Samenstelling
Mavenclad
Bijlage 2
Aanvullende monitoring
Merck bv
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 10 mg
- Verpakkingsvorm
- Er zijn verpakkingen met 1, 4 of 6 tabletten verkrijgbaar.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Avonex Biogen Netherlands
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 60 microg/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 0,5 ml, pen 0,5 ml
Bevat per 0,5 ml: 6 miljoen IE.
Rebif Merck bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 44 microg/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 0,5 ml, patroon 1,5 ml, startverpakking
12 mln. IE/ml. Bevat per wegwerpspuit 0,5 ml: 6 mln. IE. Bevat per startverpakking: 6 wegwerpspuiten 8,8 microg/0,2 ml (2,4 mln. IE) + 6 wegwerpspuiten 22 microg/0,5 ml (6 mln. IE).
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 88 microg/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 0,5 ml, patroon 1,5 ml, startverpakking
24 mln. IE/ml. Bevat per wegwerpspuit 0,5 ml: 12 mln. IE. Bevat per startverpakking: 3 wegwerpspuiten 8,8 microg/0,1 ml (2,4 mln. IE) + 3 wegwerpspuiten 22 microg/0,25 ml (6 mln. IE).
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Als acute aanvalsbehandeling bij een aanval/relaps van multiple sclerose kan een stootkuur met methylprednisolon worden overwogen.
(Peg)interferon β, glatirameer, ozanimod, ponesimod, teriflunomide en dimethylfumaraat (of diroximelfumaraat) zijn eerstelijns ziektemodificerende middelen (DMD’s, disease modifying drugs) voor de onderhoudsbehandeling van ambulante patiënten (EDSS 0–5) met ‘relapsing’ multiple sclerose (RMS). Ze verminderen de frequentie van de exacerbaties, nieuwe laesies gezien bij beeldvormend onderzoek en hebben mogelijk een gunstig effect op de ziekteprogressie. Over de effecten op de lange termijn is onvoldoende bekend.
Alemtuzumab, cladribine, fingolimod, natalizumab, ocrelizumab en ofatumumab zijn tweedelijns DMD’s bij relapsing multiple sclerose (RMS). Ze zijn over het algemeen werkzamer dan de eerstelijnsmiddelen. De toepassing is echter risicovoller.
Alleen bij zeer actieve ‘relapsing remitting’ MS kan worden overwogen om direct te starten met een effectievere maar risicovollere tweedelijns-DMD, zoals cladribine.
Aan de vergoeding van cladribine zijn voorwaarden verbonden, zie Regeling zorgverzekering, bijlage 2.
Advies
Als acute aanvalsbehandeling bij een aanval/relaps van multiple sclerose kan een stootkuur met methylprednisolon worden overwogen.
(Peg)interferon β, glatirameer, ozanimod, ponesimod, teriflunomide en dimethylfumaraat (of diroximelfumaraat) zijn eerstelijns ziektemodificerende middelen (DMD’s, disease modifying drugs) voor de onderhoudsbehandeling van ambulante patiënten (EDSS 0–5) met ‘relapsing’ multiple sclerose (RMS). Ze verminderen de frequentie van de exacerbaties, nieuwe laesies gezien bij beeldvormend onderzoek en hebben mogelijk een gunstig effect op de ziekteprogressie. Over de effecten op de lange termijn is onvoldoende bekend.
Alemtuzumab, cladribine, fingolimod, natalizumab, ocrelizumab en ofatumumab zijn tweedelijns DMD’s bij relapsing multiple sclerose (RMS). Ze zijn over het algemeen werkzamer dan de eerstelijnsmiddelen. De toepassing is echter risicovoller.
Indicaties
- Zeer actieve relapsing multiple sclerose (RMS) bij volwassenen, zoals gedefinieerd door klinische of beeldvormingskenmerken.
