Samenstelling
Ayvakyt XGVS Aanvullende monitoring Blueprint Medicines bv
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 25 mg, 50 mg, 100 mg, 200 mg, 300 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Bosulif (als monohydraat) XGVS Aanvullende monitoring Pfizer bv
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 100 mg, 400 mg, 500 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Voor dit geneesmiddel is geen advies vastgesteld.
Advies
Voor de behandeling van chronische myeloïde leukemie (CML) staat op hovon.nl de geldende behandelrichtlijn (2018).
Indicaties
Als monotherapie bij:
- Niet-reseceerbare of gemetastaseerde gastro-intestinale stromale tumoren (GIST) met ‘platelet-derived growth factor’ receptor α (PDGFRα) D842V-mutatie bij volwassenen;
- Agressieve systemische mastocytose (ASM), systemische mastocytose in combinatie met een hematologisch neoplasma (SM-AHN) óf mestcelleukemie (MCL) bij volwassenen, na minimaal één systemische therapie;
- Indolente systemische mastocytose (ISM) bij volwassenen met matige tot ernstige symptomen, die onvoldoende onder controle zijn met een symptomatische behandeling.
Indicaties
Behandeling van volwassenen met:
- nieuw gediagnosticeerde Philadelphia-chromosoom-positieve chronische myeloïde leukemie (Ph+CML) in de chronische fase;
- Ph+CML in de chronische fase (CF), acceleratiefase (AF) en blastaire fase (BF), die eerder zijn behandeld met een of meer tyrosinekinaseremmers en voor wie imatinib, nilotinib en dasatinib niet als geschikte behandelopties worden beschouwd.
Doseringen
Voorafgaand aan de behandeling de PDGFRA D842V mutatiestatus bepalen op basis van een gevalideerde test.
Niet-reseceerbare of gemetastaseerde gastro-intestinale stromale tumoren (GIST)
Volwassenen (incl. ouderen)
Begindosis: 300 mg 1×/dag. De behandeling voortzetten totdat ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit optreedt.
In combinatie met matige CYP3A4-remmer: indien vermijden niet mogelijk is, is de aanbevolen dosis 100 mg 1×/dag.
Verminderde leverfunctie: bij een licht verminderde leverfunctie (totaal bilirubine ≤ ULN en ASAT > ULN óf totaal bilirubine > 1-1,5 × ULN en elke ASAT) of matig verminderde leverfunctie (totaal bilirubine > 1,5-3 × ULN en elke ASAT) is geen dosisaanpassing nodig. Bij een ernstig verminderde leverfunctie (Child-Pughscore ≥ 10) is de aanbevolen dosis 200 mg 1×/dag.
Gevorderde systemische mastocytose (AdvSM)
Volwassenen (incl. ouderen)
200 mg 1×/dag. De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit optreedt. Gebruik ontraden bij een aantal bloedplaatjes < 50 × 10 9/l.
In combinatie met matige CYP3A4-remmer: indien vermijden niet mogelijk is, is de aanbevolen dosis 50 mg 1×/dag.
Verminderde leverfunctie: bij een licht verminderde leverfunctie (totaal bilirubine ≤ ULN en ASAT > ULN óf totaal bilirubine > 1-1,5 × ULN en elke ASAT) of matig verminderde leverfunctie (totaal bilirubine > 1,5-3 × ULN en elke ASAT) is geen dosisaanpassing nodig. Bij een ernstig verminderde leverfunctie (Child-Pughscore ≥ 10) is de aanbevolen dosis 100 mg 1×/dag.
Indolente systemische mastocytose (ISM)
Volwassenen (incl. ouderen)
25 mg 1×/dag. Deze dosis niet overschrijden. De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit optreedt.
Verminderde leverfunctie: bij een licht verminderde leverfunctie (totaal bilirubine ≤ ULN en ASAT > ULN óf totaal bilirubine > 1-1,5 × ULN en elke ASAT) of matig verminderde leverfunctie (totaal bilirubine > 1,5-3 × ULN en elke ASAT) is geen dosisaanpassing nodig. Bij een ernstig verminderde leverfunctie (Child-Pughscore ≥ 10) is de aanbevolen dosis 25 mg 1×/twee dagen.
Verminderde nierfunctie: bij een licht en matig verminderde nierfunctie (creatinineklaring 30-89 ml/min) is geen dosisaanpassing nodig. Avapritinib is niet onderzocht bij een ernstig verminderde nierfunctie of terminaal nierfalen (creatinineklaring < 30 ml/min); gebruik wordt ontraden.
Ernstige bijwerkingen: zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (intracraniële bloeding, cognitieve stoornis, trombocytopenie of overige bijwerkingen) de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2 tabel 1-2 en rubriek 4.4).
Gemiste dosis: een gemiste dosis alsnog innemen, tenzij de volgende binnen 8 uur is gepland.
