Samenstelling
Arixtra (Na-zout) Mylan bv
- Toedieningsvorm
- Oplossing voor injectie
- Sterkte
- 5 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 0,3 ml, 0,5 ml
- Toedieningsvorm
- Oplossing voor injectie
- Sterkte
- 12,5 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 0,4 ml, 0,6 ml, 0,8 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Orgaran (Na-zout) XGVS Mylan bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 1250 AXa-E (= Antifactor Xa-eenheden)/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 0,6 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
De keuze voor tromboseprofylaxe ter preventie van veneuze trombo-embolie (VTE) wordt bepaald door de soort ingreep, het bloedingsrisico en individuele risicofactoren. Bij grote orthopedische ingrepen is tromboseprofylaxe in alle gevallen geïndiceerd. Bij een preoperatief niet-ontstolde patiënt is een laagmoleculairgewicht heparine (LMWH) eerste keus. Tweede keus bij een electieve totale heup- of knievervangende operatie is een DOAC (dabigatran, apixaban of rivaroxaban) of fondaparinux. Bij heupfractuurchirurgie is fondaparinux tweede keus. Bij artroscopie van de knie is profylaxe doorgaans niet nodig. Overweeg een LMWH bij een risicopatiënt of bij een patiënt die een complexe ingreep ondergaat. Bij rugchirurgie is tromboseprofylaxe geïndiceerd bij een patiënt met één of meer additionele risicofactoren voor VTE. Kies voor een LMWH of mechanische profylaxe. Bij een patiënt zonder additionele risicofactoren voor VTE kan tromboseproflaxe worden overwogen.
Let op: de ESC Guidelines for the management of acute coronary syndromes (2023) worden verwerkt nadat de NVvC hun aanbevelingen voor de Nederlandse situatie hebben uitgebracht.
Geef bij vermoeden van een acuut coronair syndroom (ACS), als pijnbestrijding in de acute fase, nitroglycerine oromucosaal of isosorbidedinitraat sublinguaal. Geef bij een contra-indicatie of aanhoudende matige tot ernstige pijn morfine i.v. of fentanyl i.v. of intranasaal. Start bij STEMI zo snel mogelijk dubbele trombocytenaggregatieremming (DAPT), bij voorkeur binnen 24 uur na het ontstaan van klachten. Een STEMI wordt verder behandeld met reperfusie door percutane coronaire interventie (PCI). Geef peri-procedureel een parenteraal anticoagulans. Bij een NSTEMI (incl. IAP) wordt eerst aanvullend onderzoek en een risicoanalyse verricht. DAPT kan direct na het stellen van de diagnose worden gestart. Bij mogelijkheid tot een coronairangiogram binnen 24 uur kan ook worden volstaan met enkelvoudige trombocytenaggregatieremming.
De medicamenteuze behandeling van een oppervlakkige tromboflebitis is vooral gericht op pijnstilling. Overweeg behandeling met fondaparinux (voorkeur) of rivaroxaban (offlabel) bij bepaalde risicofactoren voor uitbreiding. Overweeg in de tweedelijnszorg behandeling met een laagmoleculairgewicht heparine (LMWH) (offlabel) als alternatief. Een nadeel van fondaparinux is het niet kunnen couperen van bloedingen.
Behandel een veneuze trombo-embolie (diepveneuze trombo-embolie of longembolie) initieel met een direct-werkend oraal anticoagulans (DOAC) (voorkeur) of met de combinatie van een laagmoleculairgewicht heparine (LMWH) en een vitamine K-antagonist (VKA), gevolgd door een onderhoudsbehandeling met een DOAC resp. een VKA. De behandelduur is minimaal 3 maanden, en hangt o.a. af van of er sprake is van een uitlokkende factor of een recidief, en het bloedingsrisico.
Advies
Behandel een veneuze trombo-embolie (diepveneuze trombo-embolie of longembolie) initieel met een direct-werkend oraal anticoagulans (DOAC) (voorkeur) of met de combinatie van een laagmoleculairgewicht heparine (LMWH) en een vitamine K-antagonist (VKA), gevolgd door een onderhoudsbehandeling met een DOAC resp. een VKA. De behandelduur is minimaal 3 maanden, en hangt o.a. af van of er sprake is van een uitlokkende factor of een recidief, en het bloedingsrisico. Danaparoïde is een alternatief voor de LMWH's (en heparine) bij heparine-geïnduceerde trombocytopenie (HIT).