Gerelateerde informatie
Indicaties
Multiple sclerose
Avonex
- 'Relapsing' multiple sclerose (RMS), tijdens klinisch onderzoek gekenmerkt door ten minste twee exacerbaties gedurende de voorafgaande drie jaar, zonder aanwijzingen voor continue progressie tussen de exacerbaties in;
- Een enkele periode van demyelinisatie met een actief ontstekingsproces, dat ernstig genoeg is om behandeling met intraveneuze corticosteroïden te rechtvaardigen, waarbij alternatieve diagnosen zijn uitgesloten en wanneer is vastgesteld dat de kans op de ontwikkeling van klinisch definitieve multiple sclerose is toegenomen.
Rebif
- RRMS, gekenmerkt door ten minste twee exacerbaties in de afgelopen twee jaar;
- Een enkele periode van demyelinisatie met een actief ontstekingsproces, waarbij andere diagnosen zijn uitgesloten en wanneer is vastgesteld dat de kans op het ontwikkelen van klinisch definitieve multiple sclerose is toegenomen.
Gerelateerde informatie
Doseringen
Vóór de start en tijdens de kuur: het aantal lymfocyten moet normaal zijn vóór de start in jaar 1, en minstens 0,8 × 109/l bedragen vóór de start in het tweede jaar. Indien nodig, kan men de behandelkuur het tweede jaar maximaal 6 maanden uitstellen om de lymfocyten te laten herstellen. Indien dit herstel langer dan 6 maanden duurt, mag de patiënt geen cladribine meer krijgen.
RMS
Volwassenen
Aanbevolen behandeling: 2 kuren van elk 1,75 mg/kg/kuur/jaar. Per jaar bestaat elke kuur uit twee behandelweken: één week aan het begin van de eerste maand en één week aan het begin van de tweede maand. Indien medisch nodig (bv. voor herstel van de lymfocyten) kan men de kuur in jaar 2 met max. 6 maanden uitstellen. Elke behandelweek bestaat uit 4 of 5 dagen waarop een patiënt, afhankelijk van het lichaamsgewicht, 10 mg of 20 mg (één of twee tabletten) krijgt als één dosis/dag. De aanbevolen cumulatieve dosis van cladribine is 3,5 mg/kg lichaamsgewicht over een periode van 2 jaar. Na voltooiing van de 2 kuren is in jaar 3 en 4 geen verdere behandeling met cladribine nodig. Er is geen onderzoek verricht naar het opnieuw starten van de therapie na jaar 4. Het gebruik van oraal cladribine bij patiënten lichter dan 40 kg is niet onderzocht.
Verminderde nierfunctie: bij een lichte nierfunctiestoornis (creatinineklaring 60–89 ml/min) is geen aanpassing van de dosering nodig. Bij een matige of ernstige nierfunctiestoornis is cladribine gecontra-indiceerd omdat de veiligheid en werkzaamheid niet zijn niet vastgesteld; zie rubriek Contra-indicatie.
Verminderde leverfunctie: bij een lichte leverfunctiestoornis is geen aanpassing van de dosering nodig omdat het belang van de leverfunctie voor de eliminatie van cladribine verwaarloosbaar wordt geacht. Bij een matige of ernstige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore > 6) cladribine niet gebruiken omdat er geen gegevens beschikbaar zijn.
Ouderen: oraal cladribine is bij MS niet onderzocht bij patiënten > 65 jaar; het is niet bekend of deze patiënten anders reageren dan jongere patiënten; wees daarom voorzichtig.
Vergeten dosis: zodra men dit merkt, cladribine op dezelfde dag innemen volgens het behandelschema. Een vergeten dosis niet samen met de volgende geplande dosis innemen op de volgende dag, maar -indien dit nodig is- het aantal dagen van die behandelweek met 1 dag verlengen. Als twee opeenvolgende doses worden vergeten, geldt dezelfde regel en wordt het aantal dagen in de behandelingsweek met twee dagen verlengd.