Na braken: géén extra dosis innemen, maar de behandeling hervatten met de volgende geplande dosis.
Toediening: de tabletten in hun geheel innemen met water op een lege maag; ten minste 1 uur voor óf 2 uur na een maaltijd.
Doseringen
Bij dit geneesmiddel wordt (ook) gedoseerd op geleide van de bloedspiegel; zie voor meer informatie bosutinib van tdm-monografie.org.
Bij een hoge tumorlast vóór en tijdens de behandeling maatregelen nemen ter preventie van uraatnefropathie zoals een adequate hydratie, alkaliseren van de urine en zonodig toedienen van allopurinol of rasburicase. Tevens de nierfunctie bewaken. Dit vanwege het mogelijk optreden van het tumorlysissyndroom.
Nieuw gediagnosticeerde Philadelphia-chromosoom-positieve chronische myeloïde leukemie in de chronische fase
Volwassenen (incl. ouderen)
400 mg 1×/dag. De behandeling voortzetten tot aan ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit. Bij patiënten die geen hematologische respons in week 8 of cytogenetische respons in week 12 bereiken, kan bij géén BCR-ABL-transcripten ≤ 10% in maand 3 én goed verdragen van de therapie de dosis worden verhoogd tot max. 600 mg 1×/dag. Goed verdragen van de therapie = geen bijwerkingen van CTCAE graad 3 of 4 ten tijde van de dosisverhoging en eventuele niet-hematologische toxiciteiten van graad 2 moeten zijn verminderd tot graad 1.
Verminderde nierfunctie: bij een matig verminderde nierfunctie (creatinineklaring 30–50 ml/min) is de aanbevolen dosering 300 mg 1×/dag; bij een ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring < 30 ml/min) 200 mg 1×/dag. Bij patiënten die geen hematologische respons in week 8 of cytogenetische respons in week 12 bereiken, kan bij goed verdragen van de therapie de dosis worden verhoogd tot 400 mg 1×/dag (bij een creatinineklaring van 30–50 ml/min) óf 300 mg 1×/dag (creatinineklaring < 30 ml/min).
Eerder behandelde Philadelphia-chromosoom-positieve chronische myeloïde leukemie (alle fasen)
Volwassenen (incl. ouderen)
500 mg 1×/dag. De behandeling voortzetten tot aan ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit. Bij patiënten die géén complete hematologische respons in week 8 of complete cytogenetische respons in week 12 bereiken, kan de dosis worden verhoogd tot max. 600 mg 1×/dag als er in maand 3 géén BCR-ABL-transcripten ≤ 10% zijn én bij goed verdragen van de therapie (geen bijwerkingen van CTCAE graad 3 of 4 ten tijde van de dosisverhoging en eventuele niet-hematologische toxiciteiten van graad 2 moeten zijn verminderd tot graad 1).
Verminderde nierfunctie: bij een matig verminderde nierfunctie (creatinineklaring 30–50 ml/min) is de aanbevolen dosering 400 mg 1×/dag; bij een ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring < 30 ml/min) 300 mg 1×/dag. Bij patiënten die geen hematologische respons in week 8 of cytogenetische respons in week 12 bereiken, kan bij goed verdragen van de therapie de dosis worden verhoogd tot 500 mg 1×/dag (bij een creatinineklaring van 30–50 ml/min) óf 400 mg 1×/dag (creatinineklaring < 30 ml/min).
Verminderde leverfunctie: gebruik bij een verminderde leverfunctie is gecontra-indiceerd.
Ernstige bijwerkingen: zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (hematologische bijwerkingen, leverfunctiestoornis, diarree, overige niet-hematologische bijwerkingen) de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2, o.a. tabel 1).
Een gemiste dosis binnen 12 uur alsnog innemen, als het langer dan 12 uur geleden is de dosis overslaan en de volgende dosis op het normale tijdstip innemen.
Toediening: de tabletten op een vast tijdstip van de dag innemen met voedsel. Vermijd hierbij grapefruitproducten (zie rubriek Interacties).
Bijwerkingen
Niet-reseceerbare of gemetastaseerde GIST
Zeer vaak (> 10%): verminderde eetlust. Geheugenvermindering, cognitieve stoornis, duizeligheid, smaakstoornis. Verhoogde traanproductie. Misselijkheid, braken, buikpijn, gastro-oesofageale refluxziekte, diarree. Droogte van ogen, lippen, mond en huid. Verandering van haarkleur, huiduitslag. Oedeem (waaronder periorbitaal oedeem, gelaatsoedeem, perifeer oedeem), vermoeidheid. Stijging transaminasewaarden, hyperbilirubinemie. Anemie, leukopenie, neutropenie.