Indicaties
- Preventie van veneuze trombo-embolie (VTE) bij volwassenen:
- bij een orthopedische operatieve ingreep aan de onderste ledematen zoals een ingreep voor een heupfractuur, heupprothese of een ingrijpende knieoperatie;
- die een abdominale operatieve ingreep ondergaan en die een verwacht verhoogd risico hebben op trombo-embolische complicaties, zoals patiënten die de behandeling wegens een maligniteit ondergaan;
- bij wie veel kans op VTE bestaat en die geïmmobiliseerd zijn vanwege een acute ziekte zoals hartfalen en/of ademhalingsstoornissen, en/of infectieuze of inflammatoire ziekte.
- Behandeling van volwassenen met:
- instabiele angina (IA) of myocardinfarct zonder ST–elevatie (non–STEMI) voor wie een urgente percutane coronaire interventie (PCI) niet is geïndiceerd;
- myocardinfarct met ST–elevatie (STEMI) die trombolytica krijgen of aanvankelijk geen andere vorm van reperfusietherapie krijgen;
- acute symptomatische spontane oppervlakkige veneuze trombose van de onderste ledematen van ten minste 5 cm lang, zonder bijkomende diepveneuze trombose;
- veneuze trombo-embolie (VTE): diepveneuze trombose (DVT) of longembolie (PE), behalve bij hemodynamisch instabiele patiënten die trombolyse of pulmonaire embolectomie moeten ondergaan.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Profylaxe van diepveneuze trombose (DVT) in situaties waar heparine beter niet gebruikt kan worden, bijvoorbeeld bij heparine-geïnduceerde trombocytopenie (HIT).
- Behandeling van trombo-embolische aandoeningen bij patiënten die met spoed een parenteraal toegediend anticoagulans nodig hebben door het ontstaan of een voorgeschiedenis van HIT.
Gerelateerde informatie
Doseringen
Preventie VTE, postoperatief
Volwassenen
Subcutaan: De eerste injectie niet eerder dan 6 uur na het sluiten van de wond, mits hemostase is bereikt: 2,5 mg diep 1×/dag totdat de patiënt ambulant is, maar gedurende ten minste 5 tot 9 dagen. Bij patiënten die een ingreep voor heupfractuur ondergaan kan het risico op VTE langer dan 9 dagen na de operatie bestaan; bij deze patiënten kan de behandelduur met 24 dagen worden verlengd. Verminderde nierfunctie: Bij matig tot ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring 20–50 ml/min) de dosis reduceren tot 1,5 mg 1×/dag. Bij een creatinineklaring > 50 ml/min is geen dosisaanpassing nodig. Bij een creatinineklaring < 20 ml/min is het gebruik gecontra-indiceerd. Bij een verminderde leverfunctie: Bij een mild tot matig verminderde leverfunctie is geen dosisaanpassing nodig. Wees voorzichtig bij een ernstig verminderde leverfunctie vanwege ontbreken van gegevens over de toepassing bij deze indicatie.
Preventie VTE bij een acuut zieke patiënt met een hoog risico op trombo-embolische complicaties
Volwassenen
Subcutaan: 2,5 mg 1×/dag gedurende 6 tot 14 dagen. Verminderde nierfunctie: Bij matig tot ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring 20–50 ml/min) de dosis reduceren tot 1,5 mg 1×/dag. Bij een creatinineklaring > 50 ml/min is geen dosisaanpassing nodig. Bij een creatinineklaring < 20 ml/min is het gebruik gecontra-indiceerd. Bij een verminderde leverfunctie: Bij een mild tot matig verminderde leverfunctie is geen dosisaanpassing nodig. Wees voorzichtig bij een ernstig verminderde leverfunctie vanwege ontbreken van gegevens over de toepassing bij deze indicatie.
