Samenstelling
Abstral (als citraat) Kyowa Kirin Pharma bv
- Toedieningsvorm
- Tablet voor sublinguaal gebruik
- Sterkte
- 100 microg, 200 microg, 300 microg, 400 microg, 600 microg, 800 microg
Actiq (als citraat) Teva Nederland bv
- Toedieningsvorm
- Zuigtablet voor oromucosaal gebruik (met integrale applicator)
- Sterkte
- 200 microg, 400 microg, 600 microg, 800 microg
Effentora (als citraat) Teva Nederland bv
- Toedieningsvorm
- Tablet, buccaal
- Sterkte
- 100 microg, 200 microg, 400 microg
Fentanyl tablet Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Tablet voor sublinguaal gebruik
- Sterkte
- 100 microg, 200 microg, 300 microg, 400 microg, 600 microg, 800 microg
- Toedieningsvorm
- Zuigtablet voor oromucosaal gebruik (met integrale applicator)
- Sterkte
- 200 microg, 400 microg, 600 microg, 800 microg
- Toedieningsvorm
- Tablet, buccaal
- Sterkte
- 100 microg
Instanyl (als citraat) Takeda Nederland bv
- Toedieningsvorm
- Neusspray
- Sterkte
- 50 microg/dosis
- Verpakkingsvorm
- 1,8 ml (= 10 doses), 2,9 ml (= 20 doses), 5,0 ml (= 40 doses)
- Toedieningsvorm
- Neusspray
- Sterkte
- 100 microg/dosis
- Verpakkingsvorm
- 1,8 ml (= 10 doses), 2,9 ml (= 20 doses), 5,0 ml (= 40 doses)
- Toedieningsvorm
- Neusspray
- Sterkte
- 200 microg/dosis
- Verpakkingsvorm
- 1,8 ml (= 10 doses), 2,9 ml (= 20 doses), 5,0 ml (= 40 doses)
- Toedieningsvorm
- Neusspray DoseGuard
- Sterkte
- 50 microg/dosis
- Verpakkingsvorm
- flacon 20 doses, flacon 40 doses
- Toedieningsvorm
- Neusspray DoseGuard
- Sterkte
- 100 microg/dosis
- Verpakkingsvorm
- flacon 20 doses, flacon 30 doses, flacon 40 doses
- Toedieningsvorm
- Neusspray DoseGuard
- Sterkte
- 200 microg/dosis
- Verpakkingsvorm
- flacon 20 doses, flacon 30 doses, flacon 40 doses
Pecfent (als citraat) Grünenthal bv
- Toedieningsvorm
- Neusspray
- Sterkte
- 100 microg/dosis
- Verpakkingsvorm
- 1,55 ml (= 8 doses)
- Toedieningsvorm
- Neusspray
- Sterkte
- 400 microg/dosis
- Verpakkingsvorm
- 1,55 ml (= 8 doses)
Recivit (als citraat) Grünenthal bv
- Toedieningsvorm
- Tablet voor sublinguaal gebruik
- Sterkte
- 133 microg, 267 microg, 400 microg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Buprenorfine Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Pleister met gereguleerde afgifte voor 3 of voor 4 dagen
- Sterkte
- 35 microg/uur
- Verpakkingsvorm
- 25 cm²
- Toedieningsvorm
- Pleister met gereguleerde afgifte voor 3 of voor 4 dagen
- Sterkte
- 52,5 microg/uur
- Verpakkingsvorm
- 37,5 cm²
- Toedieningsvorm
- Pleister met gereguleerde afgifte voor 3 of voor 4 dagen
- Sterkte
- 70 microg/uur
- Verpakkingsvorm
- 50 cm²
- Toedieningsvorm
- Pleister met gereguleerde afgifte voor 7 dagen
- Sterkte
- 5 microg/uur
- Verpakkingsvorm
- 6,25 cm²
- Toedieningsvorm
- Pleister met gereguleerde afgifte voor 7 dagen
- Sterkte
- 10 microg/uur
- Verpakkingsvorm
- 12,5 cm²
- Toedieningsvorm
- Pleister met gereguleerde afgifte voor 7 dagen
- Sterkte
- 15 microg/uur
- Verpakkingsvorm
- 18,75 cm²
- Toedieningsvorm
- Pleister met gereguleerde afgifte voor 7 dagen
- Sterkte
- 20 microg/uur
- Verpakkingsvorm
- 25 cm²
BuTrans Mundipharma Pharmaceuticals bv
- Toedieningsvorm
- Pleister met gereguleerde afgifte voor 7 dagen
- Sterkte
- 5 microg/uur
- Verpakkingsvorm
- 6,25 cm²
- Toedieningsvorm
- Pleister met gereguleerde afgifte voor 7 dagen
- Sterkte
- 10 microg/uur
- Verpakkingsvorm
- 12,5 cm²
- Toedieningsvorm
- Pleister met gereguleerde afgifte voor 7 dagen
- Sterkte
- 20 microg/uur
- Verpakkingsvorm
- 25 cm²
Temgesic (als hydrochloride) Eumedica nv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 0,3 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 1 ml
- Toedieningsvorm
- Oromucosale tablet 'SL'
- Sterkte
- 0,2 mg
Transtec Grünenthal bv
- Toedieningsvorm
- Pleister met gereguleerde afgifte voor 4 dagen
- Sterkte
- 35 microg/uur
- Verpakkingsvorm
- 25 cm²
- Toedieningsvorm
- Pleister met gereguleerde afgifte voor 4 dagen
- Sterkte
- 52,5 microg/uur
- Verpakkingsvorm
- 37,5 cm²
- Toedieningsvorm
- Pleister met gereguleerde afgifte voor 4 dagen
- Sterkte
- 70 microg/uur
- Verpakkingsvorm
- 50 cm²
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Bij acute nociceptieve pijn: paracetamol is in adequate dosering de pijnstiller van eerste keus. Begin bij lokale spier- of gewrichtspijn eventueel met een cutane NSAID, en combineer deze eventueel met paracetamol. Overweeg bij onvoldoende effect, d.w.z. als de patiënt te veel beperkingen in het dagelijks leven ervaart, (de combinatie met) een systemisch NSAID: diclofenac, ibuprofen of naproxen. Houd bij de keuze van het NSAID rekening met patiëntkenmerken en met de verschillen in bijwerkingenprofiel tussen de NSAID’s; zie NSAID's systemisch, Typerende bijwerkingen. Vermijd NSAID’s zo veel mogelijk bij kwetsbare patiënten met een verhoogd risico op gastro-intestinale, renale of cardiovasculaire bijwerkingen, bv. bij ouderen. Pas het NSAID zo kort mogelijk toe. Overweeg bij onvoldoende effect (de combinatie met) kortdurend gebruik van tramadol. Houd rekening met de bijwerkingen; de plaats van tramadol is beperkt. Overweeg bij onvoldoende effect (de combinatie van een niet- opioïde pijnstiller met) kortdurend gebruik van een sterkwerkend opioïd. Kies een opioïd op basis van ervaring, toedieningsvorm en prijs.
Bij acute hevige nociceptieve pijn (bv. in spoedeisende situaties): geef kortdurend een sterkwerkend opioïd, bv. morfine of fentanyl.
Bij chronische niet-kanker-gerelateerde pijn: probeer pijnstillers te vermijden. Bij chronische pijn zijn ze minder effectief, terwijl de kans op bijwerkingen toeneemt. Als toch een pijnstiller gewenst is, heeft paracetamol de voorkeur.
