Samenstelling
Glucobay Bayer bv
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 50 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Novonorm Novo Nordisk bv
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 0,5 mg, 1 mg, 2 mg
Repaglinide Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 0,5 mg , 1 mg, 2 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Bij de behandeling van diabetes mellitus type 2 komt bloedglucoseverlagende medicatie in aanmerking, indien geen goede bloedglucoseregulatie wordt bereikt met het aanpassen van de leefstijl. Voor patiënten zonder zeer hoog risico op hart- en vaatziekten is metformine eerste keus bij de medicamenteuze behandeling. Bij onvoldoende resultaat kan een kortwerkend sulfonylureumderivaat (voorkeur gliclazide) worden toegevoegd. De volgende stap conform de NHG-Standaard is (toevoeging van) insulinetherapie, of als alternatief een DPP4-remmer of GLP1-agonist. Bij patiënten met een zeer hoog risico op hart- en vaatziekten, blijkend uit een voorgeschiedenis van hart- of vaatziekte, chronische nierschade en/of systolisch hartfalen, is een SGLT2-remmer eerste keus (alternatief GLP1-agonist). Voeg bij onvoldoende effect eerst metformine toe en vervolgens een GLP1-agonist.
Overweeg behandeling met een van de overige bloedglucoseverlagende middelen (acarbose, repaglinide) bij patiënten zonder zeer hoog risico op HVZ alleen indien men met bovengenoemde voorkeursmiddelen niet uitkomt op grond van contra-indicaties of bijwerkingen.
Advies
Bij de behandeling van diabetes mellitus type 2 komt bloedglucoseverlagende medicatie in aanmerking, indien geen goede bloedglucoseregulatie wordt bereikt met het aanpassen van de leefstijl. Voor patiënten zonder zeer hoog risico op hart- en vaatziekten is metformine eerste keus bij de medicamenteuze behandeling. Bij onvoldoende resultaat kan een kortwerkend sulfonylureumderivaat (voorkeur gliclazide) worden toegevoegd. De volgende stap conform de NHG-Standaard is (toevoeging van) insulinetherapie, of als alternatief een DPP4-remmer of GLP1-agonist. Bij patiënten met een zeer hoog risico op hart- en vaatziekten, blijkend uit een voorgeschiedenis van hart- of vaatziekte, chronische nierschade en/of systolisch hartfalen, is een SGLT2-remmer eerste keus (alternatief GLP1-agonist). Voeg bij onvoldoende effect eerst metformine toe en vervolgens een GLP1-agonist.
Overweeg behandeling met een van de overige bloedglucoseverlagende middelen (acarbose, repaglinide) bij patiënten zonder zeer hoog risico op HVZ alleen indien men met bovengenoemde voorkeursmiddelen niet uitkomt op grond van contra-indicaties of bijwerkingen.
Indicaties
- Diabetes mellitus type 2, waarbij dieet alléén of dieet in combinatie met andere bloedglucoseverlagende middelen onvoldoende resultaat geeft.
Gerelateerde informatie
Indicaties
Diabetes mellitus type 2 bij onvoldoende effect van dieet, gewichtsafname en lichaamsbeweging óf in combinatie met metformine bij onvoldoende effect van metformine als monotherapie.
Gerelateerde informatie
Doseringen
Diabetes mellitus type 2
Volwassenen (incl. ouderen)
Begindosering 50 mg 3×/dag, zo nodig na 1–2 weken, of eventueel later, verhogen tot 100 mg 3×/dag; max. 200 mg 3×/dag, gemiddeld 100 mg 3×/dag.
Bij verminderde lever- of nierfunctie is een dosisaanpassing niet nodig. Gebruik bij ernstige lever- of nierfunctiestoornis is gecontra-indiceerd.
De tabletten vlak voor de maaltijd met wat drinken innemen óf aan het begin van de maaltijd met de eerste happen fijnkauwen en doorslikken.
Doseringen
Diabetes mellitus type 2
Volwassenen
Als monotherapie: begindosering 0,5 mg vlak voor de hoofdmaaltijden. Na voorafgaand gebruik van een ander oraal bloedglucoseverlagend middel: begindosering 1 mg vlak voor de hoofdmaaltijden. Aanpassing van de dosering op geleide van de bloedglucoserespons met tussenpozen van 1–2 weken, max. 4 mg per keer bij de hoofdmaaltijden. Totale maximale dagdosis: 16 mg.
In combinatie met metformine: begindosering 0,5 mg vlak voor de hoofdmaaltijden. De dosering van metformine handhaven.
Bij een creatinineklaring 10–30 ml/min: begindosis halveren, daarna de dosering op geleide van de bloedglucoserespons in kleine stappen verhogen.