Toediening
- Neem tijdens elke behandelingsweek de dagelijkse doses met tussenperioden van 24 uur op ongeveer hetzelfde tijdstip in. Als een dagelijkse dosis bestaat uit twee tabletten, neem dan beide tabletten samen in als één dosis.
- Voor sommige gewichtscategorieën kan het aantal tabletten per behandelweek verschillen.
- Hou tussen inname van cladribine en andere orale medicatie een periode van ten minste 3 uur aan, omdat de cladribinetablet hydroxypropylbetadex bevat, dat met een ander geneesmiddel een complex kan vormen waardoor de biologische beschikbaarheid van dat geneesmiddel kan toenemen.
- Neem de tabletten na verwijdering uit de blisterverpakking onmiddellijk in. Raak de tabletten alleen met droge handen aan en was de handen na inname goed. Leg de tabletten niet op een oppervlak, hou ze niet langer vast dan nodig voor het toedienen. Als een tablet op een oppervlak heeft gelegen, gebroken of in stukjes uit de blisterverpakking is gehaald, reinig het betreffende oppervlak dan grondig.
- Neem de tabletten in met water en slik ze door zonder erop te kauwen. Inname met voedsel is niet nodig.
Doseringen
Vóór injectie van Avonex of Rebif en 24 uur erna een antipyretisch analgeticum toedienen om de bijwerking griepachtige verschijnselen te verminderen.
De optimale behandelduur is nog niet vastgesteld. Ten minste om de 2 jaar beoordelen of behandeling moet worden voortgezet.
Multiple sclerose
Volwassenen en kinderen
Avonex: bij volwassenen : i.m.: aanbevolen dosering: 30 microg (6 milj. IE) 1×/week. Titratie: om de ernst van de griepachtige bijwerkingen te verminderen, starten met 1/4 dosis en deze telkens met 1/4 dosis/week te verhogen tot 30 microg 1×/week na 4 weken. Eventueel kan gestart worden met 15 microg (3 milj. IE) 1×/week. De injectieplaats dient iedere week te worden gewisseld.
Rebif: bij volwassenen en kinderen > 12 jaar: s.c.: begindosering week 1 en 2: 8,8 microg (2,4 milj. IE) 3×/week; week 3 en 4: 22 microg (6 milj. IE) 3×/week; vanaf week 5: aanbevolen dosering: 44 microg (12 milj. IE) 3×/week. Indien patiënten volgens de behandelend arts deze dosering niet verdragen: een lagere dosis van 22 microg (6 milj. IE) 3×/week. Bij elke toediening een andere injectieplaats kiezen.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10 %): lymfopenie (bij 20–25% CTCAE-graad 3 en 4).
Vaak (1-10%): orale herpes, herpes zoster. Afname van het aantal neutrofielen. Overgevoeligheid, waaronder jeuk, urticaria, huiduitslag en zeldzame gevallen van angio-oedeem. Alopecia.
Soms (0,1-1%): leverschade.
Zeer zelden (< 0,01-%): tuberculose.
Verder is gemeld: frequenter optreden van maligniteiten (0,29 gevallen/100 patiëntjaren vs. 0,15 gevallen/100 patiëntjaren bij placebo).
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): leukopenie, lymfopenie, anemie, neutropenie, trombocytopenie, voorbijgaand griepachtig beeld met algehele malaise (bij 70% binnen 6 mnd.), reacties of ontsteking op de injectieplaats (bij 30%), hoofdpijn, asymptomatische transaminase verhoging.
Vaak (1-10%): pijn op de injectieplek, koorts, ernstige toename aminotransferasen, rillingen, transpiratie, artralgie, spierpijn/spasmen, nekpijn, rugpijn, moeheid, rigor, jeuk, huiduitslag, alopecia, diarree, overgeven, misselijkheid, depressie, slapeloosheid, gebrek aan eetlust, hypo-esthesie, blozen. Voorbijgaande verhoging van kalium en ureum.