Behandeling van instabiele angina of myocardinfarct zonder ST–elevatie (non–STEMI)
Volwassenen
Subcutaan: 2,5 mg 1×/dag zo spoedig mogelijk na diagnose beginnen en gedurende maximaal 8 dagen of tot ontslag uit het ziekenhuis (indien dat eerder is). Indien toch een PCI nodig is, fondaparinux staken tijdens PCI (vervangen door heparine) en ten minste 2 uur na verwijderen van de katheterschacht fondaparinux weer toedienen. Bij patiënten die coronair arterie 'bypass-graft' (CABG) moeten ondergaan, indien mogelijk fondaparinux 24 uur voorafgaand aan de operatie staken; 48 uur na de operatie kan fondaparinux worden hervat. Verminderde nierfunctie: Bij een creatinineklaring > 20 ml/min is geen dosisaanpassing nodig. Bij een creatinineklaring < 20 ml/min is het gebruik gecontra-indiceerd. Bij een verminderde leverfunctie: Bij een mild tot matig verminderde leverfunctie is geen dosisaanpassing nodig. Wees voorzichtig bij een ernstig verminderde leverfunctie vanwege ontbreken van gegevens over de toepassing bij deze indicatie.
Behandeling van myocardinfarct met ST–elevatie (STEMI)
Volwassenen
Intraveneus, subcutaan: Eenmalig 2,5 mg intraveneus vervolgens 2,5 mg diep subcutaan 1×/dag zo spoedig mogelijk na diagnose beginnen en gedurende maximaal 8 dagen of tot ontslag uit het ziekenhuis (indien dat eerder is). Indien een PCI nodig is, fondaparinux vóór en tijdens PCI staken (vervangen door heparine) en ten minste 3 uur na verwijdering van de katheterschacht fondaparinux weer toedienen. Bij patiënten die coronair arterie 'bypass-graft' (CABG) moeten ondergaan, indien mogelijk fondaparinux 24 uur voorafgaand aan de operatie staken; 48 uur na de operatie kan fondaparinux worden hervat. Verminderde nierfunctie: Bij een creatinineklaring > 20 ml/min is geen dosisaanpassing nodig. Bij een creatinineklaring < 20 ml/min is het gebruik gecontra-indiceerd. Bij een verminderde leverfunctie: Bij een mild tot matig verminderde leverfunctie is geen dosisaanpassing nodig. Wees voorzichtig bij een ernstig verminderde leverfunctie vanwege ontbreken van gegevens over de toepassing bij deze indicatie.
Behandeling van oppervlakkige veneuze trombose
Volwassenen
Subcutaan: 2,5 mg 1×/dag gedurende minimaal 30 dagen, bij patiënten met veel kans op trombo–embolische complicaties tot maximaal 45 dagen. Indien bij deze patiënten een operatie of invasieve ingreep nodig is, 24 uur vóór de ingreep geen fondaparinux toedienen. Na de ingreep minimaal 6 uur wachten met toedienen, op voorwaarde dat hemostase is bereikt. Verminderde nierfunctie: Bij matig tot ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring 20–50 ml/min) de dosis reduceren tot 1,5 mg 1×/dag. De veiligheid en werkzaamheid van de dosis van 1,5 mg zijn niet onderzocht. Bij een creatinineklaring > 50 ml/min is geen dosisaanpassing nodig. Bij een creatinineklaring < 20 ml/min is het gebruik gecontra-indiceerd. Bij een verminderde leverfunctie: Gebruik wordt afgeraden vanwege ontbreken van gegevens over de toepassing bij deze indicatie.
Behandeling van diepveneuze trombose of longembolie
Volwassenen (incl. ouderen)
Subcutaan: bij een lichaamsgewicht van 50–100 kg: 7,5 mg 1×/dag; bij een lichaamsgewicht < 50 kg: 5 mg 1×/dag; bij een lichaamsgewicht > 100 kg: 10 mg 1×/dag. Behandelduur: minimaal 5 dagen, meestal 7–10 dagen; zo snel mogelijk ook een VKA starten, meestal binnen 72 uur. De klinische ervaring met behandelingen langer dan 10 dagen is beperkt. Bij matig tot ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring 20–50 ml/min) én een lichaamsgewicht > 100 kg: vanwege onvoldoende ervaring in deze patiëntpopulatie kan overwogen worden na de initiële dagdosis van 10 mg de dosis te verlagen tot 7,5 mg. Dit is gebaseerd op farmacokinetische modellen. Bij een verminderde leverfunctie: Bij een mild tot matig verminderde leverfunctie is geen dosisaanpassing nodig. Wees voorzichtig bij een ernstig verminderde leverfunctie vanwege ontbreken van gegevens over toepassing bij deze indicatie, en vanwege een verhoogd bloedingsrisico.