Bij chronische kanker-gerelateerde pijn: combineer een sterkwerkend opioïd (kies op basis van ervaring, toedieningsvorm en prijs) al dan niet met ‘zo nodig’-gebruik van paracetamol en/of een oraal NSAID. Voeg een bij de patiënt en de situatie passende toedieningsvorm van een opioïd voor doorbraakpijn toe.
Let op: de ESC Guidelines for the management of acute coronary syndromes (2023) worden verwerkt nadat de NVvC hun aanbevelingen voor de Nederlandse situatie hebben uitgebracht.
Offlabel: Geef bij vermoeden van een acuut coronair syndroom (ACS), als pijnbestrijding in de acute fase, nitroglycerine oromucosaal of isosorbidedinitraat sublinguaal. Geef bij een contra-indicatie of aanhoudende matige tot ernstige pijn morfine i.v. of fentanyl i.v. of intranasaal. Start bij STEMI zo snel mogelijk dubbele trombocytenaggregatieremming (DAPT), bij voorkeur binnen 24 uur na het ontstaan van klachten. Een STEMI wordt verder behandeld met reperfusie door percutane coronaire interventie (PCI). Geef peri-procedureel een parenteraal anticoagulans. Bij een NSTEMI (incl. IAP) wordt eerst aanvullend onderzoek en een risicoanalyse verricht. DAPT kan direct na het stellen van de diagnose worden gestart. Bij mogelijkheid tot een coronairangiogram binnen 24 uur kan ook worden volstaan met enkelvoudige trombocytenaggregatieremming.
Advies
Buprenorfine heeft alleen een plaats in specifieke situaties in de tweedelijnszorg, bv. bij post-operatieve patiënten met ernstige nierfunctiestoornissen.
Bij acute nociceptieve pijn
Paracetamol is in adequate dosering de pijnstiller van eerste keus. Begin bij lokale spier- of gewrichtspijn eventueel met een cutane NSAID, en combineer deze eventueel met paracetamol. Overweeg bij onvoldoende effect, d.w.z. als de patiënt te veel beperkingen in het dagelijks leven ervaart, (de combinatie met) een systemisch NSAID: diclofenac, ibuprofen of naproxen. Houd bij de keuze van het NSAID rekening met patiëntkenmerken en met de verschillen in bijwerkingenprofiel tussen de NSAID’s; zie NSAID's systemisch, Typerende bijwerkingen. Vermijd NSAID’s zo veel mogelijk bij kwetsbare patiënten met een verhoogd risico op gastro-intestinale, renale of cardiovasculaire bijwerkingen, bv. bij ouderen. Pas het NSAID zo kort mogelijk toe. Overweeg bij onvoldoende effect (de combinatie met) kortdurend gebruik van tramadol. Houd rekening met de bijwerkingen; de plaats van tramadol is beperkt. Overweeg bij onvoldoende effect (de combinatie van een niet- opioïde pijnstiller met) kortdurend gebruik van een sterkwerkend opioïd. Kies een opioïd op basis van ervaring, toedieningsvorm en prijs.
Bij acute hevige nociceptieve pijn
(bv. in spoedeisende situaties): Geef kortdurend een sterkwerkend opioïd, bv. morfine of fentanyl.
Bij chronische niet-kanker-gerelateerde pijn
Probeer pijnstillers te vermijden. Bij chronische pijn zijn ze minder effectief, terwijl de kans op bijwerkingen toeneemt. Als toch een pijnstiller gewenst is, heeft paracetamol de voorkeur.
Bij chronische kanker-gerelateerde pijn
Combineer een sterkwerkend opioïd (kies op basis van ervaring, toedieningsvorm en prijs) al dan niet met ‘zo nodig’-gebruik van paracetamol en/of een oraal NSAID. Voeg een bij de patiënt en de situatie passende toedieningsvorm van een opioïd voor doorbraakpijn toe.
Indicaties
- Doorbraakpijn tijdens een onderhoudsbehandeling met opioïden bij chronische kankerpijn;
- Offlabel: acuut coronair syndroom;
- Offlabel: ernstige acute pijn in spoedeisende situaties.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Injectie en oromucosale tablet: postoperatieve pijn bij niet-ambulante patiënten;
- Offlabel: Oromucosale tablet: matige tot ernstige chronische pijn bij kanker;
- 3-daagse pleister: matige tot ernstige chronische pijn bij kanker;
- 3-daagse en 4-daagse pleister: ernstige chronische pijn die niet reageert op behandeling met een niet-opioïd;
- 7-daagse pleister: matige chronische niet-maligne pijn als een opioïd vereist is, om adequate pijnstilling te bereiken.
Gerelateerde informatie
Doseringen
Let op! Een nieuwe dosistitratie is noodzakelijk bij overstappen naar een ander fentanylpreparaat voor doorbraakpijn.
Doorbraakpijn
Volwassenen
Neusspray: Titreer individueel. Raadpleeg de meegeleverde instructies voor correct gebruik van de spray. Dosering: Instanyl®: Begindosering 50 microg in één neusgat, bij onvoldoende effect na minimaal 10 minuten: 50 microg bij voorkeur in het andere neusgat. Verhoog zo nodig de dosering naar een neusspray met hogere sterkte. Maximale dagelijkse dosis: behandeling van maximaal 4 doorbraakpijn-episoden, elk met maximaal 2 doses die minstens 10 minuten van elkaar gescheiden zijn. Wacht ten minste 4 uur alvorens een volgende doorbraakpijn-episode met de neusspray te behandelen. Alleen in uitzonderingsgevallen kan eerder gedoseerd worden, maar dan moet ten minste 2 uur verstreken zijn; overweeg dosisaanpassing van de opioïde onderhoudsbehandeling als de patiënt regelmatig episoden doorbraakpijn heeft waar < 4 uur tussen zit (of > 4 episoden/24 uur doorbraakpijn). PecFent®: Begindosering 100 microg in één neusgat. Beoordeel de werkzaamheid gedurende 30 minuten. Als het effect onvoldoende is, bij de volgende doorbraakpijn-periode 100 microg in elk neusgat. Wacht ten minste 4 uur alvorens een volgende doorbraakpijn-periode te behandelen. Verhoog zo nodig bij de volgende doorbraakpijn-periode de dosering naar de neusspray met hogere sterkte. Maximale dagelijkse dosis: behandeling van maximaal 4 doorbraakpijn-episoden.
Tablet, buccaal: Begindosering 100 microg, bij onvoldoende effect binnen 30 min nogmaals 100 microg. Overweeg bij overstappen van een ander fentanylpreparaat een hogere dosering. Zo nodig de dosering bij een volgende episode van doorbraakpijn verhogen naar een tablet met hogere sterkte; max. 800 microg per doorbraakpijn-episode. Wacht ten minste 4 uur alvorens een volgende doorbraakpijn-episode te behandelen. De buccale tablet achter in de mond, in de buccale holte houden (dichtbij een achterste molaar tussen de wang en het tandvlees) totdat de tablet uiteenvalt (gewoonlijk binnen 14–25 min); bij gebruik van meerder buccale tabletten elk aan weerszijden van de mond plaatsen. Bij een droge mond het wangslijmvlies vooraf bevochtigen met wat water. Niet zuigen, kauwen of doorslikken (geeft lagere plasmaconcentraties); niet eten of drinken zolang de tablet in de buccale holte zit. Indien na 30 minuten nog tabletrestanten aanwezig zijn, deze met een glas water doorslikken. Als alternatief kan de buccale tablet sublinguaal worden geplaatst.