Vaak (1-10%): conjunctivitis. Verwardheid, depressie, angst, slapeloosheid. Intracraniale bloeding, psychische stoornis, perifere neuropathie, slaperigheid, afasie, hypokinesie, hoofdpijn, evenwichtsstoornis, spraakstoornis, tremor. Oogbloeding, wazig zien, netvliesbloeding, fotofobie. Vertigo. Hypertensie. Pleurale effusie, dyspneu, neusverstopping, hoesten. Gastro-intestinale bloeding, ascites, obstipatie, dysfagie, stomatitis, winderigheid, speekselvloed. Hand-voetsyndroom, fotosensibilisatie, hypopigmentatie van de huid, jeuk, alopecia. Spierpijn, gewrichtspijn, rugpijn, spierspasmen. Acute nierschade, stijging van de creatinineconcentratie, hematurie. Asthenie, koorts, malaise, koud gevoel. Verlenging QTc-interval, stijging creatinekinase (CK) in het bloed. Gewichtsverlies, gewichtstoename, stijging LDH in het bloed. Trombocytopenie, lymfopenie. Hypofosfatemie, hypokaliëmie, hypomagnesiëmie, hyponatriëmie, dehydratie, hypoalbuminemie, hypocalciëmie.
Soms (0,1-1%): tumorbloeding. Encefalopathie. Pericardiale effusie. Leverbloeding.
Gevorderde systemische mastocytose
Zeer vaak (> 10%): trombocytopenie, anemie, neutropenie. Smaakstoornis, cognitieve stoornis. Diarree, misselijkheid, braken, gastro-oesofageale refluxziekte, ascites, obstipatie, buikpijn, gastro-intestinale bloeding. Haarkleurverandering. Oedeem, vermoeidheid.
Vaak (1-10%): verwarde toestand. Hoofdpijn, geheugenverlies, duizeligheid, perifere neuropathie, intracraniële bloeding. Verhoogde traanproductie. Bloedneus, pleurale effusie. Hyperbilirubinemie. Huiduitslag, alopecia. Artralgie. Pijn. Gewichtstoename. Stijging ASAT, ALAT, alkalische fosfatase in het bloed. QT-verlenging. Kneuzing.
Soms (0,1-1%): pericardeffusie. Fotosensibilisatie. Acuut nierletsel.
Indolente systemische mastocystose (meest voorkomende bijwerkingen)
Zeer vaak (> 10%): perifeer oedeem.
Vaak (1-10%): slapeloosheid. Blozen. Fotosensibilisatie. Gezichtsoedeem. Stijging alkalische fosfatase (AF) in het bloed.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): luchtweginfectie (o.a. infectie van de lagere en bovenste luchtwegen), nasofaryngitis, dyspneu, hoesten, pleurale effusie. Misselijkheid (bij ca. 41%), braken (ca. 34%), buikpijn, diarree (80%), verminderde eetlust. Huiduitslag (o.a. maculeus, papuleus). Koorts, oedeem (perifeer, lokaal, gezichtsoedeem), vermoeidheid, malaise. Hoofdpijn, duizeligheid. Rugpijn, gewrichtspijn. Trombocytopenie (34%), anemie, neutropenie, rodebloedceltelling verlaagd. Stijging ALAT, ASAT en/of lipase.
Vaak (1-10%): pneumonie, bronchitis. Hypertensie (incl. hypertensieve crisis). Pericardeffusie, verlengd QT-interval. Pulmonale hypertensie. Hepatotoxiciteit (o.a. (toxische) hepatitis), afwijkende leverfunctie, verhoogd bilirubine en/of γ–GT. Gastritis, maag-darmbloeding, pancreatitis. Nierinsufficiëntie, nierfalen. Geneesmiddelovergevoeligheid. Pijn op de borst, asthenie. Spierpijn. Urticaria, acne, jeuk, fotosensibilisatie (waaronder polymorfe lichteruptie). Dysgeusie. Tinnitus. Leukopenie. Verhoogd serumcreatinine, serumamylase of creatinekinase. Dehydratie, hyperkaliëmie, hypofosfatemie.
Soms (0,1–1%): (acute) pancreatitis. Acuut longoedeem. Anafylactische shock. Pericarditis. Acuut nierfalen. Leverletsel. Tumorlysissyndroom. Exfoliatieve huiduitslag, erythema multiforme. Febriele neutropenie, granulocytopenie.
Verder is gemeld: Stevens-Johnsonsyndroom, toxische epidermale necrolyse. Interstitiële longziekte. Bij gebruik van andere BCR-ABL-TKI's is re-activatie van HBV gemeld, soms leidend tot acuut leverfalen of fulminante hepatitis (zie ook de rubriek Waarschuwingen en Voorzorgen).