Indien de behandeling wordt voortgezet met (laagmoleculair) heparine, de eerste injectie in het algemeen één dag na de laatste fondaparinuxinjectie toedienen. Indien een vervolgbehandeling met een vitamine K-antagonist nodig is, de behandeling met fondaparinux voortzetten totdat de gewenste INR-waarde is bereikt.
Toediening: S.c.-toediening bij voorkeur diep injecteren in liggende houding, afwisselend links en rechts in een buikplooi in de anterolaterale en posterolaterale buikwand.
Doseringen
Profylaxe DVT als heparine beter niet gebruikt kan worden
Volwassenen (incl. ouderen)
s.c: In het algemeen 750 AXa-E 2×/dag gedurende max. 14 dagen, tenzij langer vereist als geen antitrombotisch alternatief voorhanden is.
Kinderen 7–17 jaar
s.c: 20–25 AXa-E/kg/dag op geleide van de plasma anti-Xa-concentratie.
Kinderen 2–7 jaar
Er zijn geen gegevens over toediening bij deze leeftijdscategorie beschikbaar.
Kinderen ≤ 2 jaar
s.c: 8–144 AXa-E/kg/dag op geleide van de plasma anti-Xa-concentratie.
Profylaxe DVT als heparine niet gebruikt kan worden, zoals bij een voorgeschiedenis van HIT (> 3 mnd. voor huidige opname) zonder huidige trombose
Volwassenen (incl. ouderen)
s.c: bij een lichaamsgewicht ≤ 90 kg: 750 AXa-E 2×/dag gedurende max. 14 dagen, tenzij langer vereist als er geen antitrombotisch alternatief voorhanden is; bij een lichaamsgewicht > 90 kg: 750 AXa-E 3×/dag óf 1250 AXa-E 2×/dag gedurende max. 14 dagen, tenzij langer vereist als er geen antitrombotisch alternatief voorhanden is. Bij patiënten met HIT in de voorgeschiedenis (langer dan 3 maanden voor de huidige opname en/of negatieve functionele test voor het HIT-antilichaam) zonder huidige trombose, zijn de doseringsaanbevelingen hetzelfde als voor patiënten zonder HIT (zie het voorschrift hierboven). Bij een verlaging van het aantal bloedplaatjes tijdens hernieuwde toediening van heparine en/of wanneer een functionele test voor het HIT-antilichaam positief is, dient de volledige therapeutische dosering van danaparoïde gebruikt te worden. NB. Patiënten mét bewezen trombose dienen gedurende 3 maanden therapeutisch antistolling te ontvangen.
Behandeling acute HIT (met of zonder trombose)
Volwassenen (incl. ouderen)
i.v.: 2250 AXa-E (< 55 kg 1500 AXa-E, > 90 kg 3750 AXa-E) i.v. als een bolus, gevolgd door i.v.-infusie van 400 AXa-E per uur gedurende 4 uur, daarna 300 AXa-E per uur gedurende 4 uur, vervolgens onderhoudsdosering 150–200 AXa-E per uur gedurende 5–7 dagen, tenzij langer vereist als er geen antitrombotisch alternatief voorhanden is. Wanneer het intraveneuze doseringschema niet meer nodig geacht wordt, kunnen patiënten overgaan op s.c. danaparoïde 750 AXa-E 2–3×/dag, óf op een vitamine K antagonist.
Kinderen 7–17 jaar
Volgens de fabrikant: i.v.: 30 AXa-E/kg i.v. als bolus, vervolgens i.v.-infuus van 29–130 E/kg/dag, op geleide van de plasma anti-Xa-concentratie. Volgens het Kinderformularium van het NKFK tot 18 jaar: i.v. 30 AXa-E/kg/dosis éénmalig; onderhoudsdosering: 1,2–2,0 AXa-E/kg/uur als continu infuus. Dagelijkse controle van de anti-Xa-activiteit is geïndiceerd (streefwaarde: 0,4–0,8 E/ml).
Kinderen < 7 jaar
Volgens de fabrikant zijn er geen gegevens over toediening als behandeling beschikbaar voor deze leeftijdscategorie. Volgens het Kinderformularium van het NKFK, vanaf 7 maanden (tot 18 jaar): i.v. 30 AXa-E/kg/dosis éénmalig; onderhoudsdosering: 1,2–2,0 AXa-E/kg/uur als continu infuus. Dagelijkse controle van de anti-Xa-activiteit is geïndiceerd (streefwaarde: 0,4–0,8 E/ml).