Tablet, oromucosaal (zuigtablet) (ook voor kinderen > 16 j.): Begindosering 200 microg, bij onvoldoende pijnstilling binnen 30 min nogmaals 200 microg. Maximaal 2 zuigtabletten per pijn-episode. Indien een verhoogde dosering noodzakelijk was voor voldoende effectiviteit, deze dosering bij een volgende episode van doorbraakpijn gebruiken. Maximaal 2 tabletten en 1600 microg per doorbraakpijn-episode en max. 4 doses per dag. Bij goed ingestelde patiënten (= 1 tablet per doorbraakpijn-episode), maximaal 4 tabletten per dag toepassen. De zuigtablet gedurende 15 min met behulp van de applicator langs de wand van de mondholte verplaatsen om een maximale blootstelling aan het geneesmiddel te bewerkstelligen. Op de zuigtablet mag worden gezogen, niet gekauwd. Bij een droge mond het wangslijmvlies vooraf bevochtigen met wat water.
Tablet, sublinguaal: Alleen toedienen bij patiënten die al ten minste het equivalent van ≥ 60 mg/dag oraal morfine innemen. Begindosering 100 microg, indien onvoldoende pijnstilling binnen 15–30 min wordt verkregen, nogmaals 100 microg toedienen. Indien een verhoogde dosering noodzakelijk was voor voldoende effectiviteit, dan deze dosering bij een volgende episode van doorbraakpijn gebruiken. Tijdens het titratieproces minstens 2 uur wachten voordat een volgende episode van doorbraakpijn behandeld kan worden. De dosisophoging voortzetten tot voldoende pijnstilling is verkregen; bij doses vanaf 400 microg, de dosis voor de tweede tablet verhogen van 100 naar 200 microg. Maximaal 2 tabletten en 800 microg per doorbraakpijn-episode en max. 4 doses per dag. De sublinguale tablet direct onder de tong op het diepste deel houden. Bij een droge mond het wangslijmvlies vooraf bevochtigen met wat water. Niet zuigen, kauwen of doorslikken (geeft lagere plasmaconcentraties); niet eten of drinken totdat de tablet in de sublinguale ruimte volledig is opgelost.
Tablet, sublinguaal (Recivit®): Begindosering 133 microg, indien onvoldoende pijnstilling binnen 15–30 min wordt verkregen, nogmaals 133 microg. Indien een verhoogde dosering noodzakelijk was voor voldoende effectiviteit, dan deze dosering bij een volgende episode van doorbraakpijn gebruiken. De dosisophoging voortzetten tot voldoende pijnstilling is verkregen. Maximaal 2 tabletten en 800 microg per doorbraakpijn-episode en max. 4 doses per dag. De sublinguale tablet direct onder de tong op het diepste deel houden. Bij een droge mond het wangslijmvlies vooraf bevochtigen met wat water. Niet zuigen, kauwen of doorslikken (geeft lagere plasmaconcentraties); niet eten of drinken totdat de tablet in de buccale holte volledig is opgelost. Indien na 30 minuten nog tabletrestanten aanwezig zijn, kunnen deze met een glas water worden doorgeslikt.
Offlabel: acuut coronair syndroom
Volwassenen
Neusspray: Volgens de NHG-Behandelrichtlijn Geneesmiddelen en zuurstof in spoedeisende situaties (versie 2.3, juli 2023): 50–100 microg eenmalig.
Offlabel: ernstige acute pijn in spoedeisende situaties
Volwassenen
Neusspray: Volgens de NHG-Behandelrichtlijn Geneesmiddelen en zuurstof in spoedeisende situaties (versie 2.3, juli 2023): 50–100 microg eenmalig.
Kinderen > 6 maanden
Neusspray: Volgens de NHG-Behandelrichtlijn Geneesmiddelen en zuurstof in spoedeisende situaties (versie 2.3, juli 2023): 1–2 microg/kg lichaamsgewicht/dosis. Max. 100 microg/dosis. Herhaal zo nodig.
Doseringen
Postoperatieve pijn
Volwassenen
Begindosering 0,3–0,6 mg parenteraal (i.m. of langzaam i.v.) of 4 microg/kg lichaamsgewicht.
Zo nodig iedere 6–8 uur herhalen óf de behandeling voortzetten met 0,4 mg oromucosaal iedere 6 uur, indien mogelijk verlagen tot 0,2 mg iedere 6 uur.
Ouderen
Oromucosaal: 0,2 mg 1–4×/dag. Voor i.m. of i.v.-toediening is meestal geen dosisaanpassing nodig bij een leeftijd > 65 jaar; wees wel voorzichtiger naarmate de leeftijd stijgt.
Verminderde leverfunctie: Verlaag de startdosering bij een lichte tot matige leverfunctiestoornis (bv. oromucosaal: 0,2 mg) en titreer zorgvuldig; buprenorfine (met uitzondering van pleisters) is gecontra-indiceerd bij een ernstige leverfunctiestoornis.
Verminderde nierfunctie: Bij een lichte tot matige nierfunctiestoornis is dosisaanpassing in het algemeen niet nodig; wees voorzichtig bij een ernstige nierinsufficiëntie (GFR < 15 ml/min).
Matige tot ernstige pijn bij kanker
Volwassenen
Transdermaal: 3-daagse pleister: bij nog niet met opioïden behandelde patiënten wordt optitratie met oromucosale tabletten aanbevolen. Voor dosisbepaling geldt dat 0,4–0,8 mg oromucosaal overeenkomt met een 3-daagse pleister 35 microg/uur, 0,8–1,2 mg oromucosaal met 52,5 microg/uur, 1,2–1,6 mg oromucosaal met 70 microg/uur en 1,6–3,2 mg oromucosaal met 2 pleisters van 70 microg/uur. Begindosering 35 microg/uur, vervolgens individueel titreren tot voldoende analgetisch effect; max. 2 pleisters tegelijk aanbrengen. Bij overschakeling van orale of parenterale opioïden kan bij behandeling met een opioïd in een dosering die overeenkomt met 120 mg morfine oraal/dag worden gestart met 52,5 microg/uur. Voorgaande pijnstilling (transdermale uitgezonderd) gedurende de eerste 12 uur van het gebruik van de pleister voortzetten. Tijdens titratie moet voldoende aanvullende snelwerkende pijnmedicatie beschikbaar zijn totdat het analgetisch effect van de pleister is bereikt. De pleister na uiterlijk 72 uur vervangen.
Offlabel: oromucosaal: 0,2–0,4 mg 3–4×/dag.
Matige niet-acute, niet-maligne pijn
Volwassenen (incl. ouderen)
Transdermaal: 7-daagse pleister: begindosering 5 microg/uur; de eerste 3 dagen de dosering niet verhogen omdat na 3 dagen het maximale effect wordt bereikt. Daarna titreren op basis van analgetische respons en behoefte aan aanvullende pijnmedicatie; tijdens titratie kan de dosering elke 3 dagen (72 uur) worden aangepast. De dosis kan worden verhoogd door de pleister te vervangen door een grotere pleister of een combinatie van twee pleisters, tot een maximum van 40 microg/uur (2 pleisters van 20 microg/uur). Tijdens start en titratie zo nodig aanvullende kortwerkende pijnmedicatie gebruiken totdat het analgetisch effect van de pleister is bereikt. De pleister na de titratiefase iedere zevende dag vervangen.
