Samenstelling
Fluanxol (als dihydrochloride) Lundbeck bv
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 0,5 mg, 1 mg, 5 mg
Fluanxol (decanoaat) Lundbeck bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof 'Depot'
- Sterkte
- 20 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 1 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof 'Depot'
- Sterkte
- 100 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 1 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Acemap Doorgeleverde bereiding
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 20 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Geef bij een psychose zonder agitatie een antipsychoticum op basis van oorzaak van de psychose, effectiviteit, bijwerkingen en toedieningsvorm (voorkeur olanzapine bij schizofreniespectrum).
Geef een benzodiazepine als agitatie de overhand heeft. Indien dit niet mogelijk is, geef (als noodmedicatie) de combinatie haloperidol en promethazine.
Therapieresistente psychose kan, na gebruik van achtereenvolgens twee verschillende antipsychotica, met clozapine worden behandeld. Hierbij zijn intensieve controles geïndiceerd, zoals leukocytencontrole vanwege de kans op agranulocytose. Zie voor meer informatie het NHG-Standpunt Herhalen gespecialiseerde ggz-medicatie en de bijlage Voorzorgen bij patiënten die clozapine gebruiken.
Een bipolaire stoornis wordt behandeld door of in overleg met een specialistisch team. Bij een ernstige manische episode zijn haloperidol, olanzapine, quetiapine of risperidon de middelen van eerste keus. Bij een ernstige depressieve episode zijn quetiapine óf de combinatie van olanzapine met fluoxetine (SSRI) de middelen van eerste keus. Overweeg lithium of valproïnezuur als monotherapie bij beide soorten episoden.
Als onderhoudsbehandeling van een bipolaire stoornis is lithium het middel van eerste keus, omdat lithium naast het verminderen van de recidieven van manie en depressie ook de kans op suïcide vermindert. Overweeg valproïnezuur, quetiapine of olanzapine als tweede keus voor de onderhoudsbehandeling, bij gebleken effectiviteit tijdens de acute behandelfase, of bij onvoldoende effect en/of onverdraaglijke bijwerkingen van lithium.
Voor de behandeling van angststoornissen worden antipsychotica niet aanbevolen, vanwege de kans op ernstige bijwerkingen als extrapiramidale stoornissen en metabool syndroom. Voor de keuze van de juiste standaardbehandeling zie Angststoornissen.
Advies
Geef bij een psychose zonder agitatie een antipsychoticum op basis van oorzaak van de psychose, effectiviteit, bijwerkingen en toedieningsvorm (voorkeur olanzapine bij schizofreniespectrum).
Geef een benzodiazepine als agitatie de overhand heeft. Indien dit niet mogelijk is, geef (als noodmedicatie) de combinatie haloperidol en promethazine.
Therapieresistente psychose kan, na gebruik van achtereenvolgens twee verschillende antipsychotica, met clozapine worden behandeld. Hierbij zijn intensieve controles geïndiceerd, zoals leukocytencontrole vanwege de kans op agranulocytose. Zie voor meer informatie het NHG-Standpunt Herhalen gespecialiseerde ggz-medicatie en de bijlage Voorzorgen bij patiënten die clozapine gebruiken.
Antipsychotica worden niet aanbevolen voor de behandeling van angststoornissen, vanwege de kans op ernstige bijwerkingen als extrapiramidale stoornissen en metabool syndroom. Voor de keuze van de juiste standaardbehandeling zie Angststoornissen.
Indicaties
Tablet:
- psychosen;
- manie.
Injectievloeistof:
- onderhoudsbehandeling van chronische of recidiverende psychosen.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Onderhoudsbehandeling bij chronische of recidiverende psychosen.
Gerelateerde informatie
Doseringen
Psychose en manie:
Volwassenen:
Oraal: Individueel instellen, starten met lage dosering en verhogen tot onderhoudsdosering van 5–20 mg/dag in 3 giften, indien nodig verhogen tot 40 mg/dag. In acute situaties: 16–32 mg 1–4×/dag; vervolgens na stabilisering verlagen tot onderhoudsdosering.
Depotinjectie: onderhoudsdosering: i.m. 20–40 mg/2–4 weken is meestal voldoende; zo nodig dosering verhogen of interval verkorten. Injectievolumes > 2 ml verdelen over 2 injecties.
Ouderen:
De startdosering halveren en langzaam ophogen.
Bij een verminderde leverfunctie: Voorzichtig doseren en indien mogelijk de serumspiegel bepalen.