Vasculaire operaties en invasieve vasculaire procedures bij patiënten met HIT
Volwassenen (incl. ouderen)
Vasculaire operaties waarbij geen bypassmachine nodig is: Vóór de procedure/operatie: i.v.: bij een lichaamsgewicht ≤ 90 kg: 2250 AXa-E (>90 kg 3750 AXa-E) i.v. als bolus. Na de operatie, minimaal 6 uur postoperatief, bij adequate hemostase: 150–200 AXa-E per uur gedurende 5–7 dagen. Wanneer het intraveneuze doseringschema niet meer nodig geacht wordt, kunnen patiënten overgaan op s.c. danaparoïde 750 AXa-E 2–3×/dag óf op een vitamine K-antagonist. Toepassing bij: Voorbeelden van operatieve ingrepen en andere procedures waarbij dit voorschrift van toepassing is: plaatsing perifere arteriële graft, endarteriëctomie, aneurysmaherstel en trombectomie, PCI (met of zonder stentplaatsing), plaatsing/verwijdering van een intra-aortale ballonpomp (IABP) of vena cava filter, hartkatheterisatie, plaatsing van een arterioveneuze shunt etc. Indien angioplastiek wordt uitgevoerd in de 6 uur na de hartkatheterisatie waarvoor dit toedieningsregime reeds is ingesteld of bij het verwijderen van de ballonpomp (als reeds danaparoïde werd gebruikt) is geen aanvullende intraveneuze bolus nodig.
Cardiopulmonale operatieve ingrepen bij patiënten met HIT
Volwassenen (incl. ouderen)
Tijdens de operatie: i.v.: 125 AXa-E/kg i.v. als een bolus intra-operatief, post-thoracotomie, tegelijkertijd met 3 E/ml primingvloeistof naar het pompcircuit. Tijdens de cardiopulmonale bypass (CPB), starten op het moment van aansluiting aan de CPB tot 45 min vóór de verwachte beëindiging van het gebruik van de CPB: 7 AXa-E/kg/uur als i.v.-infusie. Indien intra-operatieve stolling optreedt (wees extra voorzichtig om hemostase te bereiken als dit minder dan 1 uur voor het (verwachte) einde van het gebruik van de CPB optreedt): 1250 AXa-E i.v. als bolus (bij < 55 kg: 750 AXa-E). Postoperatief, onderhoud, starten zodra adequate hemostase is bereikt (6–12 uur postoperatief): s.c. 750 AXa-E 3×/dag of 1250 AXa-E 2×/dag óf i.v. als infuus (150–200 AXa-E/uur), voortzetten zolang als noodzakelijk. Danaparoïde alléén gebruiken tijdens de operatie als er géén ander antitrombotisch middel beschikbaar is én als de operatie niet uitgesteld kan worden tot het HIT-antilichaam uit de circulatie is verdwenen, dit vanwege kans op hevige bloedingen postoperatief door danaparoïde, die niet geneutraliseerd kunnen worden door protamine of andere gebruikelijke antidota (omdat deze antidota het effect van danaparoïde niet kunnen couperen).
Overschakelen van danaparoïde op een vitamine K-antagonist (VKA): Pas indien adequate antitrombotische controle is bereikt én het aantal bloedplaatjes aan het herstellen of normaal is. Bij gebruik van 750 AXa-E s.c. 2–3×/dag: de VKA starten vóór het staken van danaparoïde; pas na stabilisatie van de INR binnen de streefwaarden (meestal na 5 dagen) danaparoïde staken. Bij gebruik van 1250 AXa-E s.c. 2–3×/dag de dosering eerst terugbrengen tot 750 AXa-E s.c. 2–3×/dag. De VKA starten vóór het staken van danaparoïde; pas na stabilisatie van de INR binnen de streefwaarden (meestal na 5 dagen) danaparoïde staken. Bij i.v.-toediening van danaparoïde: Een VKA kan worden toegevoegd wanneer infusie met danaparoïde wordt toegepast (max. snelheid dan 300 AXa-E/uur), het infuus dient dan gestaakt te worden wanneer de INR binnen de beoogde grenzen is. Bij een groot bloedingsrisico zijn er twee opties:
- de infusie staken en 750 AXa-E danaparoïde s.c. 2–3×/dag geven en 24 uur later de VKA starten. Na stabilisatie van de INR binnen de streefwaarden het (subcutane) gebruik van danaparoïde staken;
- de infusie staken, geen danaparoïde meer geven en de VKA 12 uur later starten.