Interacties
Vermijd de combinatie met een sterke of matige CYP3A4-remmer, zoals claritromycine, erytromycine, ketoconazol, itraconazol, posaconazol, ritonavir, voriconazol, grapefruit- en pompelmoessap, omdat de blootstelling aan avapritinib kan stijgen. Indien vermijden van een matige CYP3A4-remmer niet mogelijk is, dient bij de indicaties GIST en AdvSM de dosis avapritinib te worden verlaagd, zie de rubriek Dosering.
Vermijd ook de combinatie met een matige of sterke CYP3A4-inductor, zoals carbamazepine, fenobarbital, fenytoïne, rifampicine, sint-janskruid, omdat de blootstelling aan avapritinib kan afnemen.
Avapritinib is in vitro zowel een remmer als een inductor van CYP3A; in combinatie met substraten van CYP3A kan de plasmaconcentratie van deze middelen respectievelijk stijgen of afnemen.
Avapritinib is in vitro een remmer van Pgp, BCRP, MATE1, MATE2-K en BSEP; bij gelijktijdig gebruik met substraten van één van deze transporters kan de plasmaconcentratie van deze middelen afnemen.
Wees voorzichtig bij gelijktijdige toediening met anticoagulantia, vanwege de kans op bloedingen.
Wees voorzichtig bij gelijktijdige toediening van geneesmiddelen die het QTc-interval kunnen verlengen, zoals klasse Ia antiaritmica, klasse III antiaritmica, enkele antipsychotica, enkele antidepressiva, enkele macrolide antibiotica en fluorchinolonen.
Interacties
Gelijktijdig gebruik van sterke of matige CYP3A-remmers vermijden, omdat de plasmaconcentratie van bosutinib toeneemt; dit zijn o.a. ritonavir, ketoconazol, itraconazol, voriconazol, posaconazol, fluconazol, claritromycine, erytromycine, diltiazem, verapamil, amiodaron, aprepitant, imatinib en grapefruitproducten. Voorzichtig bij gelijktijdig gebruik van lichte CYP3A-remmers zoals cimetidine. Zo ook gelijktijdig gebruik met sterke of matige CYP3A-inductoren vermijden, omdat de plasmaconcentratie van bosutinib daalt; dit zijn o.a. rifampicine, rifabutine, fenytoïne, carbamazepine, oxcarbazepine, sint–janskruid, barbituraten, efavirenz, nevirapine en modafinil. Wees voorzichtig bij gelijktijdig gebruik van lichte CYP3A-inductoren.
Gelijktijdig gebruik van protonpompremmers of H2-receptorantagonisten beïnvloedt de pH–afhankelijke oplosbaarheid van bosutinib, waardoor de plasmaspiegel in belangrijke mate daalt; overweeg als alternatief kortwerkende antacida met een gescheiden inname.
Vermijd combinatie met geneesmiddelen die het QT-interval verlengen (o.a. domperidon, amiodaron, kinidine, disopyramide, sotalol, methadon, tricyclische antidepressiva, sommige antipsychotica, macrolide antibiotica, chinolonen, imidazool–antimycotica); indien dit niet mogelijk is de patiënt monitoren op QT-verlenging.
Behandeling met bosutinib kan leiden tot een significante vermindering van de nierfunctie. Wees daarom extra alert bij de combinatie met (potentieel) nefrotoxische geneesmiddelen zoals aminoglycosiden, amfotericine B, foscarnet, ganciclovir, pentamidine, vancomycine en aldesleukine, maar ook met diuretica, ACE-remmers, AT1-blokkers en NSAID's.
Mogelijk remt bosutinib BCRP in het maag-darmkanaal en OCT1. Wees alert bij de combinatie van substraten van deze transporters die een geringe therapeutische breedte hebben zoals methotrexaat, rosuvastatine en sulfasalazine.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens geen gegevens, bij dieren schadelijk gebleken.
Advies: Gebruik ontraden.
Overig: Een vruchtbare vrouw, of man met vruchtbare vrouwelijke partner, dient adequate anticonceptie te gebruiken gedurende én tot ten minste 6 weken (vrouw) of 2 weken (man) na de therapie.
Zwangerschap
Bosutinib passeert de placenta (aangetoond bij dieren).
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren schadelijk gebleken.
Advies: Gebruik ontraden.
Vruchtbaarheid: Mogelijk heeft bosutinib een negatief effect op de mannelijke vruchtbaarheid. Raad daarom een man voorafgaand aan de behandeling aan om advies in te winnen over cryopreservatie van sperma.
Overig: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen tijdens en gedurende ten minste 1 maand na de therapie.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend, een risico voor de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het geven van borstvoeding ontraden gedurende én tot ten minste 2 weken na de therapie.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend (bij de mens), ja (bij dieren; concentratie in melk acht keer hoger dan de plasmaconcentratie).
Advies: Het geven van borstvoeding ontraden.
Contra-indicaties
Er zijn van dit middel geen klinisch relevante contra-indicaties bekend.