Bij verminderde nierunctie: Er is geen dosisaanpassing noodzakelijk.
Overschakelen: Bij overgang van oraal naar depot geldt de volgende dosering: 4× het aantal mg flupentixol oraal/dag = aantal mg depot per 2 weken; 8× het aantal mg oraal/dag = aantal mg depot per 4 weken. De orale vorm in de eerste week na de injectie afbouwen.
Toedieningsinformatie: De tabletten innemen met water. I.m.-injecties in het bovenste en buitenste kwadrant van de bilspier.
Doseringen
Psychosen:
Volwassenen:
Begindosering 10–20 mg eenmaal per week bij patiënten die al behandeld worden met antipsychotica (bestaande therapie geleidelijk afbouwen). Bij patiënten die nog niet met antipsychotica behandeld worden: begindosering 20–40 mg 1×/w.
Onderhoudsdosering 20–60 mg 1×/w., echter soms is een veel lagere dosering afdoende tot zelfs 5–10 mg. Dosering geleidelijk ophogen op geleide van het resultaat. Doseringen boven 100 mg per week mogen alleen onder strenge medische controle worden gegeven.
Bij ouderen de begindosis halveren.
Bij verminderde leverfunctie voorzichtig doseren.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): slaperigheid, acathisie, hyperkinesie, hypokinesie, droge mond.
Vaak (1–10%): gewichtstoename, slapeloosheid, depressie, dysforie, nervositeit, agitatie, verminderd libido, tremor, dystonie, duizeligheid, hoofdpijn, accommodatiestoornis, afgenomen gezichtsvermogen, tachycardie, palpitaties, dyspneu, speekselvloed, obstipatie, braken, dyspepsie, diarree, dysfagie, hyperhidrose, jeuk, spierpijn, mictiestoornis, urineretentie, asthenie, vermoeidheid.
Soms (0,1–1%): afname eetlust, verwardheid, agressie, oculogyrische crisis, (orthostatische) hypotensie, opvliegers, buikpijn, misselijkheid, flatulentie, abnormale leverfunctietest, huiduitslag, fotosensibilisatie, spierstijfheid, artralgie, erectiestoornis, lokale irritatie op de injectieplaats. Tardieve dyskinesie (zowel tijdens, als na staken van de behandeling), dyskinesie, parkinsonisme, spraakstoornis, convulsie, aandachtstoornis, amnesie.
Zelden (0,01-0,1%): trombocytopenie, neutropenie, leukopenie, agranulocytose, hypersensitiviteit, anafylactische reactie, hyperprolactinemie (wat kan leiden tot galactorroe en amenorroe bij vrouwen en tot erectiestoornis bij mannen en bij langdurig gebruik gynaecomastie), hyperglykemie, abnormale glucosetolerantie, verlengd QT-interval.
Zeer zelden (< 0,01%): neuroleptisch maligne syndroom (gekenmerkt door hyperthermie, extreme spierrigiditeit en autonome instabiliteit), geelzucht.
Verder zijn gemeld: delirium, oculaire hypertensie, pigmentatie, menstruatiestoornis, priapisme, retrograde ejaculatie, veneuze trombo-embolie (waaronder longembolie en diepveneuze trombose). Alleen voor het depotpreparaat: soms reactie op de plaats van toediening.
Bijwerkingen
Inherent aan de werking: initiatiefverlies en emotionele afvlakking. Extrapiramidale verschijnselen zoals parkinsonisme, acute dystonie en acathisie. Visusstoornissen, hypotensie, misselijkheid, braken. Vermoeidheid (de dag na inname).
Zelden (0,01-0,1%): hypersalivatie, toegenomen transpiratie, tachycardie en duizeligheid (de dag na inname). Tardieve dyskinesie kan zowel tijdens als na staken van de behandeling ontstaan. Veroorzaakt hyperprolactinemie, wat kan leiden tot galactorroe en amenorroe bij vrouwen en tot impotentie bij mannen. Erectie– en ejaculatiestoornissen. Neuroleptisch maligne syndroom, gekenmerkt door hyperthermie, extreme spierrigiditeit en autonome instabiliteit is incidenteel gemeld. Veneuze trombo-embolie, waaronder longembolie en diepveneuze trombose is gemeld.
Interacties
Gelijktijdig gebruik met middelen die het QT-interval verlengen zoals NYHA-klasse Ia- en III-anti-aritmica, arseentrioxide, chloroquine, chloorpromazine, claritromycine, domperidon, droperidol, erytromycine, haloperidol, methadon, moxifloxacine, pentamidine, pimozide en sotalol vermijden.