Soms (0,1-1%): necrose, abces, infectie of knobbel op de injectieplek, meer zweten, schildklierfunctiestoornis, hepatitis met of zonder geelzucht, toevallen, retinaal vasculaire aandoening, dyspneu, trombo-embolie, urticaria, metrorragie, menorragie.
Zelden (0,01-0,1%): anafylactische reactie, nefrotisch syndroom, glomerulosclerose. Trombotische microangiopathie waaronder (fataal) trombotische trombocytopenische purpura/hemolytisch uremisch syndroom, pancytopenie, leverfalen, poging tot zelfmoord, angio-oedeem, op erythema multiforme gelijkende huidreactie, lupus erythematodes, Stevens-Johnsonsyndroom, cellulitis op de injectieplaats.
Verder zijn gemeld: voorbijgaande neurologische symptomen (als paresthesie, moeilijkheden met lopen), duizeligheid, convulsies, migraine. Cardiomyopathie, hartfalen, hartkloppingen, aritmie, tachycardie. Toename van psoriasis. Gewichtsverandering. Afwijkende leverfunctietest. Ernstige leverbeschadiging kan optreden (net als bij andere interferon β's) vooral in de eerste zes maanden. Verder zijn interferonen in verband gebracht met angst, pijn op de borst, vaatverwijding, psychose. Pulmonale arteriële hypertensie. Panniculitis (op injectieplek). Toename in de aanmaak van autoantilichamen.
Benzylalcohol (in de injectievloeistof van Rebif) kan allergische reacties veroorzaken.
Interacties
Cladribine niet starten binnen 4 tot 6 weken na vaccinatie met een levend vaccin. Géén levende vaccins toedienen tijdens behandeling met cladribine en erna zolang het aantal witte bloedcellen niet binnen de normaalwaarden ligt, vanwege de toegenomen kans op infectie.
Vermijd vanwege een risico van additieve effecten op het immuunsysteem gelijktijdige toediening met andere geneesmiddelen die myelosuppressie of immunosuppressie veroorzaken, zoals methotrexaat, cyclofosfamide, ciclosporine of azathioprine, chronisch gebruik van corticosteroïden, of andere ziektemodificerende MS-middelen (zie rubrieken contra-indicaties en waarschuwingen/voorzorgen). Kortdurende behandeling met systemische corticosteroïden is tijdens behandeling wel toegestaan.
Bij gelijktijdig gebruik van andere stoffen met invloed op het hematologisch profiel (bv. carbamazepine) is er meer kans op hematologische bijwerkingen en wordt zorgvuldige controle van de bloedwaarden aangeraden.
Houd tussen inname van cladribine en andere orale medicatie een periode van ten minste 3 uur aan. De cladribinetablet bevat hydroxypropylbetadex, dat met een ander geneesmiddel een complex kan vormen waardoor de biologische beschikbaarheid van dat geneesmiddel kan toenemen.
Gelijktijdig gebruik met remmers van het borstkankerresistentie-eiwit (BCRP of ABCG2) als eltrombopag kan leiden tot toename van de orale biologische beschikbaarheid van cladribine. Theoretisch zouden sterke remmers van de ENT1- en CNT3-transporteiwitten (zoals nifedipine, nimodipine) de biologische beschikbaarheid, intracellulaire distributie en renale eliminatie van cladribine kunnen veranderen. Vermijd daarom voorzichtigheidshalve gelijktijdige toediening van sterke ENT1-, CNT3- of BCRP-remmers tijdens de 4 tot 5 dagen durende behandeling met cladribine. Overweeg dat door sterke inductoren van de efflux-transporteiwitten BCRP (bv. corticosteroïden) en P-glycoproteïne (bv. rifampicine, sint-janskruid) de biologische beschikbaarheid van cladribine kan afnemen; dit is niet formeel onderzocht.