Bij verzwakte of ondervoede patiënten een lagere dosis aanhouden en zorgvuldig titreren ter preventie van hypoglykemische reacties.
De tablet vóór de maaltijd (gewoonlijk binnen 15 min, max. 30 min ervoor) innemen. Bij toevoegen of overslaan van een maaltijd, ook een dosis toevoegen dan wel overslaan.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): flatulentie.
Vaak (1-10%): vooral in de eerste weken tot maanden: diarree, met name bij niet naleven van voorgeschreven dieet, te hoge doseringen of gelijktijdig gebruik van (biet- of riet)suiker. Buikpijn.
Soms (0,1-1%): misselijkheid, braken, dyspepsie, stijging van leverenzymwaarden.
Zelden (0,01-0,1%): oedeem, icterus. Verder zijn opgetreden: trombocytopenie, allergische reactie (huiduitslag, erytheem, exantheem en urticaria), acute gegeneraliseerde exanthemateuze pustulose. (Sub)ileus, pneumatosis cystoides intestinalis, hepatitis, leverschade, gestoorde leverfunctie. Fulminante hepatitis met fatale afloop is gemeld.
Bijwerkingen
Vaak (1-10%): hypoglykemie buikpijn, diarree.
Zelden (0,01-0,1%): cardiovasculaire ziekte.
Zeer zelden (< 0,01%): braken, obstipatie, met name bij begin van de behandeling: visusstoornissen door een verandering in de bloedglucosespiegel, abnormale leverfunctie, stijging van leverenzymwaarden.
Verder zijn gemeld: hypoglykemisch coma en bewusteloosheid, misselijkheid, overgevoeligheidsreacties van de huid zoals jeuk, uitslag en urticaria en gegeneraliseerde overgevoeligheids- (bv. anafylactische) of immunologische reacties zoals vasculitis.
Interacties
Bij gelijktijdig gebruik van colestyramine, darmadsorbentia of spijsverteringbevorderende middelen wordt mogelijk de werking van acarbose verzwakt; deze combinaties vermijden.
Bij gelijktijdig gebruik van laxantia zo nodig de dosering van het laxans te verlagen.
Bij gebruik in combinatie met een sulfonylureumderivaat, metformine of insuline kan hypoglykemie optreden (in individuele gevallen: hypoglykemische shock); zo nodig de dosering van de genoemde middelen verlagen.
Ten gevolge van de door acarbose veroorzaakte diarree kan de opname van andere geneesmiddelen in de dikke darm worden gestoord.
Interacties
Repaglinide wordt vooral door CYP2C8, maar ook door CYP3A4, gemetaboliseerd.
Gelijktijdig gebruik met gemfibrozil, een CYP2C8-remmer, is gecontra-indiceerd, omdat het de bloedglucoseverlagende werking van repaglinide in hoge mate versterkt. Vermijd zo mogelijk combinatie met: overige CYP2C8-remmers zoals trimethoprim en clopidogrel, deferasirox (matige remmer van CYP2C8 en CYP3A4) en ciclosporine (remmer van organisch anion-transporterend eiwit, OATP1B1).
Rifampicine, een krachtige CYP3A4-, en CYP2C8-induceerder kan het metabolisme van repaglinide zowel induceren als remmen. Bij gelijktijdig gebruik de dosering van repaglinide baseren op een nauwkeurige bloedglucosecontrole aan het begin van de behandeling met rifampicine (acute remming), bij volgende toedieningen (combinatie van remming en inductie), bij stopzetting (inductie alleen) en tot circa twee weken na staken van de behandeling met rifampicine. Het is mogelijk dat andere CYP3A4-induceerders zoals fenytoïne, fenobarbital, carbamazepine en sint-janskruid, het metabolisme van repaglinide eveneens zowel induceren als remmen.
De hypoglykemische werking kan worden versterkt door CYP3A4-remmers zoals claritromycine, itraconazol en ketoconazol, alsmede door ACE-remmers, alcohol, anabole steroïden, MAO-remmers, niet-selectieve β-blokkers, NSAID's, octreotide, salicylaten en andere bloedglucoseverlagende middelen. β-Blokkers kunnen de beginsymptomen van hypoglykemie maskeren.
De hypoglykemische werking kan worden verminderd door: orale anticonceptiva, thiaziden, corticosteroïden, danazol, schildklierhormonen en sympathicomimetica.
Houd rekening met mogelijke interacties door combinatie met middelen die net als repaglinide voornamelijk via de gal worden uitgescheiden.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens onvoldoende gegevens. Bij dieren geen aanwijzingen voor schadelijkheid.