Wees voorzichtig met middelen die de elektrolytenbalans kunnen verstoren (diuretica).
Wees voorzichtig met gelijktijdig gebruik van andere middelen met een mogelijke myelosuppresieve werking.
Gelijktijdig gebruik van antihistaminica, antidepressiva, anxiolytica, barbituraten, slaapmiddelen, analgetica, opiaten of alcohol versterkt de sederende en/of anticholinerge werking.
De werking van bromocriptine en levodopa kan worden verminderd.
Gelijktijdig gebruik van lithium, antiparkinsonmiddelen, parasympathicolytica, antidepressiva en andere antipsychotica vergroot het risico van ontstaan van tardieve dyskinesie.
Interacties
Penfluridol versterkt de sederende werking van antihistaminica, antidepressiva, anxiolytica, barbituraten, slaapmiddelen, analgetica, opiaten of alcohol.
Gelijktijdig gebruik met morfine(derivaten) geeft risico op ademhalingsdepressie.
Gelijktijdig gebruik van andere antipsychotica, lithium, anticholinerge antiparkinsonmiddelen, parasympathicolytica en antidepressiva vergroot het risico op tardieve dyskinesie.
De werking van dopamine-agonisten (zoals bromocriptine) en levodopa kan worden verminderd.
Gelijktijdig gebruik met antihypertensiva geeft risico op (verergering van) orthostatische hypotensie.
Antacida verminderen de orale opname van antipsychotica.
Gelijktijdig gebruik met inductoren van (multipele) CYP-enzymen (barbituraten, carbamazepine en fenytoïne) versnelt de afbraak van antipsychotica; eventueel moet de dosis penfluridol worden verhoogd.
Zwangerschap
Flupentixol passeert de placenta in geringe mate.
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren geen aanwijzingen voor schadelijkheid.
Farmacologisch effect:Antipsychotica kunnen bij toepassing in het 3e trimester extrapiramidale stoornissen, en bij langdurig gebruik tot aan de partus onthoudingsverschijnselen bij de neonaat veroorzaken.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken. Bij gebruik in het 3e trimester de pasgeborene controleren op extrapiramidale symptomen en/of ontwenningsverschijnselen.
Overig: Het niet adequaat behandelen van een zwangere vrouw met een psychose of manie kan ernstige gevolgen hebben voor zowel moeder als kind. Plotseling staken of switchen van een antipsychoticum tijdens de zwangerschap vergroot de kans op een recidiefpsychose. Switch daarom indien mogelijk vóór de conceptie van antipsychoticum.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren geen aanwijzingen voor schadelijkheid.
Farmacologisch effect: Antipsychotica kunnen bij toepassing in het 3e trimester extrapiramidale stoornissen en bij langdurig gebruik tot aan de partus onthoudingsverschijnselen bij de neonaat veroorzaken.
Advies: Gebruik ontraden. Bij gebruik in het 3e trimester de pasgeborene controleren op extrapiramidale symptomen en/of ontwenningsverschijnselen.
Overig: Het niet adequaat behandelen van een zwangere vrouw met een psychose of manie kan ernstige gevolgen hebben voor zowel moeder als kind. Plotseling staken of switchen van een antipsychoticum tijdens de zwangerschap vergroot de kans op een recidiefpsychose. Switch daarom indien mogelijk vóór de conceptie van antipsychoticum.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, in kleine hoeveelheden. De relatieve kinddosis bedraagt ca. 0,5%. Effecten op de zuigeling zijn niet uit te sluiten.
Advies: Weeg het risico van het gebruik van dit geneesmiddel in combinatie met het geven van borstvoeding af. Streef naar monotherapie in een zo laag mogelijke dosering. Controleer de zuigeling op sufheid of irritatie, apneu, droge mond, niet wakker worden voor de voeding, slecht drinken, gewichtstoename of extrapiramidale symptomen.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden.
Overig: Streef bij gebruik naar monotherapie in een zo laag mogelijke dosering. Controleer de zuigeling op sufheid of irritatie, apneu, droge mond, niet wakker worden voor de voeding, slecht drinken, gewichtstoename of extrapiramidale symptomen.
Contra-indicaties
- circulatoire collaps;
- verlaagd bewustzijnsniveau;
- coma.
Contra-indicaties
- depressie van het centrale zenuwstelsel;
- coma;
- depressie;
- ziekte van Parkinson;
- overgevoeligheid voor difenylbutylpiperidine-derivaten.