Ernstige niet-acute pijn
Volwassenen (incl. ouderen)
Transdermaal: 4-daagse pleister: individueel. Begindosering bij nog niet met opioïden behandelde patiënten: 35 microg/uur, vervolgens individueel titreren tot voldoende analgetisch effect; max. 2 pleisters tegelijk aanbrengen. Bij patiënten die al opioïden ontvingen voor omrekening eerst de analgetische behoefte per 24 uur berekenen. Voor omrekening geldt bv. dat 30–60 mg oraal morfine/24 uur overeenkomt met ongeveer 1 pleister buprenorfine 35 microg/uur; 90 mg morfine met 52,5 microg/uur; 120 mg morfine met 70 microg/uur; en 240 mg morfine met 2 pleisters van 70 microg/uur; uit klinische ervaring blijkt dat bij overschakeling van orale of parenterale opioïden in een dosering die overeenkomt met 120 mg morfine oraal/dag of hoger kan worden gestart met buprenorfine 52,5 microg/uur of hoger. Voorgaande pijnstilling gedurende de eerste 12 uur van het gebruik van de pleister voortzetten. Tijdens titratie moet voldoende aanvullende snelwerkende pijnmedicatie beschikbaar zijn totdat het analgetisch effect van de pleister is bereikt. De pleister na uiterlijk 96 uur vervangen, bv. 2× per week op een vast tijdstip.
3-daagse pleister: bij nog niet met opioïden behandelde patiënten wordt up-titratie met oromucosale tabletten aanbevolen. Voor dosisbepaling geldt dat 0,4–0,8 mg oromucosaal overeenkomt met een 3-daagse pleister 35 microg/uur, 0,8–1,2 mg oromucosaal met 52,5 microg/uur, 1,2–1,6 mg oromucosaal met 70 microg/uur en 1,6–3,2 mg oromucosaal met 2 pleisters van 70 microg/uur. Begindosering 35 microg/uur, vervolgens individueel titreren tot voldoende analgetisch effect; max. 2 pleisters tegelijk aanbrengen. Bij overschakeling van orale of parenterale opioïden kan bij behandeling met een opioïd in een dosering die overeenkomt met 120 mg morfine oraal/dag worden gestart met 52.5 microg/uur. Voorgaande pijnstilling gedurende de eerste 12 uur van het gebruik van de pleister voortzetten. Tijdens titratie moet voldoende aanvullende snelwerkende pijnmedicatie beschikbaar zijn totdat het analgetisch effect van de pleister is bereikt. De pleister na uiterlijk 72 uur vervangen.
Afbouwen: voor de Handreiking afbouw opioïden, zie afbouwschema's.
Toediening
- Tablet: onder de tong laten oplossen, dit kan 5–10 min duren.
- Pleister: aanbrengen op droge, niet-behaarde, niet-geïrriteerde en niet-bestraalde huid van het bovenlichaam, elke keer op een andere plek: bij de 3- en 4-daagse pleister de plek minstens een week overslaan; bij de 7-daagse pleister minstens 3–4 weken. Bij herhaalde toediening op dezelfde plek neemt de blootstelling aan buprenorfine aanzienlijk toe, bovendien is de kans op huidreacties groter. De pleisters niet blootstellen aan overmatige warmte (bv. elektrische deken, verwarmd waterbed, warmwaterkruik, sauna). De pleisters niet doorknippen of splitsen. De pleister direct na openen van de sachet aanbrengen en met de handpalm 30 seconden aandrukken. Als de randen van de pleister voortijdig loskomen, kunnen ze worden vastgezet met voor de huid geschikt tape. De pleister na gebruik dubbelvouwen met het plakgedeelte naar binnen. Bij switchen naar een ander opioïde, na verwijdering van een buprenorfinepleister het nieuwe opioïde pas na 24 uur toedienen.
- Injectievloeistof: toedienen als i.m injectie of trage i.v.-injectie.
Bijwerkingen
De frequenties van bijwerkingen zijn telkens vastgesteld tijdens behandeling met een ander opioïd.
Zeer vaak (> 10%): slaperigheid, sedatie, duizeligheid, hoofdpijn. Maag-darmstoornissen (misselijkheid, braken, obstipatie). Asthenie. Hyperhidrose, jeuk.
Vaak (1-10%): verwardheid, desoriëntatie, depressie, angst, vermoeidheid, abnormale dromen, depersonalisatie, abnormaal denken, bewustzijnsdaling of -verlies, vertigo, hyperacusis, migraine. Anemie, neutropenie. Smaakstoornis, anorexie, gewichtsverlies of -toename, stomatitis, droge mond, dyspepsie. Visusstoornissen, miose. Tremor, spierpijn, rugpijn, rillingen, myoclonus. Oedeem. Allergische reactie (zwelling, irritatie) op de toedieningsplaats.
Soms (0,1-1%): diarree, flatulentie, ileus, intestinale perforatie, dilatatie galwegen, peritonitis. Slaapstoornissen, stemmingsveranderingen, nachtmerries, euforie, hallucinaties, delirium, geheugenverlies, aandachtstoornis, nervositeit, hypo- of hypertensie, brady- of tachycardie, vasodilatatie, cardiovasculaire insufficiëntie, Hoesten, dyspneu, slaapapneusyndroom, hypoventilatie, cyanose. Huiduitslag, erytheem, urticaria, gezichtsoedeem, alopecia. Loop- en evenwichtsstoornis, coördinatiestoornissen, convulsies, dysartrie, spiertrekkingen, spierzwakte, artralgie, traagheid, hypo-esthesie, (circumorale) paresthesie. Urineretentie, anurie, proteïnurie. Vaginale bloeding. Malaise, koorts, coma. Trombocytopenie. Spraakstoornis, oculaire hyperemie, tinnitus dorst. Verlaagd hemoglobine of hematocriet.
Zelden (0,01-0,1%): hik. Hypogonadisme.
Zeer zelden (< 0,01%): libidoverlies, androgeendeficiëntie, onthoudingsverschijnselen (misselijkheid, braken, diarree, angst, koude rillingen, beven, zweten). Farynxoedeem en (ernstige) ademhalingsdepressie kunnen optreden. Slapeloosheid.
Verder zijn vermeld (deels met de toedieningsvorm samenhangend): keelirritatie, nasaal ongemak, bloedingen en irritatie van tandvlees, tong- en mondulcera, droge lippen, gelaat-, tong- en lip-oedeem, anafylactische reactie, smaakstoornis, tandbederf, kiespijn, terugtrekkend tandvlees, verlies van tanden, verkleuring orale slijmvliezen, oesofagitis, faryngitis, pneumonie, gingivitis, tongaandoeningen (branderig gevoel, blaarvorming), fotopsie, keelpijn, orale candidiase. Blozen, opvliegers, maag- of buikpijn, gastro-oesofageale reflux. Rinorroe, rinitis, reukstoornis, neusbloeding, neuszweer, perforatie neustussenschot. Daling cortisolspiegel, bijnierinsufficiëntie, androgeendeficiëntie. Afhankelijkheid, verslaving en misbruik. Neonataal abstinentiesyndroom (NAS). Verhoogde prolactinespiegel.
Bijwerkingen
De frequentie en aard van de bijwerkingen kan verschillen per toedieningsvorm.