Monitor de spiegel van danaparoïde niet routinematig; een spiegelbepaling, middels een anti-factor Xa-spiegel, kan echter overwogen worden bij obesitas, creatinineklaring < 30 ml/min, zwangerschap, neonaten en kinderen. Zie voor meer informatie over het testen van het effect van LMWH’s met een antifactor Xa-activiteitsmeting de richtlijn Antitrombotisch beleid (2020). Volgens de fabrikant kan anti-factor Xa-bepaling ook worden overwogen bij een laag lichaamsgewicht (< 55 kg) en bij klinisch instabiele patiënten (cave IC-patiënten).
Toediening: danaparoïde kan subcutaan als injectie óf intraveneus als een (bolus-)injectie of als infusie worden toegediend. Voor de i.v.-infusie: 3 ampullen danaparoïde toevoegen aan 250 ml infusievloeistof (fysiologisch zout, glucose-fysiologisch zout, glucose-oplossing, Ringer of Ringer-lactaat infusievloeistof) voor een concentratie van 9 E/ml. De gewenste infusiesnelheid is 200–400 E/uur (tenzij binnen de indicatie anders aangegeven), overeenkomend met respectievelijk 22,2–44,4 ml/uur.
Bijwerkingen
Vaak (1-10%): bloedingen zoals een gastro-intestinale bloeding, utero-vaginale bloeding, oogbloeding, bloedneus, tandvleesbloeding, hematurie, hemoptoë, hematoom, purpura, hemartrose, postoperatieve bloeding. Anemie.
Soms (0,1-1%): trombocytopenie, trombocytemie, abnormale bloedplaatjes. Hoofdpijn. Dyspneu. Misselijkheid, braken. Stijging van leverenzymwaarden, abnormale leverfunctie. Erythemateuze huiduitslag, jeuk. (Perifeer) oedeem, koorts, pijn (op de borst), wondafscheiding.
Zelden (0,01-0,1%): allergische reactie (waaronder zeer zeldzame meldingen van angio–oedeem, anafylactische/anafylactoïde reacties). Andere bloedingen zoals een leverbloeding, intracraniële/intracerebrale bloeding, retroperitoneale bloeding. Postoperatieve wondinfectie. Angst, verwardheid, slaperigheid, (draai–)duizeligheid. Hypotensie. Vermoeidheid, opvliegers, pijn in het been, genitaal oedeem, blozen, syncope. Hoesten. Dyspepsie, gastritis, obstipatie, diarree, bilirubinemie. Gestegen niet-eiwitgebonden stikstof (zoals ureum, urinezuur, aminozuren), reactie op de injectieplaats. Hypokaliëmie.
Verder bij IA/non–STEMI of STEMI: atriumfibrilleren, ventriculaire tachycardie.
Bijwerkingen
Vaak (1-10%): trombocytopenie, heparine geïnduceerde trombocytopenie. Huiduitslag. Bloedingen in het operatiegebied of op de injectieplaats.
Soms (0,1-1%): overgevoeligheid. Purpura, jeuk, urticaria, huiduitslag (o.a. maculopapuleus/erythemateus). Reactie op de injectieplaats. Hematoom na verrichting, operatieve hemorragie.
Zelden (0,01-0,1%): immuun trombocytopenische purpura.
Interacties
Bij gebruik ter preventie of behandeling van VTE niet gelijktijdig toepassen met middelen die een groter bloedingsrisico veroorzaken zoals fibrinolytica, GPIIb/IIIa-receptorantagonisten, (laagmoleculairgewicht) heparine, heparinoïden; ter behandeling van oppervlakkige veneuze trombose of instabiele angina of myocardinfarct met of zonder ST–elevatie de combinatie alleen met voorzichtigheid toepassen. Voorzichtig zijn bij combinatie met een VKA ter behandeling van VTE. Wees tevens voorzichtig bij gelijktijdig gebruik van andere trombocytenaggregatieremmers of NSAID's.
