoS One. 2022;17(8):e0272418.
  20. Farrell BJ, Jeffs L, Irving H, et al. Patient and provider perspectives on the development and resolution of prescribing cascades: a qualitative study. BMC Geriatr. 2020;20(1):368.
  21. Nunnari P, Ceccarelli G, Ladiana N, et al. Prescribing cascades and medications most frequently involved in pain therapy: a review. European review for medical and pharmacological sciences. 2021;25(2):1034-41.
  22. Bloomstone S, Anzuoni K, Cocoros N, et al. Prescribing cascades in persons with Alzheimer's disease: engaging patients, caregivers, and providers in a qualitative evaluation of print educational materials. Ther Adv Drug Saf. 2020;11:2042098620968310.
  23. Hickner J. Let's put a stop to the prescribing cascade. The Journal of family practice. 2012;61(11):645.
  24. Ndai AM, Morris EJ, Winterstein AG, Vouri SM. Evaluating Provider and Pharmacy Discordance in Potential Calcium Channel Blocker-Loop Diuretic Prescribing Cascade. Drugs Aging. 2024;41(2):177-186.
  25. Shahid F, Doherty A, Wallace E, Schmiedl S, Alexander GC, Dreischulte T. Prescribing cascades in ambulatory care: A structured synthesis of evidence. Pharmacotherapy. 2024;44(1):87-96.
  26. Adrien O, Mohammad AK, Hugtenburg JG, et al. Prescribing Cascades with Recommendations to Prevent or Reverse Them: A Systematic Review. Drugs Aging. 2023;40(12):1085-1100.
  27. McCarthy LM, Savage R, Dalton K, et al. ThinkCascades: A Tool for Identifying Clinically Important Prescribing Cascades Affecting Older People. Drugs Aging. 2022;39(10):829-40.