Contra-indicaties
- leverinsufficiëntie.
Waarschuwingen en voorzorgen
Bloedingen: vanwege de kans op (ernstige) bloedingen bij GIST en gevorderde systemische mastocytose (AdvSM), waaronder intracraniële en gastro-intestinale bloedingen, de patiënt nauwgezet hierop controleren. Daarnaast het bloedbeeld en stollingsparameters controleren, in het bijzonder bij patiënten met een verhoogd bloedingsrisico, zoals bij gelijktijdig gebruik van anticoagulantia of andere medicatie die de kans op bloedingen vergroot. Voorzichtigheid is geboden bij patiënten met risicofactoren voor een intracraniële bloeding, zoals een voorgeschiedenis van een vasculair aneurysma of intracraniële bloeding of CVA in het afgelopen jaar, gelijktijdig gebruik van anticoagulantia of trombocytopenie. Adviseer de patiënt direct contact op te nemen bij neurologische symptomen zoals ernstige hoofdpijn, zichtproblemen, slaperigheid of focale zwakte. Bij optreden van een intracraniële bloeding de behandeling definitief staken.
Trombocytopenie bij gevorderde systemische mastocytose: bij patiënten met gevorderde systemische mastocytose met een aantal bloedplaatjes < 50 × 109/l werd in klinisch onderzoek vaker een intracraniële bloeding gezien. Daarom avapritinib ontraden bij een aantal bloedplaatjes < 50 × 109/l. Controleer voorafgaand aan en gedurende de eerste 8 weken van de behandeling iedere 2 weken het aantal bloedplaatjes, ongeacht het aantal bloedplaatjes bij start van de behandeling. Na 8 weken behandelen het aantal bloedplaatjes controleren op basis van het laatst gemeten aantal bloedplaatjes: bij <75 × 109/l iedere 2 weken (of vaker indien klinisch geïndiceerd), bij 75-100 × 109/l iedere 4 weken en > 100 × 109 alleen indien klinisch geïndiceerd. Bij een aantal bloedplaatjes < 50 × 109 de behandeling met avapritinib onderbreken en na herstel van het aantal bloedplaatjes > 50 × 109 hervatten in een lagere dosis. Overweeg ondersteunende behandeling met transfusie van bloedplaatjes indien het aantal bloedplaatjes niet herstelt tot > 50 × 109.
Cognitieve effecten: controleer een patiënt met GIST of AdvSM op tekenen van een cognitieve stoornis, zoals vergeetachtigheid, verwardheid of verminderde cognitieve functie. Adviseer patiënten met GIST of AdvSM direct contact op te nemen bij dergelijke nieuwe of verergerende symptomen. Een dosisonderbreking of -verlaging kan nodig zijn. Bij een CTCAE graad 4 cognitieve bijwerking, de behandeling definitief staken. Bij patiënten met ISM kunnen cognitieve effecten, symptomen van de ziekte zijn. Adviseer patiënten met ISM contact op te nemen bij nieuwe of verergerende cognitieve symptomen.
Vochtretentie: avapritinib verhoogt bij de indicaties GIST en AdvSM de kans op (ernstige) lokale en gegeneraliseerde vormen van oedeem. Een onverwachte gewichtstoename of respiratoire symptomen zijn tekenen van vochtretentie; controleer de patiënt hier regelmatig op en behandel indien nodig met ondersteunende therapie, zoals een diureticum.
Verlenging QTc-interval: voorzichtigheid is geboden bij patiënten met GIST of AdvSM met reeds bestaande verlenging van het QTc-interval of met risicofactoren voor QTc-verlenging, zoals gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die het QTc-interval kunnen verlengen, reeds bestaande hartziekte en/of een elektrolytenstoornis. Overweeg beoordeling van het QT-interval door middel van een ECG bij alle patiënten met risicofactoren voor QT-verlenging.
Gastro-intestinale bijwerkingen: bij patiënten met GIST of AdvSM en gastro-intestinale bijwerkingen, zoals misselijkheid, braken en diarree, de hydratietoestand regelmatig controleren en indien nodig behandelen met ondersteunende therapie, zoals een anti-emeticum.
Fototoxiciteit: adviseer de patiënt overmatige blootstelling aan zonlicht en UV-straling te vermijden en adequate bescherming te gebruiken tegen de zon.
Monitoring: controleer bij de indicaties GIST en AdvSM regelmatig het volledige bloedbeeld en de leverfunctie gedurende de behandeling.
Onderzoeksgegevens: avapritinib is niet onderzocht bij:
- kinderen < 18 jaar;
- patiënten met hersenmetastasen;
- een ernstig verminderde leverfunctie (totaal bilirubine > 3× ULN en elke ASAT);
- een ernstig verminderde nierfunctie of terminaal nierfalen (creatinineklaring < 30 ml/min).