Vermijd gelijktijdig gebruik met middelen die intracellulaire fosforylatie ondergaan, zoals antivirale middelen of remmers van de adenosine-opname, zoals dipyridamol, vanwege een mogelijke interactie. Vermijd ook combinatie met lamivudine omdat de werkzaamheid van cladribine mogelijk kan verminderen (door remming van de intracellulaire fosforylatie van cladribine).
Hulpstoffen. Sorbitol, in de tablet, kan de biologische beschikbaarheid van andere oraal toegediende geneesmiddelen beïnvloeden.
Interacties
Op grond van de reductie van CYP-afhankelijke enzymen, voorzichtig zijn bij combinatie met geneesmiddelen zoals anti-epileptica – die een smalle therapeutische breedte hebben – die door deze enzymen worden gemetaboliseerd.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, aangeboren afwijkingen op grond van het effect van cladribine op de DNA-synthese. Bij dieren schadelijk gebleken.
Advies: Gebruik is gecontra-indiceerd.
Vruchtbaarheid: Omdat cladribine invloed heeft op de DNA-synthese kunnen bij mensen bijwerkingen op de gametogenese worden verwacht. Mannen moeten daarom voorkomen dat hun partner tijdens en tot ten minste 6 maanden na de laatste dosis zwanger wordt.
Overig: Elk jaar zwangerschap uitsluiten vóór de start van de behandeling. Een vruchtbare vrouw of man dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen tijdens én tot ten minste 6 maanden na de laatste dosis.
Zwangerschap
Interferon is een groot molecuul, placentapassage lijkt daardoor niet waarschijnlijk.
Teratogenese: Er zijn geen nadelige effecten op de zwangerschap of het ongeboren kind gemeld. De ervaring met blootstelling tijdens het 2e en 3e trimester is echter zeer beperkt.
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt in het eerste trimester.
Overig: Benzylalcohol (in de injectievloeistof van Rebif) passeert de placenta en kan daardoor toxiciteit bij prematuren veroorzaken na toediening vlak voor of tijdens een bevalling.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend.
Advies: Het geven van borstvoeding is gecontra-indiceerd tijdens én gedurende 1 week na de laatste dosis.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Niet meetbaar of in zeer kleine hoeveelheden. De orale absorptie van dit grote molecuul uit het maag-darmkanaal van de zuigeling is waarschijnlijk minimaal.
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt.
Contra-indicaties
- infectie met humaan immunodeficiëntievirus (HIV);
- actieve chronische infectie (tuberculose of hepatitis);
- immuungecompromitteerde patiënten, waaronder patiënten die immunosuppressieve of myelosuppressieve behandeling ondergaan; zie ook de rubriek interacties;
- actieve maligniteit;
- matige of ernstige nierfunctiestoornis (creatinineklaring < 60 ml/min);
Zie voor meer contra-indicaties de rubrieken Zwangerschap en Lactatie.
Contra-indicaties
- overgevoeligheid voor een natuurlijk of recombinant interferon β;
- ernstige depressie en/of zelfmoordneiging.
Waarschuwingen en voorzorgen
Actieve infecties eerst behandelen alvorens met cladribine te starten. Controleer tevens vóór de start van de behandeling in jaar 1 en jaar 2 op latente infecties met name tuberculose en hepatitis B en C.
Vaccineer patiënten die niet eerder zijn blootgesteld aan varicella-zostervirus, vóór de start van de behandeling en stel vervolgens de behandeling met cladribine met 4–6 weken uit.
Controleer het aantal lymfocyten: vóór de start van de behandeling in het eerste jaar; vóór de start van de behandeling in het tweede jaar; in elk behandeljaar 2 en 6 maanden na de start van de behandeling. Als het aantal lymfocyten <500 cellen/mm³, controleer dan actief totdat de waarden stijgen. Overweeg profylaxe tegen herpes indien het aantal lymfocyten < 200 cellen/mm³ daalt. Zie verder onder de rubriek dosering.