Zeer vaak (> 10%): met de injectievloeistof treden slaperigheid (bij ca. twee derde) en apathie (waardoor de postoperatieve herstelperiode kan zijn verlengd) het meest frequent op; met de pleisters misselijkheid, erytheem, huiduitslag, oedeem en jeuk (vooral op toedieningsplaats). Met de sublinguale tablet: sedatie, vertigo, misselijkheid.
Vaak (1-10%): dyspneu. Braken, obstipatie, diarree, buikpijn, dyspepsie, anorexie, droge mond. Duizeligheid, hoofdpijn, nervositeit, angst, tremor. Exantheem, hyperhidrose. Vermoeidheid, spierzwakte, asthenie, sufheid.
Soms (0,1-1%): hypo- of hypertensie, syncope, blozen. Hoest, hypoxie. Urineretentie, urine-incontinentie, mictiestoornissen. Libidoverlies. Flatulentie. Verwardheid, depressie, slaapstoornissen, rusteloosheid, eufore stemming, emotionele labiliteit, agressie, geheugenverlies, migraine. Spierpijn, spierspasmen, dysartrie, hypo-esthesie, paresthesie. Tinnitus, vertigo. Koorts, malaise, uitputting. Coma. Tremor. Wazig zien, diplopie, conjunctivitis. Vertraagde overgevoeligheidsreacties met ontstekingsverschijnselen (bv. contacteczeem). Gewichtsverlies. Verhoogde ALAT-waarden.
Zelden (0,01-0,1%): opvliegers, dehydratie, vasodilatatie, orthostatische hypotensie, circulatoire collaps, angina pectoris. Zuurbranden, anorexie, dysgeusie, dysfagie, ileus, diverticulitis. Psychotomimetische effecten (hallucinaties, angst, nachtmerries), concentratiestoornissen, spraakstoornissen, gevoelloosheid, evenwichtsstoornissen. Erectiestoornis. Droge huid, urticaria. Rinitis, hyperventilatie, verergering van astma. Visusstoornissen, droge ogen, ooglid- en gezichtsoedeem. Griepachtige verschijnselen.
Zeer zelden (< 0,01%): tachycardie, palpitaties. Hikken, kokhalzen. Ademhalingsdepressie kan optreden (vooral peri- en onmiddellijk postoperatief). Stemmingsveranderingen, fasciculaties, smaaksstoornissen, miose. Oorpijn. Puisten, blaasjes. Thoracale pijn.
Verder zijn gemeld: anafylactische shock, angio-oedeem. Convulsies. Galkoliek, hepatitis. Bronchospasme. Hyperalgesie. Ontwenningsverschijnselen. Neonataal abstinentiesyndroom. Depersonalisatie. Slaapapneu-syndroom. Contactdermatitis, verkleuring van de toedieningsplaats (alleen bij de pleister).
Interacties
Combinatie met natriumoxybaat (ook bekend als de drug GHB) is gecontra-indiceerd. Staak eerst natriumoxybaat, en start pas daarna de behandeling met fentanyl.
Combinatie van opioïden met benzodiazepinen kan leiden tot diepe sedatie, ademhalingsdepressie, coma en overlijden. De combinatie alleen voorschrijven als er geen andere behandelmogelijkheid is, en dan in de laagste nog effectieve dosis en zo kort mogelijk. Monitor de patiënt zorgvuldig.
Gelijktijdig gebruik van andere centraal depressieve stoffen, zoals anesthetica, fenothiazinen, anxiolytica, gabapentine en pregabaline, spierverslappers, sederende antihistaminica en alcohol kan de depressieve werking op het centraal zenuwstelsel versterken (meer kans op ademhalingsdepressie, hypotensie, diepe sedatie of coma); de dempende werking kan fataal aflopen. Observatie en speciale patiëntenzorg zijn noodzakelijk. Bij gebruik van de neusspray nasale decongestiva vermijden vanwege een afname van de plasmaspiegel van fentanyl.
Gelijktijdig gebruik met SSRI's of SNRI's kan leiden tot het serotoninesyndroom (symptomen: spontane clonus, induceerbare clonus met agitatie of diaforese, tremor, hyperreflexie, hypertonie, koorts). Bij gelijktijdig gebruik van sommige morfinomimetica (fentanyl, methadon, oxycodon, pethidine en tramadol) met MAO-remmers neemt de kans op een serotonerg syndroom toe; daarom wordt gebruik van een morfinomimeticum afgeraden tijdens of binnen 2 weken na behandeling met een MAO-remmer.
Gelijktijdige toediening van geneesmiddelen die de CYP3A4-activiteit induceren (zoals fenobarbital, carbamazepine, fenytoïne, rifampicine, sint-janskruid), kunnen de werkzaamheid van fentanyl verminderen. Na starten of staken van een CYP3A4-inductor kan het 2 weken duren voordat het effect maximaal merkbaar is. Het gelijktijdig gebruik van fentanyl met sterke CYP3A4-remmers (zoals ritonavir, ketoconazol, itraconazol, erytromycine, claritromycine) of matig sterke CYP3A4-remmers (zoals aprepitant, diltiazem, fluconazol, fosamprenavir, grapefruit-/pompelmoessap en verapamil) kan resulteren in een verhoogde plasmaconcentratie van fentanyl (versterkte of langer durende werking, meer kans op (fatale) ademhalingsdepressie). Zo mogelijk gelijktijdig gebruik vermijden, tenzij onder zorgvuldige observatie gedurende langere tijd.
Combinatie met partiële opioïdagonisten/-antagonisten zoals buprenorfine of nalbufine wordt afgeraden: de combinatie kan het analgetisch effect verminderen en ontwenningsverschijnselen geven.
Interacties
Gelijktijdig gebruik van alcoholische dranken, andere centraal depressieve stoffen (zoals anesthetica, antipsychotica, anxiolytica, hoestprikkeldempende middelen, hypnotica en sedativa) en cimetidine kan de depressieve werking op het centrale zenuwstelsel versterken (meer kans op ademhalingsdepressie, versterkte sedering, verwardheid, duizeligheid). Pas de dosis van beide middelen aan en vermijd alcoholgebruik.
Combinatie van opioïden met benzodiazepinen kan leiden tot diepe sedatie, ademhalingsdepressie, coma en overlijden. De combinatie alleen voorschrijven als er geen andere behandelmogelijkheid is, en dan in de laagst nog effectieve dosering en zo kort mogelijk. Monitor de patiënt zorgvuldig op tekenen van ademhalingsdepressie en sedatie. Vermijd de combinatie als er kans is op misbruik.
Bij gelijktijdig gebruik van sommige morfinomimetica (fentanyl, methadon, oxycodon, pethidine en tramadol) met MAO-remmers neemt de kans op een serotonerg syndroom toe; daarom wordt gebruik van een morfinomimeticum afgeraden tijdens of binnen 2 weken na behandeling met een MAO-remmer.
Combinatie met andere serotonerge middelen, zoals MAO-remmers, SSRI's, SNRI's of tricyclische antidepressiva kan leiden tot het serotoninesyndroom. Symptomen kunnen zijn: veranderingen in de mentale toestand, autonome instabiliteit, neuromusculaire afwijkingen en/of gastro-intestinale symptomen. Volg de patiënt nauwlettend, met name aan het begin van de behandeling en bij dosisverhoging. Bij vermoed serotoninesyndroom de dosering verlagen of behandeling staken.