Advies: Gebruik ontraden.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren aanwijzingen voor schadelijkheid (embryotoxiciteit en abnormale ontwikkeling ledematen bij hoge doses).
Advies: Gebruik ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, bij dieren. Bij de mens onbekend. Aangezien acarbose lokaal in de darmen werkt en nauwelijks systemisch wordt opgenomen, komt er waarschijnlijk weinig in de moedermelk terecht.
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Ja, bij dieren.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden.
Contra-indicaties
- ontstekingsziekten van de darm, ulceratieve aandoeningen van de dikke darm, (predispositie voor) gedeeltelijke darmobstructie;
- ernstige nierinsufficiëntie (creatinineklaring < 25 ml/min);
- ernstige leverinsufficiëntie.
Contra-indicaties
- diabetes mellitus type 1, C-peptide negatief;
- diabetische ketoacidose, al dan niet comateus;
- ernstige leverfunctiestoornis.
Zie voor meer contra-indicaties de rubriek Interacties.
Waarschuwingen en voorzorgen
Wees voorzichtig bij chronische ingewandsstoornissen die gepaard gaan met duidelijke spijsverterings- en absorptiestoornissen en bij situaties die door een versterkte gasvorming in de darm kunnen verslechteren (bv. grotere ingewandsbreuk, vernauwing van de darm en colitis ulcerosa).
Bij acute hypoglykemie glucose toedienen: saccharose (sucrose) is ongeschikt, aangezien het tijdens behandeling met acarbose langzamer in fructose en glucose wordt gesplitst.
Bij hoge doses samen met koolhydraathoudend voedsel kunnen de bijwerkingen versterkt optreden; in dat geval de eerste 4–6 uur geen koolhydraten innemen.
Gedurende de eerste 6–12 maanden van de behandeling tijdens controlebezoek de leverenzymwaarden bepalen. Bij een verhoging van de leverenzymwaarden kan een verlaging van de dosering of stoppen van de behandeling aangewezen zijn, in het bijzonder als de verhoging aanhoudt.
De veiligheid en werkzaamheid bij kinderen <18 jaar zijn niet vastgesteld.
Waarschuwingen en voorzorgen
In stress-situaties (koorts, operaties, infecties) kan het noodzakelijk zijn tijdelijk op insuline over te stappen. Het gebruik van repaglinide kan mogelijk gepaard gaan met een hogere incidentie van acuut coronair syndroom (bv. myocardinfarct). Wegens onvoldoende gegevens wordt behandeling niet aanbevolen bij patiënten met een gestoorde leverfunctie, kinderen < 18 jaar of bij ouderen > 75 jaar.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met acarbose contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Zie voor symptomen en behandeling vergiftigingen.info.
Eigenschappen
Alfa-glucosidaseremmer. Het is een pseudo-tetrasaccharide van microbiële oorsprong die competitief het enzym α-glucosidase in de dunne darm remt. Hierdoor wordt de afbraak van di-, oligo- en polysacchariden (uit de voeding) tot monosacchariden vertraagd. Op deze manier kan het stijging van het bloedglucosegehalte na de maaltijd verminderen of voorkomen. De bloedglucoseschommelingen worden kleiner en de gemiddelde waarden van het bloedglucosegehalte dalen. Acarbose veroorzaakt zelf geen hypoglykemie.
Kinetische gegevens
Resorptie | in onveranderde vorm nauwelijks, 35% na afbraak door spijsverteringsenzymen en darmbacteriën. |
F | 1-2%. |
Eliminatie | met de urine snel en volledig, met de feces 50% binnen 96 uur. |
T 1/2el | 9,6 ± 4,4 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Kortwerkend insulinesecretagoog. Het stimuleert de afgifte van insuline door de pancreas, doordat het de adenosine-tri-fosfaat (ATP)-afhankelijke kaliumkanalen in het β-celmembraan sluit. Werking: de insulotrope respons op een maaltijd treedt binnen 30 min op. Werkingsduur: gedurende de maaltijd.
Kinetische gegevens
F | ca. 63%. |
T max | binnen 1 uur. |
V d | 0,43 l/kg. |
Eiwitbinding | > 98%. |
Metabolisering | vrijwel volledig in de lever tot inactieve metabolieten, via vooral CYP2C8 en in mindere mate door CYP3A4. |
Eliminatie | vnl. met de feces (< 1% onveranderd), < 8% met de urine. |
T 1/2el | ca. 1 uur, bij lever- en nierinsufficiëntie verlengd; tweemaal verlengd bij ernstige nierfunctiestoornis. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
acarbose hoort bij de groep bloedglucoseverlagende middelen, overige.
Groepsinformatie
repaglinide hoort bij de groep bloedglucoseverlagende middelen, overige.