Ernstige leverschade is gemeld. Neem vóór de behandeling in jaar 1 en 2 een uitgebreide anamnese af over eerdere leverschade (bij gebruik van andere geneesmidden). Controleer de serumwaarden van aminotransferasen, alkalische fosfatase en totaal bilirubine vóór de start van de behandelkuren in jaar 1 en jaar 2, en controleer deze tijdens de behandeling op basis van klinische symptomen. Bepaal bij onverklaarde stijging van leverenzymwaarden of symptomen van leverdysfunctie (onverklaarde misselijkheid, braken, buikpijn, vermoeidheid, anorexie, geelzucht en/of donkere urine) direct de serumwaarden van transaminasen en totaal bilirubine; indien nodig onderbreek en/of stop de behandeling. Adviseer patiënten te letten op symptomen die wijzen op leverschade en om dit dan direct aan de arts te melden.
Adviseer patiënten vanwege de toegenomen kans op maligniteiten om de standaardscreeningsrichtlijnen voor kanker te volgen.
Vrouwen die zwanger kunnen worden moeten gedurende de behandeling en tot 6 maanden na de laatste dosis effectieve anticonceptie toepassen. Mannen moeten gedurende de behandeling en tot 6 maanden na de laatste dosis maatregelen nemen dat hun vrouwelijke partner niet zwanger wordt.
Overleg bij bloedtransfusie met een hematoloog. Bestraal cellulaire bloedcomponenten vóór toediening om transfusie-gerelateerde graft-versus-host-ziekte te voorkomen.
Gevallen van progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML) zijn met cladribine bij MS niet gemeld, maar wel met een ander behandelschema voor haarcelleukemie. Een baseline MRI, bij voorkeur gemaakt binnen 3 maanden vóór de start met cladribine, moet daarom beschikbaar zijn.
Bij patiënten die eerder zijn behandeld met immunosuppressieve of immunomodulerende geneesmiddelen rekening houden met de werkingswijze en de werkingsduur vanwege een eventueel additief effect op het immuunsysteem. Bij overschakelen van een ander MS-middel een baseline MRI uitvoeren.
Bij een matige of ernstige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore > 6) wordt gebruik niet aanbevolen.
Onderzoeksgegevens: de veiligheid en werkzaamheid van cladribine bij kinderen (< 18 j.) zijn niet vastgesteld.
Waarschuwingen en voorzorgen
Het gebruik van interferon β-1a samen met andere immuunmodulatoren dan corticosteroïden of ACTH is vanwege de geringe klinische ervaring niet aan te raden.
Controleer de leverfunctie (ALAT-waarde), bloedplaatjes en volledig en gedifferentieerd aantal bloedcellen aan het begin van de behandeling, na 1, 3 en 6 maanden en daarna periodiek; controleer frequenter wanneer met Rebif 44 wordt begonnen.
Wees voorzichtig bij:
- leveraandoeningen (in voorgeschiedenis, alcoholmisbruik, verhoogd ALAT (> 2½× ULN));
- ernstige nierfunctiestoornis;
- eerdere depressie met name bij antecedenten als zelfmoordneiging;
- (anamnese van) epilepsie, met name die onvoldoende reageert op de behandeling;
- beenmergdepressie in de voorgeschiedenis;
- hartstoornissen.
Bij geelzucht of andere klinische symptomen van leverfunctiestoornissen de behandeling staken.
In het begin van de behandeling de schildklierfunctie controleren; indien deze afwijkend is deze elke 6–12 maanden blijven controleren.
Evalueer periodiek de werkwijze voor zelfinjectie, met name bij optreden van reacties op de injectieplaats. Bij optreden van necrose staken van de behandeling overwegen; in elk geval geen injectie plaatsen in het aangedane gebied totdat dit is genezen.
Circa 24% ontwikkelt blijvende serumantilichamen na 24–48 maanden met Rebif; dat is in verband gebracht met een verminderde invloed op klinische en MRI-parameters. Uit gegevens tot twee jaar lijkt 8% antilichamen te ontwikkelen bij gebruik van Avonex.