Klinische gegevens bij ouderen > 75 jaar voor de indicatie ISM zijn beperkt.
Waarschuwingen en voorzorgen
Bepaal wekelijks een volledig bloedbeeld gedurende de eerste maanden van de behandeling, daarna maandelijks en op klinische indicatie.
Levertoxiciteit en reactivatie van HBV: verhogingen van transaminasen komen doorgaans vroeg in de behandeling voor, bij ca. 80% van de patiënten binnen de eerste drie maanden. Daarom leverfunctietesten uitvoeren vóór aanvang van de behandeling, maandelijks tijdens de eerste drie maanden van de behandeling en wanneer klinisch aangewezen. Onderbreken, verlagen van de dosis of staken van de behandeling kan nodig zijn. Verhogingen van transaminasen, vooral bij gelijktijdige stijging van bilirubine, kunnen een vroege indicatie zijn van geneesmiddelgeïnduceerde leverziekte. Bij patiënten die chronisch drager zijn van HBV is re-activatie van HBV voorgekomen tijdens én na de behandeling met BCR-ABL tyrosinekinaseremmers. Sommige gevallen resulteerden in acuut leverfalen of fulminante hepatitis, leidend tot levertransplantatie of overlijden. Daarom vóór aanvang van de behandeling testen op een HBV-infectie. Bij positieve HBV serologie en bij een positieve test op een HBV-infectie tijdens de behandeling een expert raadplegen op het gebied van leverziekten en de behandeling van HBV. Controleer alle patiënten (en HBV-dragers in het bijzonder) nauwkeurig op signalen en symptomen van een actieve HBV-infectie tijdens de behandeling en gedurende enkele maanden na het beëindigen van de behandeling.
Nefrotoxiciteit: behandeling met bosutinib kan leiden tot een significante vermindering van de nierfunctie. Vóór aanvang van de behandeling en nauwgezet tijdens de behandeling de nierfunctie controleren en wees extra voorzichtig bij aanwezige risicofactoren voor nefrotoxiciteit zoals gebruik nefrotoxische geneesmiddelen (ook dosis en gebruiksduur ervan, zie ook de rubriek Interacties), gebruik van vasopressoren en bestaande nierproblemen.
Beenmergsuppressie: tijdens de eerste maanden van de behandeling wekelijks het volledig bloedbeeld bepalen en daarna maandelijks of op klinische indicatie. De mediane tijdsduur tot optreden is voor anemie en trombocytopenie ca. 28 dagen en voor neutropenie ca. 59 dagen. Onderbreken, verlagen van de dosis of staken van de behandeling kan nodig zijn.
Wees voorzichtig bij risicofactoren voor QT-verlenging zoals hypocalciëmie, hypokaliëmie, hypomagnesiëmie, relevante hartziekte, bradycardie, comedicatie met geneesmiddelen die QT-interval verlengen en congenitale of verworven QT-verlenging. Het is aan te bevelen vóór aanvang van de behandeling een ECG uit te voeren. Bij aanwezigheid van niet te behandelen risicofactoren regelmatig elektrolyten en ECG bepalen. Vóór aanvang van de behandeling tevens hypocalciëmie, –kaliëmie of -magnesiëmie corrigeren en de elektrolyten daarna periodiek controleren. In de klinische onderzoeken waren patiënten met ongecontroleerde of significante hartaandoeningen (bv. recent myocardinfarct, hartfalen of instabiele angina pectoris) uitgesloten.
Bosutinib veroorzaakt vochtretentie; wees vooral alert op het ontstaan van pleura–effusie, longoedeem en pericardeffusie.
Gastro-intestinale toxiciteit: behandeling met bosutinib gaat zeer vaak gepaard met diarree en braken; om de kans hierop te verminderen kan volgens de richtlijn van HOVON eventueel insluipend gedoseerd worden. Gebruik bij recente of nog manifeste klinisch significante gastro-intestinale aandoeningen vermijden. Behandel de diarree en het braken volgens de standaard, maar vermijd hierbij het gebruik van domperidon vanwege de kans op verlenging van het QT-interval (zie rubriek Interacties). Onderbreken, verlagen van de dosis of staken van de behandeling kan nodig zijn.
Wees voorzichtig bij een voorgeschiedenis van pancreatitis. Bij optreden van lipaseverhogingen in combinatie met abdominale symptomen de behandeling onderbreken en eerst een pancreatitis uitsluiten.
Bosutinib kan ernstige huidreacties veroorzaken, zoals het Stevens-Johnsonsyndroom en toxische epidermale necrolyse. Bij optreden van een ernstige huidreactie de behandeling definitief staken.
Vanwege de kans op fotosensibilisatie , de blootsteling aan direct zonlicht of ultraviolette (UV-)straling vermijden.