Buprenorfine wordt voor ca. 30% gemetaboliseerd door CYP3A4; krachtige remmers van CYP3A4 zoals ketoconazol en HIV-proteaseremmers als indinavir en ritonavir, en ook erytromycine en gestodeen kunnen de plasmaspiegel van buprenorfine significant verhogen; dosisverlaging kan nodig zijn; titreer voorzichtig. Ook bij inductoren van CYP3A4 (bv. fenobarbital, fenytoïne, carbamazepine, oxcarbazepine, efavirenz, nevirapine, rifampicine, rifabutine, sint-janskruid) is voorzichtigheid geboden; het effect van buprenorfine kan afnemen.
Vermindering van de hepatische doorbloeding, bijvoorbeeld door halothaan, kan de eliminatie van buprenorfine door de lever vertragen. Verlaag de startdosering van buprenorfine en titreer zorgvuldig.
Het effect van opiaatagonisten kan door buprenorfine als partiële agonist worden verminderd. Toedoening van buprenorfine aan iemand die fysiek afhankelijk is van volledige μ-opioïde-agonisten kan een onthoudingssyndroom veroorzaken. Verder mag in het algemeen een volgend opioïd pas 24 uur na verwijdering van een buprenorfinepleister worden toegediend.
De opiaatantagonist naltrexon kan het farmacologisch effect van buprenorfine blokkeren. Bij patiënten die lichamelijke afhankelijkheid hebben ontwikkeld voor buprenorfine, kunnen hevige ontwenningsverschijnselen optreden.
Zwangerschap
Fentanyl passeert de placenta (de concentratie in foetaal bloed is ca. 0,4× de concentratie in maternaal bloed).
Teratogenese: Over het gebruik van opioïden tijdens het 1e en 2e trimester is weinig bekend. Een causaal verband tussen gebruik van opioïden in het 1e trimester en neuralebuisdefecten of hartafwijkingen is niet vastgesteld. Bij dieren is verminderde vruchtbaarheid en embryoletaliteit aangetoond.
Farmacologisch effect: Langdurig gebruik van opioïden tijdens de zwangerschap kan het neonataal opioïde-abstinentiesyndroom veroorzaken, dat levensbedreigend kan zijn als het niet wordt herkend en behandeld. Onthoudingsverschijnselen als gevolg van opioïde-gebruik in het 3e trimester zijn hard huilen, trillen, slecht drinken, slecht slapen en agitatie. Door verminderde uterusmobiliteit kan de partusduur worden verlengd. Wanneer fentanyl vlak vóór of tijdens de partus aan de moeder wordt toegediend, kan het de variatie van de foetale hartfrequentie verminderen en (vooral bij prematuren) ademhalingsdepressie bij de pasgeborene veroorzaken. Een mogelijk verband tussen opioïd-gebruik en vroeggeboortes of ADHD is niet vastgesteld.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken en dan zo kort mogelijk en in de laagst mogelijke effectieve dosis. Toediening vlak voor of tijdens de bevalling (incl. keizersnede) wordt ontraden vanwege het risico van neonatale ademhalingsdepressie en sedatie.
Zwangerschap
Buprenorfine passeert de placenta.
Teratogenese: Er zijn relatief weinig gegevens over gebruik van buprenorfine tijdens de zwangerschap bij de mens; deze laten geen toegenomen kans op congenitale afwijkingen zien. Bij dieren is reproductietoxiciteit aangetoond: foetale groeiachterstand, toegenomen postimplantatieverlies en verminderde postnatale overleving zijn waargenomen.
Farmacologisch effect: Toediening vlak voor de partus aan de moeder kan ademhalingsdepressie bij de pasgeborene veroorzaken. Langdurig gebruik van buprenorfine kan leiden tot het neonataal geneesmiddelenonthoudingssyndroom.
Advies: Gebruik ontraden, tijdens de zwangerschap en bij vruchtbare vrouwen die geen adequate anticonceptie toepassen.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, in zeer kleine hoeveelheden.
Farmacologisch effect: Als de moeder gedurende maximaal enkele dagen een opioïde gebruikt, is de kans klein dat dit effect heeft op het kind. De kans neemt toe bij hogere dosering en langer durend gebruik. Eventuele effecten zijn: ademhalingsdepressie, sufheid, meer slapen, slecht drinken, obstipatie, misselijkheid, braken, niet toenemen in gewicht.
Advies: Tijdens gebruik geen borstvoeding geven. Borstvoeding niet eerder beginnen dan 5 dagen na de laatste toediening van fentanyl (preparaten voor doorbraakpijn).
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja.
Farmacologisch effect: Kan ademhalingsdepressie veroorzaken en vermindering van gewichtstoename bij de zuigeling.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden.
Contra-indicaties
- ernstige ademhalingsdepressie, astma en chronisch obstructieve longziekten;
- hersentrauma, verhoogde intracraniële druk;
- hypovolemie, hypotensie;
- myasthenia gravis;
- acute pijn anders dan doorbraakpijn (zoals postoperatieve pijn, hoofdpijn, migraine);
- gebruik bij opioïd-naïeve patiënten;
- bij de neusspray tevens: eerdere faciale radiotherapie, terugkerende neusbloedingen.
Zie ook onder Interacties.
Contra-indicaties
- acute ademhalingsdepressie, ernstige ademhalingsinsufficiëntie;
- hersentrauma, verhoogde intracraniële druk;
- delirium tremens;
- myasthenia gravis;
- opioïdverslaving;
- injectievloeistof en oromucosale tablet bij ernstige respiratoire en leverinsufficiëntie;
- 3-daagse pleister: overgevoeligheid voor soja of pinda's.
Waarschuwingen en voorzorgen
Het gebruik kan leiden tot gewenning en afhankelijkheid. Misbruik kan leiden tot overdosis en/of overlijden. Bij patiënten die gevoelig zijn voor verslavingsziekten is voorzichtigheid geboden. De kans op een opioïdengebruiksstoornis neemt toe bij een persoonlijke of familiegeschiedenis van middelenmisbruik (incl. alcohol), bij rokers en bij patiënten met een voorgeschiedenis van psychische aandoeningen zoals ernstige depressie, angst en persoonlijkheidsstoornis. Bespreek vooraf behandeldoel, behandelduur en een stopplan. Beoordeel regelmatig of de behandeling gestaakt kan worden of dat dosisaanpassing nodig is. Controleer op 'drug-seeking' - gedrag en raadpleeg eventueel een verslavingsdeskundige. Voor meer informatie over verantwoord omgaan met opioïden, zie Opiaten.nl.
Gebruik de toedieningsvormen voor doorbraakpijn uitsluitend bij patiënten die een onderhoudsbehandeling met opioïden krijgen, vanwege meer kans op ademhalingsdepressie en overlijden. Doseer voorzichtig bij lever- en nierfunctiestoornissen (de biologische beschikbaarheid kan toenemen en de klaring kan afnemen, met kans op sterker en langer aanhoudend effect), niet gecontroleerde hypothyroïdie, cardiovasculaire aandoeningen zoals bradycardie, (chronische obstructieve) longaandoeningen, hypovolemie, hypotensie, alcoholisme en bij ouderen en verzwakte patiënten. De incidentie en ernst van de ademhalingsdepressie neemt toe met de dosering fentanyl. Observeer de patiënt vanwege de kans op ademhalingsdepressie.
Wees voorzichtig bij patiënten die extra gevoelig zijn voor intracraniale effecten van hypercapnie.
Houd rekening met een mogelijk verhoogde systemische blootstelling bij toediening op beschadigde slijmviezen.