Interacties
Voorzichtig bij gelijktijdige toediening van stoffen die de bloedstolling kunnen beïnvloeden, zoals vitamine K-antagonisten, trombocytenaggregatieremmers, NSAID's en dextranen, alsmede van stoffen met ulcerogene werking zoals corticosteroïden.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens geen aanwijzingen voor schadelijkheid (op basis van een zeer beperkte hoeveelheid gegevens). Fondaparinux lijkt in beperkte mate bij de foetus terecht te kunnen komen (concentratie in het navelstrengbloed bleek 10% te zijn van de maternale plasmaconcentratie). De hoeveelheid fondaparinux die de foetus op deze manier bereikt, lijkt echter onvoldoende voor een anticoagulerend effect.
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt als alternatief bij heparine-intolerantie. Overweeg het monitoren van de anti-Xa-activiteit tijdens de behandeling met fondaparinux. Staak het gebruik zo mogelijk voor de bevalling vanwege meer kans op bloedingen bij de moeder.
Zwangerschap
Danaparoïde passeert de placenta niet.
Teratogenese: Bij de mens geen aanwijzingen voor schadelijkheid (echter op basis van een beperkte hoeveelheid gegevens). Bij dieren geen aanwijzingen voor schadelijkheid.
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt als alternatief bij heparine-intolerantie. Overweeg het monitoren van de anti-Xa-activiteit tijdens de behandeling met danaparoïde. Staak het gebruik zo mogelijk voor de bevalling vanwege meer kans op bloedingen bij de moeder.
Lactatie
Overgang in moedermelk: Onwaarschijnlijk vanwege de molecuulgrootte.
Farmacologisch effect: Onwaarschijnlijk, ook vanwege de lage orale biologische beschikbaarheid (inactivering in het maag-darmkanaal).
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt als alternatief bij heparine-intolerantie.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onwaarschijnlijk vanwege de molecuulgrootte.
Farmacologisch effect: Onwaarschijnlijk, ook vanwege de lage orale biologische beschikbaarheid (inactivering in het maag-darmkanaal).
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt als alternatief bij heparine-intolerantie.
Contra-indicaties
- actieve klinisch significante bloeding;
- acute bacteriële endocarditis;
- ernstige nierinsufficiëntie met een creatinineklaring < 20 ml/min; bij de behandeling van VTE: < 30 ml/min.
Contra-indicaties
- hemorragisch CVA in de afgelopen 3 maanden;
- ernstige ongecontroleerde hypertensie;
- retinopathie door diabetes mellitus;
- actief ulcus in het maag-darmkanaal, tenzij dit de reden voor operatie is;
- de toepassing van loco-regionale, epidurale of spinale anesthesie na gebruik van danaparoïde in de voorgaande 24 uur.
De onderstaande contra-indicaties zijn óók van toepassing, tenzij de patiënt een HIT heeft en er géén alternatieve antitrombotische behandeling mogelijk is:
- ernstige hemorragische diathese, zoals hemofilie en idiopathische trombocytopenische purpura;
- recente (< 1 week geleden) of thans actieve bloeding (bv. intracraniaal, gastro-intestinaal, intra-oculair, pulmonaal);
- ernstige lever- of nierinsufficiëntie;
- beschadiging aan het centraal zenuwstelsel, operaties aan ruggenmerg en ogen;
- acute bacteriële endocarditis.
Waarschuwingen en voorzorgen
Voorzichtig toepassen bij een verhoogd bloedingsrisico zoals bij ouderen, een verminderde nierfunctie, verminderde leverfunctie, congenitale of verworven bloedingsstoornissen (bv. trombocytenaantal < 50.000/mm³), een actieve ulcererende maag-darmbloeding, recente intracraniële bloeding of kort na een hersen-, ruggenmerg- of oogoperatie. Wees ook voorzichtig in de eerste 3 dagen na een andere operatieve ingreep; fondaparinux dan alleen toepassen indien chirurgische hemostase bewerkstelligd is.
Overweeg controle van het trombocytenaantal aan het begin en het eind van de behandeling, vooral bij een vervolgtherapie met (laagmoleculair) heparine.