Patiënten van Aziatische afkomst extra controleren op bijwerkingen, vooral bij een dosisverhoging; uit farmacokinetische populatieanalyses is gebleken dat bosutinib bij deze patiënten verminderd wordt geklaard, met een hogere blootstelling tot gevolg.
Onderzoeksgegevens: de veiligheid en werkzaamheid bij kinderen < 18 jaar zijn niet vastgesteld. Er zijn weinig gegevens over het gebruik bij ouderen. In de klinische onderzoeken waren uitgesloten: patiënten met onvoldoende tot controle gebrachte of significante hartaandoeningen (bv. recent myocardinfarct, congestief hartfalen, instabiele angina pectoris) en patiënten met recente of voortdurende klinisch significante maag-darmstoornissen (bv. ernstig braken en/of diarree).
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Overdosering
De hoogst onderzochte dosis in klinisch onderzoek is 600 mg 1×/dag; het bijwerkingenprofiel is vergelijkbaar met dat van een dosis van 300 of 400 mg 1×/dag.
Neem voor informatie over een vergiftiging met avapritinib contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Proteïnekinaseremmer. Avapritinib is een type 1 kinaseremmer die gericht is op de actieve conformatie van de KIT-receptor (CD117) en de ‘platelet-derived growth factor’ receptor α (PDGFRα). Er is in vitro biochemische activiteit aangetoond op de PDGFRA D842V-mutatie en de KIT D816V-mutatie. De PDGFRα D842V-mutatie komt voor bij ca. 5% van de GIST-tumoren. Bij 90% van de patiënten met systemische mastocytose wordt de aandoening gedreven door de KIT-D816V mutatie. Voor de PDGFRA D842V-mutatie geldt dat deze mutatie ervoor zorgt dat de PDGFα-receptor een actieve conformatie krijgt. Hierdoor wordt de receptor resistent tegen imatinib, sunitinib en regorafenib, die aangrijpen op de inactieve conformatie. Avapritinib kan hier wel op aangrijpen.
Kinetische gegevens
T max | 2-4,1 uur. |
Resorptie | Een vetrijke maaltijd verhoogt de Cmax met ca. 59% en de AUC met ca. 27%. |
V d | 17 l/kg. |
Eiwitbinding | 98,8%. |
Metabolisering | in de lever voornamelijk door CYP3A4 en CYP3A5 en in mindere mate door CYP2C9. De meest gevormde metabolieten zijn de inactieve hydroxyglucuronide-metaboliet M690 (35%) en oxidatief gedesamineerde metaboliet M499 (14%). |
Eliminatie | voornamelijk via de feces (70%, waarvan 11% onveranderd) en voor een kleiner deel in de urine (18%, waarvan 0,23% onveranderd). |
T 1/2el | 32-57 uur. |
Overig | De 'steady state'-plasmaconcentratie wordt na 15 dagen bereikt. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Tyrosinekinaseremmer. Bosutinib remt de activiteit van de abnormale BCR-ABL-kinase die CML bevordert. Remt tevens de kinasen van de Src-familie, waaronder Src, Lyn en Hck. In vitro remt bosutinib de proliferatie en overleving van CML-cellijnen, waaronder die met imatinib-resistente vormen van BCR-ABL.
Kinetische gegevens
Resorptie | traag. Voedsel verhoogt de blootstelling aan bosutinib met factor 1,7. |
F | ca. 34%. |
T max | ca. 6 uur. |
V d | 33,3 l/kg. |
Eiwitbinding | ca. 96%. |
Metabolisering | in de lever door voornamelijk CYP3A4 tot weinig actieve metabolieten. |
Eliminatie | met de feces ca. 91%, met de urine ca. 3%. |
T 1/2el | ca. 36 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
avapritinib hoort bij de groep proteïnekinaseremmers.