Bij klinische kenmerken van trombotische microangiopathie (TMA) testen op bloedplaatjesniveau, serum serumlactaatdehydrogenase (LDH), bloeduitstrijkjes en nierfunctie. Vroege klinische kenmerken van TMA zijn trombocytopenie, nieuw ontstane hypertensie, koorts, symptomen van het centrale zenuwstelsel (bv. verwardheid en parese) en verminderde nierfunctie. Bij optreden van TMA de behandeling direct staken en TMA snel behandelen (eventueel met plasma-uitwisseling). Laboratoriumbevindingen die wijzen op TMA; verlaagde trombocytentelling, verhoogd LDH en schistocyten op een bloeduitstrijkje.
Met name bij patiënten met meer kans op nierziekte, periodiek controleren op vroege symptomen van nefrotisch syndroom (oedeem, proteïnurie en verminderde nierfunctie). Bij optreden van nefrotisch syndroom overwegen de behandeling te staken en snel behandelen.
Hulpstoffen: Gebruik van benzylalcohol (in de injectievloeistof van Rebif) bij nier- of leverfunctiestoornis, bij zwangere vrouwen en bij vrouwen die borstvoeding geven kan door ophoping leiden tot metabole acidose. Controleer kinderen < 3 jaar bij gebruik van benzylalcohol (in de injectievloeistof van Rebif) op respiratoire symptomen.
Onderzoeksgegevens: Gegevens over veiligheid en werkzaamheid zijn bekend over een behandelperiode langer dan 4 jaar (Avonex). Bij niet-ambulante patiënten zijn er over de veiligheid en werkzaamheid beperkt gegevens. De werkzaamheid is niet aangetoond bij secundair progressieve multiple sclerose (SPMS) zonder manifeste relaps activiteit; als een progressieve vorm van MS ontstaat de behandeling staken. Rebif niet toepassen bij primair progressieve multiple sclerose vanwege het ontbreken van onderzoeksgegevens. Avonex niet toepassen bij kinderen jonger dan 10 jaar vanwege geen gegevens; bij jongeren tussen 10–18 jaar is de veiligheid en werkzaamheid niet volledig vastgesteld en is er geen dosisadvies. Rebif niet toepassen bij kinderen jonger dan 2 jaar vanwege relatief weinig ervaring; bij jongeren tussen 2–16 jaar is de veiligheid en werkzaamheid onvoldoende vastgesteld; bij gebruik van de voor volwassenen aanbevolen dosering zag men een vergelijkbaar veiligheidsprofiel als bij volwassenen.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met cladribine contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met interferon β-1a contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Synthetisch purinenucleoside dat resistent is voor afbraak door het enzym adenosinedeaminase. Cladribine wordt door het enzym deoxycytidinekinase in cellen waar veel van dit enzym aanwezig is (zoals lymfocyten), omgezet in het actieve cladribinetrifosfaat, dat in de cel cumuleert en ten slotte celdood veroorzaakt. Dit veroorzaakt selectieve depletie van delende en rustende T- en B-cellen. Het remt zowel de DNA-synthese als het DNA-herstel. Het werkingsmechanisme bij MS is niet helemaal duidelijk; men vermoed dat de effecten op de T- en B-lymfocyten zorgen voor onderbreking van de cascade van immuunvoorvallen die centraal staan bij MS. Cladribine vermindert CD4+-T-cellen sterker dan CD8+-T-cellen, CD19+-B-cellen en CD16+/CD56+ natuurlijke killercellen.