Als de patiënt geen episoden met doorbraakpijn meer heeft, de behandeling onmiddellijk staken. De behandeling van de persisterende achtergrondpijn voortzetten.
Indien de toedieningsvorm voor doorbraakpijn meer dan viermaal per dag moet worden toegediend is er waarschijnlijk sprake van een inadequate dosering van de onderhoudsbehandeling.
Houd als de pijn onvoldoende onder controle is ook rekening met de mogelijkheid van hyperalgesie, tolerantie of progressie van onderliggende ziekte. Bij optreden van hyperalgesie kan dosisverlaging of staken aangewezen zijn.
Staak bij (vermoed) serotoninesyndroom de behandeling.
Bij gebruik > 1 maand kan bijnierschorsinsufficiëntie optreden; bouw zo mogelijk het opioïde-gebruik af en geef corticosteroïden tot de bijnierfunctie hersteld is.
Bij herhaald optreden van epistaxis of nasaal ongemak bij gebruik van de neusspray: overweeg een andere toedieningsvorm voor doorbraakpijn.
Opioïden kunnen de hypothalamus-hypofyse-bijnieras of -gonadenas beïnvloeden, waardoor het serumprolactine kan stijgen en de cortisol - en testosteron plasmaspiegels kunnen dalen.
Opioïden kunnen slaapgerelateerde ademhalingsstoornissen veroorzaken, zoals centrale slaapapneu (CSA) en slaapgerelateerde hypoxemie. Overweeg om bij patiënten met CSA de opioïddosering te verlagen.
Als de behandeling met opioïden gestopt moet worden, de patiënt nauwlettend volgen om onthoudingsverschijnselen te beheersen.
De veiligheid en werkzaamheid van de buccale tablet, de sublinguale tablet en de neusspray zijn bij kinderen tot 18 jaar niet vastgesteld. Voor de oromucosale tablet geldt dit voor kinderen tot 16 jaar. Bewaar op een voor kinderen niet bereikbare plek.
Hulpstoffen: Wees voorzichtig met glucose, in de zuigtablet, bij diabetes mellitus. Gebruik ≥ 2 weken kan bovendien de tanden beschadigen.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
Misbruik kan optreden. Wees voorzichtig bij mensen met een geschiedenis van (genees)middelenmisbruik (incl. alcohol), of met een ernstige psychische aandoening. Na langdurig gebruik kan het optreden van ontwenningsverschijnselen (agitatie, angst, nervositeit, slapeloosheid, hyperkinesie, tremor en maag-darmstoornissen) niet worden uitgesloten; deze treden op vanaf 2 dagen tot 2 weken na het staken.
Met name bij chronische niet-maligne pijn geeft continu voortzetten van de behandeling mogelijk geen verbetering van de pijnklachten meer. Herbeoordeel voortzetting van de behandeling bij receptherhaling. Bouw stapsgewijs af om ontwenningsverschijnselen te voorkomen.
Wees zeer voorzichtig (overweeg bv. dosisverlaging en volg de patïent nauwkeurig) bij:
- verzwakte patiënten;
- patiënten met cardiovasculaire aandoeningen;
- hypotensie/shock; omdat de bloeddruk (verder) kan dalen;
- hoofdletsel en andere omstandigheden met een mogelijk verhoogde cerebrospinale druk, depressie van het centrale zenuwstelsel of coma;
- convulsieve aandoeningen (buprenorfine kan de drempel voor convulsies verlagen);
- patiënten met een verstoorde ademhalingsfunctie, zoals bij COPD, astma, cor pulmonale, verminderde ademhalingsreserve, hypoxie, hypercapnie, slaapapneu of bestaande ademhalingsdepressie;
- verminderde longfunctie en/of overmatige slijmvorming in de luchtwegen;
- cholelithiase;
- andere aandoeningen aan de galwegen; de intracholedochale druk kan toenemen;
- pancreatitis;
- lichte tot matig gestoorde leverfunctie (ernstige leverfunctiestoornis is een contra-indicatie voor de toepassing van oromucosale tablet of injectievloeistof);
- obstipatie;
- prostaathypertrofie, urethrastrictuur;
- hypothyroïdie;
- onbehandeld myxoedeem;
- bijnierschorsinsufficiëntie;
- verslaving, voorgeschiedenis van middelenmisbruik (incl. alcohol);
- toxische psychose;
- kyfoscoliose.
De pleisters en de oromucosale tablet zijn niet geschikt voor bestrijding van acute pijn of een snel variërende analgetische behoefte.
Buprenorfine kan ademhalingsdepressie veroorzaken, met name na intraveneuze toediening. Bij postoperatieve ademhalingsdepressie kan op geleide van de reactie naloxon i.v. worden toegediend.
Opioïden kunnen slaapgerelateerde ademhalingsstoornissen veroorzaken, bijvoorbeeld centrale slaapapneu (CSA) en slaapgerelateerde hypoxemie. Overweeg bij CSA een verlaagde opioïddosering.
Buprenorfine kan de cerebrospinale druk verhogen.
Buprenorfine kan de drempel voor convulsies verlagen bij patiënten met een voorgeschiedenis van convulsies.
Vermijd de pleisters onmiddellijk na een operatieve ingreep of in andere situaties waarbij sprake is van smalle therapeutische breedte of een snel variërende behoefte aan analgetica.
Opioïden kunnen de hypothalamus-hypofyse-bijnieras of -gonadenas beïnvloeden, waardoor het serumprolactine kan stijgen en de cortisol- en testosteron-plasmaspiegels kunnen dalen.
Bij verminderde leverfunctie zorgvuldig controleren; buprenorfine wordt via de lever afgebroken. Bij een ernstig verminderde leverfunctie nam in onderzoek de blootstelling in het plasma toe met een factor 3.
Vanwege het analgetische effect van opioïden kunnen ernstige intra-abdominale complicaties, zoals darmperforatie, gemaskeerd worden.
Houd bij inadequate pijnstilling rekening met hyperalgesie, tolerantie of progressie van de onderliggende ziekte. Dosisverlaging of staken kan nodig zijn.
Controleer patiënten die met opioïden worden behandeld op verschijnselen die wijzen op misbruik, zoals vroegtijdig aanvragen van een receptherhaling. Overleg zo nodig met een verslavingsdeskundige.
Toediening van buprenorfine aan een patiënt die afhankelijk is van een volledige μ-opioïde-agonist, kan een onthoudingssyndroom veroorzaken.
De applicatieplaats van de pleisters niet blootstellen aan externe warmtebronnen. Bij koorts en verhoogde lichaamstemperatuur kan bij gebruik van de pleister de plasmaconcentratie toenemen. De pleisters niet herhaaldelijk op dezelfde plaats aanbrengen (zie ook rubriek Dosering).
Irritatief contacteczeem als gevolg van de pleister gaat vanzelf over na verwijdering van de pleister. Bij een vermoeden van allergisch contacteczeem is nader diagnostische onderzoek aangewezen.
De veiligheid en werkzaamheid bij kinderen tot 18 jaar (voor de oromucosale tablet: 12 jaar) zijn niet vastgesteld.
Hulpstoffen: sommige pleisters bevatten sojaolie.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Overdosering
Symptomen
Ademhalingsdepressie, variërend van bradypneu tot apneu, bewustzijnsverlies incl. coma, diepe sedatie, bradycardie, hypotonie, hypothermie, ataxie, convulsies, miose. Cheyne-Stokes-ademhaling is waargenomen, met name bij een voorgeschiedenis van hartfalen.