Waarschuwingen en voorzorgen
Veneuze trombo-embolie (VTE): Bij risicofactoren voor VTE preventieve maatregelen treffen.
Glaucoom: Periodiek oogheelkundig onderzoek verdient aanbeveling. Dit middel kan via pupilverwijding de oogdruk verhogen en een aanval van acuut glaucoom veroorzaken.
Comorbiditeit:Wees voorzichtig bij risicofactoren voor beroerte, risicofactoren voor of voorgeschiedenis van cardiovasculaire aandoeningen. Wees terughoudend bij een beenmergdepressie, cardiovasculaire aandoening, ernstige organisch cerebrale stoornis, epilepsie, ziekte van Parkinson, spastische verlamming, mictiestoornis en bij prostaathyperplasie.
Extrapiramidale symptomen: Bij langdurig gebruik kan tardieve dyskinesie ontstaan; de symptomen kunnen tijdelijk verergeren of zelfs nog ontstaan na staken van het gebruik; vanaf een gebruiksduur van 3–6 maanden hierop controleren. De kans op irreversibiliteit neemt toe bij ouderen en bij organische hersenbeschadiging.
Dementie: Antipsychotica geven bij ouderen met dementie een licht vergrote kans op overlijden.
Neuroleptisch maligne syndroom (NMS): De kans op fatale gevallen bij NMS is toegenomen bij organische hersenbeschadiging, mentale retardatie, opiaat- of alcoholverslaving.
Onderzoeksgegevens: Niet gebruiken bij kinderen vanwege het ontbreken van klinische ervaring.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
Bij agitatie of agressie combineren met een meer sederend psychofarmacon.
Dementie: Penfluridol is niet goedgekeurd voor de behandeling van gedragsstoornissen bij dementie, vanwege meer kans op overlijden bij ouderen met dementie bij gebruik van antipsychotica.
Veneuze trombo-embolie (VTE): Vooraf en tijdens de behandeling alle mogelijke risicofactoren voor VTE in kaart brengen en zo nodig voorzorgsmaatregelen treffen.
Comorbiditeit: Wees terughoudend bij psychomotorische agitatie, spastische verlammingen, ernstige organische cerebrale stoornissen, epilepsie.
Extrapiramidale symptomen: Bij langdurig gebruik kan tardieve dyskinesie ontstaan; de symptomen kunnen tijdelijk verergeren of zelfs nog ontstaan na staken van het gebruik; vanaf een gebruiksduur van 3–6 maanden hierop controleren. Het risico van irreversibiliteit neemt toe bij ouderen en bij organische hersenbeschadiging.
Bijwerkingen: Patiënten met psycho-organische stoornissen hebben mogelijk een groter risico op bijwerkingen.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Overdosering
Zie voor symptomen en behandeling vergiftigingen.info.
Overdosering
Symptomen
ernstige extrapiramidale bijwerkingen, milde hypotensie, sedatie.
Therapie
Zie voor meer symptomen en behandeling de monografie op vergiftigingen.info.
Eigenschappen
Thioxantheenderivaat met antipsychotische en gering sederende werking. Werking: na 2–3 weken (antipsychotisch effect).
Kinetische gegevens
F | oraal 40%. Voor onderhoudsbehandeling wordt een minimale serumconcentratie van 1–3 ng/ml (2–8 nmol/l) aanbevolen. |
T max | oraal 1–8 uur, i.m. 3–7 dagen. |
V d | ca. 14 l/kg. |
Eiwitbinding | 99%. |
Metabolisering | in de lever via 3 routes: sulfoxidatie, zijketen N-dealkylering en glucuronidezuurconjugatie tot inactieve metabolieten. |
Eliminatie | vnl. met de feces (> 60%). |
T 1/2el | oraal 35 uur, i.m. 3 weken. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Difenylbutylpiperidinederivaat met antipsychotische en geringe of geen sederende werking. Minimale alfa1-adrenolytische activiteit. Werking: max. na 24–48 uur. Werkingsduur: 1 week.
Kinetische gegevens
T max | 4–8 uur. |
Eiwitbinding | 98%. |
Metabolisering | in de lever tot inactieve metabolieten door oxidatieve N-alkylatie. |
Eliminatie | met de feces, 30% onveranderd. |
T 1/2el | 4–7 dagen. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
flupentixol hoort bij de groep antipsychotica, klassieke.
Groepsinformatie
penfluridol hoort bij de groep antipsychotica, klassieke.