Kinetische gegevens
Overig | prodrug dat na intracellulaire fosforylering biologisch actief wordt. |
Resorptie | snel; facilitatie door transporteiwitten ENT1, CNT3 en BCRP. |
F | ca. 40%. |
T max | mediaan: op lege maag 0,5 uur (0,5-1,5 uur); met een vertrijke maaltijd 1,5 uur (1-3 uur). |
V d | 6,9–7,0 l/kg. |
Overig | (Gefosforyleerd) cladribine accumuleert vooral in lymfocyten. Passeert de bloed-hersenbarrière. |
Metabolisering | verwaarloosbaar in de lever. Is geen substraat van CYP-enzymen. In de doelcel: fosforylering tot cladribine-monofosfaat (CD-AMP) en vervolgens tot difosfaat (CD-AMP) en trifosfaat (CD-AMP). |
Eliminatie | ca. 50% renaal (actieve tubulaire uitscheiding) en ca. 50% niet renale uitscheiding (betreft intracellulaire cyclus via CP-ATP). Bij een licht gestoorde nierfunctie (60 ml/min) verwacht men een toename van de blootstelling met 25%. |
T 1/2el | ca. 1 dag. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Interferon β-1a behoort tot de familie der cytokinen. Geglycosyleerd eiwit bestaande uit 166 aminozuren, identiek aan humaan interferon β, bereid door genetische manipulatie van hamstercellijnen. Het heeft zowel immunomodulerende, antiproliferatieve als antivirale eigenschappen. Het werkingsmechanisme bij MS is nog niet opgehelderd. Het onderdrukt onder andere de werking van γ-interferon en bevordert de suppressoractiviteit van perifere mononucleaire bloedcellen. Het verlaagt van de frequentie van klinische exacerbaties.
Werkingsduur: 10 uur (Avonex); twee dagen (Rebif). Avonex: s.c. toediening kan i.m.-toediening niet vervangen. Rebif: s.c. of i.m.-toediening gelijkwaardig bij equivalente dosering in IE.
Kinetische gegevens
F | 40% bij i.m. toedienen, dit is 3× hoger dan s.c. (Avonex). |
F | i.m. = s.c. (Rebif). |
T max | 5–15 uur antivirale activiteit na i.m. (Avonex). |
T max | 8 uur (Rebif). |
Metabolisering | in lever en nieren. |
Eliminatie | met urine en feces. |
T 1/2el | schijnbaar 50–60 uur (Avonex). |
Overig | Biologische halfwaardetijd van antivirale activiteit = 10 uur (Avonex). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
cladribine (bij multiple sclerose) hoort bij de groep MS-middelen.
- alemtuzumab (L04AG06) Vergelijk
- fingolimod (L04AE01) Vergelijk
- glatirameer (L03AX13) Vergelijk
- interferon bèta-1a (L03AB07) Vergelijk
- interferon bèta-1b (L03AB08) Vergelijk
- natalizumab (L04AG03) Vergelijk
- ocrelizumab (L04AG08) Vergelijk
- ofatumumab (L04AG12) Vergelijk
- ozanimod (L04AE02) Vergelijk
- peginterferon bèta-1a (L03AB13) Vergelijk
- ponesimod (L04AE04) Vergelijk
- siponimod (L04AE03) Vergelijk
- teriflunomide (L04AK02) Vergelijk
- ublituximab (L04AG14) Vergelijk
Groepsinformatie
interferon bèta-1a hoort bij de groep MS-middelen.
- alemtuzumab (L04AG06) Vergelijk
- cladribine (bij multiple sclerose) (L04AA40) Vergelijk
- fingolimod (L04AE01) Vergelijk
- glatirameer (L03AX13) Vergelijk
- interferon bèta-1b (L03AB08) Vergelijk
- natalizumab (L04AG03) Vergelijk
- ocrelizumab (L04AG08) Vergelijk
- ofatumumab (L04AG12) Vergelijk
- ozanimod (L04AE02) Vergelijk
- peginterferon bèta-1a (L03AB13) Vergelijk
- ponesimod (L04AE04) Vergelijk
- siponimod (L04AE03) Vergelijk
- teriflunomide (L04AK02) Vergelijk
- ublituximab (L04AG14) Vergelijk