Therapie
Verwijdering van de buccale of sublinguale tablet of zuigtablet en fysieke of verbale stimulatie van de patiënt. Zo nodig kunstmatige ademhaling. Naloxon: 0,4 mg i.v., zo nodig na 2–3 min herhalen of eventueel per continu infuus. Ernstige of hardnekkige hypotensie gepaard gaand met hypovolemie behandelen met geschikte parenterale vochtsuppletie.
Zie voor symptomen en behandeling ook toxicologie.org/opioïden of vergiftigingen.info.
Overdosering
Symptomen
Ademhalingsdepressie, depressie van het centrale zenuwstelsel (van stupor tot coma), duidelijk zichtbare miose, misselijkheid en braken, hypothermie, bradycardie, hypotensie, shock en dood.
Therapie
Het specifieke antidotum, de opioïd-antagonist naloxon, is slechts gedeeltelijk werkzaam; start met de gebruikelijke dosering maar een hogere dosering (bv. 2 mg) kan nodig zijn. Herhaal om de 2–3 minuten tot een bevredigende respons optreedt. Een continu infuus kan nodig zijn. Het intreden van het effect van naloxon kan met 30 min of meer vertraagd zijn. Overweeg geactiveerde kool alleen als de patiënt goed bij bewustzijn is en als er een goede peristaltiek is.
Voor symptomen en behandeling zie ook: toxicologie.org/opioïden.
Eigenschappen
Fentanyl is een opiaatagonist, en bindt vooral aan de μ-opioïdreceptor. Fenylpiperidinederivaat. Sterk analgetische werking.
Werking: binnen enkele minuten.
Fentanyl valt onder de bepalingen van de Opiumwet in zijn volle omvang.
Kinetische gegevens
Resorptie | buccale tablet: ca. 48% via buccale mucosa (snel), ca. 30% van de ingeslikte hoeveelheid komt systemisch beschikbaar. |
F | bij buccale tablet: 65%. |
Resorptie | zuigtablet: ca. 25% via buccale mucosa (snel) en ca. 75% via het maag-darmkanaal (langzaam). |
F | bij sublinguale tablet: ca. 70% (schatting, is niet bestudeerd). |
F | bij neusspray: 89%. |
T max | buccale tablet: ca. 47 min (20–240 min), zuigtablet: 20–40 min (20–480 min), sublinguale tablet: 22,5–240 min, neusspray: 12–20 min. |
Metabolisering | snel en uitgebreid in de lever voornamelijk door CYP3A4. De belangrijkste metaboliet norfentanyl is inactief. |
Eliminatie | vnl. met de urine, als metabolieten en ca. 10% onveranderd. |
T 1/2el | buccale tablet: 22 uur, zuigtablet: ca. 7 uur, sublinguale tablet: ca. 20 uur (11,5–25 uur), neusspray: 3–4 uur. Bij ouderen, bij mensen met lever- en nierfunctiestoornissen of een slechte lichamelijke conditie kan de halfwaardetijd zijn verlengd; bij kinderen kan de klaring hoger zijn dan bij volwassenen. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Buprenorfine is een semisynthetische partiële opiaatagonist die zich aan μ- en κ-receptoren in de hersenen bindt, met agonistische werking op de μ-receptor (volledig agonistisch ten aanzien van pijnstilling en partiëel met betrekking tot ademhalingsdepressie) en antagonistische op de κ-receptor. Werkt sterk analgetisch. Uit de pleisters komt buprenorfine gedurende de applicatieduur met een relatief constante snelheid vrij, die bepaald wordt door de polymeergebaseerde matrix en door diffusie van buprenorfine door de huidlagen. Werking: i.v. na 15–30 min, i.m./oromucosaal na 30–60 min. Werkingsduur: 6 uur. Bij transdermale toediening kan de werking pas na 24 uur worden beoordeeld. Dit preparaat valt onder de bepalingen van de Opiumwet in zijn volle omvang.
Kinetische gegevens
Overig | uit de tablet wordt alleen na oromucosale opname een therapeutische bloedspiegel van buprenorfine gevonden en niet na gastro-intestinale opname, vanwege een groot first-passmetabolisme. |
Resorptie | i.m. snel voor 40–90%; oromucosaal traag. De absorptie uit de pleisters neemt toe bij herhaald aanbrengen op dezelfde plaats en bij gebruik van externe warmtebronnen direct op de pleister. |
F | 50–70% (oromucosaal). |
T max | oromucosaal: 2,5 (1–3) uur; pleister: gem. 30–80 uur. |
V d | 6 l/kg (na i.v.-toediening). |
Eiwitbinding | 96%. |
Metabolisering | in de lever door glucuronidering en ca. 30% door CYP3A4 tot norbuprenorfine, een μ-agonist. Als de oromucosale tablet (per ongeluk of in geval van misbruik) wordt doorgeslikt, vindt snelle metabolisering plaats in de darm en de lever wat de beschikbaarheid van de werkzame stof vermindert. |
Eliminatie | twee derde onveranderd met de feces en een derde als conjugaat met de urine. |
T 1/2el | oromucosale tablet 3–4 uur; 7-daagse pleister ca. 12 (10–24) uur, 4-daagse pleister ca. 30 (22–36) uur, 3-daagse pleister ca. 25 (24–27) uur (na verwijderen van de pleister door continue absorptie vanuit de huid). De eliminatie verloopt bi- of tri-exponentieel en buprenorfine heeft een terminale halfwaardetijd in het plasma van 32–35 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
fentanyl (bij doorbraakpijn) hoort bij de groep Opioïden.
- alfentanil (N01AH02) Vergelijk
- buprenorfine (N02AE01) Vergelijk
- fentanyl (parenteraal) (N01AH01) Vergelijk
- fentanyl (transdermaal) (N02AB03) Vergelijk
- hydromorfon (N02AA03) Vergelijk
- morfine (N02AA01) Vergelijk
- morfine (retard) (N02AA01) Vergelijk
- nalbufine (N02AF02) Vergelijk
- oxycodon (N02AA05) Vergelijk
- oxycodon/naloxon (N02AA55) Vergelijk
- pethidine (N02AB02) Vergelijk
- piritramide (N02AC03) Vergelijk
- remifentanil (N01AH06) Vergelijk
- sufentanil (N01AH03) Vergelijk
- tapentadol (N02AX06) Vergelijk
- tramadol (N02AX02) Vergelijk
Groepsinformatie
buprenorfine hoort bij de groep Opioïden.
- alfentanil (N01AH02) Vergelijk
- fentanyl (bij doorbraakpijn) (N02AB03) Vergelijk
- fentanyl (parenteraal) (N01AH01) Vergelijk
- fentanyl (transdermaal) (N02AB03) Vergelijk
- hydromorfon (N02AA03) Vergelijk
- morfine (N02AA01) Vergelijk
- morfine (retard) (N02AA01) Vergelijk
- nalbufine (N02AF02) Vergelijk
- oxycodon (N02AA05) Vergelijk
- oxycodon/naloxon (N02AA55) Vergelijk
- pethidine (N02AB02) Vergelijk
- piritramide (N02AC03) Vergelijk
- remifentanil (N01AH06) Vergelijk
- sufentanil (N01AH03) Vergelijk
- tapentadol (N02AX06) Vergelijk
- tramadol (N02AX02) Vergelijk