- abemaciclib (L01EF03) Vergelijk
- acalabrutinib (L01EL02) Vergelijk
- afatinib (L01EB03) Vergelijk
- alectinib (L01ED03) Vergelijk
- asciminib (L01EA06) Vergelijk
- axitinib (L01EK01) Vergelijk
- binimetinib (L01EE03) Vergelijk
- bosutinib (L01EA04) Vergelijk
- brigatinib (L01ED04) Vergelijk
- cabozantinib (L01EX07) Vergelijk
- ceritinib (L01ED02) Vergelijk
- cobimetinib (L01EE02) Vergelijk
- crizotinib (L01ED01) Vergelijk
- dabrafenib (L01EC02) Vergelijk
- dacomitinib (L01EB07) Vergelijk
- dasatinib (L01EA02) Vergelijk
- encorafenib (L01EC03) Vergelijk
- entrectinib (L01EX14) Vergelijk
- erlotinib (L01EB02) Vergelijk
- everolimus (bij maligne aandoening) (L01EG02) Vergelijk
- fedratinib (L01EJ02) Vergelijk
- gefitinib (L01EB01) Vergelijk
- gilteritinib (L01EX13) Vergelijk
- ibrutinib (L01EL01) Vergelijk
- idelalisib (L01EM01) Vergelijk
- imatinib (L01EA01) Vergelijk
- lapatinib (L01EH01) Vergelijk
- larotrectinib (L01EX12) Vergelijk
- lenvatinib (L01EX08) Vergelijk
- lorlatinib (L01ED05) Vergelijk
- midostaurine (L01EX10) Vergelijk
- neratinib (L01EH02) Vergelijk
- nilotinib (L01EA03) Vergelijk
- nintedanib (bij interstitiële longziekte) (L01EX09) Vergelijk
- nintedanib (bij maligne aandoening) (L01EX09) Vergelijk
- osimertinib (L01EB04) Vergelijk
- palbociclib (L01EF01) Vergelijk
- pazopanib (L01EX03) Vergelijk
- pemigatinib (L01EN02) Vergelijk
- pirtobrutinib (L01EL05) Vergelijk
- ponatinib (L01EA05) Vergelijk
- regorafenib (L01EX05) Vergelijk
- ribociclib (L01EF02) Vergelijk
- ruxolitinib (L01EJ01) Vergelijk
- selpercatinib (L01EX22) Vergelijk
- sorafenib (L01EX02) Vergelijk
- sunitinib (L01EX01) Vergelijk
- temsirolimus (L01EG01) Vergelijk
- tepotinib (L01EX21) Vergelijk
- tivozanib (L01EK03) Vergelijk
- trametinib (L01EE01) Vergelijk
- tucatinib (L01EH03) Vergelijk
- vandetanib (L01EX04) Vergelijk
- vemurafenib (L01EC01) Vergelijk
- zanubrutinib (L01EL03) Vergelijk
Groepsinformatie
bosutinib hoort bij de groep proteïnekinaseremmers.
- abemaciclib (L01EF03) Vergelijk
- acalabrutinib (L01EL02) Vergelijk
- afatinib (L01EB03) Vergelijk
- alectinib (L01ED03) Vergelijk
- asciminib (L01EA06) Vergelijk
- avapritinib (L01EX18) Vergelijk
- axitinib (L01EK01) Vergelijk
- binimetinib (L01EE03) Vergelijk
- brigatinib (L01ED04) Vergelijk
- cabozantinib (L01EX07) Vergelijk
- ceritinib (L01ED02) Vergelijk
- cobimetinib (L01EE02) Vergelijk
- crizotinib (L01ED01) Vergelijk
- dabrafenib (L01EC02) Vergelijk
- dacomitinib (L01EB07) Vergelijk
- dasatinib (L01EA02) Vergelijk
- encorafenib (L01EC03) Vergelijk
- entrectinib (L01EX14) Vergelijk
- erlotinib (L01EB02) Vergelijk
- everolimus (bij maligne aandoening) (L01EG02) Vergelijk
- fedratinib (L01EJ02) Vergelijk
- gefitinib (L01EB01) Vergelijk
- gilteritinib (L01EX13) Vergelijk
- ibrutinib (L01EL01) Vergelijk
- idelalisib (L01EM01) Vergelijk
- imatinib (L01EA01) Vergelijk
- lapatinib (L01EH01) Vergelijk
- larotrectinib (L01EX12) Vergelijk
- lenvatinib (L01EX08) Vergelijk
- lorlatinib (L01ED05) Vergelijk
- midostaurine (L01EX10) Vergelijk
- neratinib (L01EH02) Vergelijk
- nilotinib (L01EA03) Vergelijk
- nintedanib (bij interstitiële longziekte) (L01EX09) Vergelijk
- nintedanib (bij maligne aandoening) (L01EX09) Vergelijk
- osimertinib (L01EB04) Vergelijk
- palbociclib (L01EF01) Vergelijk
- pazopanib (L01EX03) Vergelijk
- pemigatinib (L01EN02) Vergelijk
- pirtobrutinib (L01EL05) Vergelijk
- ponatinib (L01EA05) Vergelijk
- regorafenib (L01EX05) Vergelijk
- ribociclib (L01EF02) Vergelijk
- ruxolitinib (L01EJ01) Vergelijk
- selpercatinib (L01EX22) Vergelijk
- sorafenib (L01EX02) Vergelijk
- sunitinib (L01EX01) Vergelijk
- temsirolimus (L01EG01) Vergelijk
- tepotinib (L01EX21) Vergelijk
- tivozanib (L01EK03) Vergelijk
- trametinib (L01EE01) Vergelijk
- tucatinib (L01EH03) Vergelijk
- vandetanib (L01EX04) Vergelijk
- vemurafenib (L01EC01) Vergelijk
- zanubrutinib (L01EL03) Vergelijk