Bij preventie van VTE en voor de behandeling van IA/non–STEMI en STEMI tevens voorzichtig bij: lichaamsgewicht < 50 kg (afnemende uitscheiding met het gewicht), ernstige leverinsufficiëntie (deficiëntie in bloedstollingsfactoren) vanwege een toegenomen bloedingsrisico. Voor de preventie van VTE voorzichtig toepassen bij matige nierinsufficiëntie (creatinineklaring < 50 ml/min) en bij IA/non–STEMI of STEMI bij creatinineklaring van 20–30 ml/min. Voor de behandeling van VTE voorzichtig toepassen bij matige nierinsufficiëntie (creatinineklaring 30-50 ml/min), bij een ernstige leverinsufficiëntie vanwege een tekort aan stollingsfactoren en bij een lichaamsgewicht < 50 kg. Tevens voorzichtig toepassen bij patiënten met een voorgeschiedenis van HIT; er zijn geen gegevens over gebruik van fondaparinux bij HIT type II.
Bij gebruik van spinale of epidurale anesthesie of spinale punctie tijdens behandeling is er kans op epidurale of spinale hematomen met het risico van langdurige of permanente verlamming. Er is meer kans op deze complicaties bij gebruik van post-operatieve epidurale verblijfskatheter of gelijktijdig gebruik van andere geneesmiddelen die de hemostase beïnvloeden. Bij gebruik ter behandeling van VTE geen spinale/epidurale anesthesie toepassen.
Ter behandeling van acute symptomatische spontane oppervlakkige veneuze trombose is de veiligheid en werkzaamheid van fondaparinux niet vastgesteld bij oppervlakkige veneuze trombose binnen 3 cm van de saphenofemorale verbinding, veneuze trombose na sclerotherapie, of door een complicatie van een intraveneuze lijn; tevens zijn er geen gegevens over het gebruik bij patiënten met oppervlakkige veneuze trombose in de afgelopen 3 maanden, veneuze trombo–embolische ziekte in de afgelopen 6 maanden, een bijkomende diepveneuze trombose (DVT), een actieve vorm van kanker, een ernstige leverinsufficiëntie of een lichaamsgewicht < 50 kg. Voor de behandeling van VTE zijn er geen gegevens betreffende werkzaamheid en veiligheid bij personen met een lichaamsgewicht > 100 kg én een creatinineklaring van 30–50 ml/min; zie ook de rubriek Dosering. Voor de behandeling van VTE is er tevens beperkte informatie bij hemodynamisch instabiele patiënten en zijn er geen gegevens bij een trombolyse, een embolectomie of een plaatsing van een vena cava filter.
De veiligheid en werkzaamheid bij leeftijd < 17 jaar is niet onderzocht.
Waarschuwingen en voorzorgen
De antifactor Xa-activiteit van danaparoïde vertoont een ander verband met de klinische effectiviteit dan die van (laagmoleculaire) heparine(n). Zie voor meer informatie over het testen van het effect van danaparoïde met een antifactor Xa-activiteitsmeting de richtlijn Antitrombotisch beleid (2020).
Voorzichtig toepassen bij een matige nier- en/of leverfunctiestoornis met verminderde bloedstolling, bij ulcera van het maag-darmkanaal of andere ziekten die kunnen leiden tot verhoogd gevaar van bloedingen in een vitaal orgaan of gebied.
Bij toepassing van spinale/epidurale anesthesie of lumbale punctie tijdens behandeling kan het optreden van epidurale of spinale hematomen, met het risico van langdurige of permanente paralyse niet worden uitgesloten. Er is meer kans op deze complicaties bij gebruik van een post-operatieve epidurale verblijfskatheter, gelijktijdig gebruik van andere geneesmiddelen die de hemostase beïnvloeden (zoals NSAID's, anticoagulantia), traumatische of herhaalde neuraxiale puncties of bij misvorming van de wervelkolom of een ruggenmergoperatie in de voorgeschiedenis. Deze complicaties zijn niet gemeld bij gebruik van danaparoïde 750 AXa-E 2×/dag of minder. Overweeg met het gebruik van danaparoïde te wachten tot minimaal 4 uur na de spinale/epidurale punctie of verwijdering van de katheter. Spinale/epidurale anesthesie of een lumbaalpunctie mag niet worden uitgevoerd binnen 24 uur na toediening van danaparoïde in een therapeutische dosering. Bij een creatinineklaring van 15–30 ml/min overwegen de tijd tussen het plaatsen of verwijderen van een katheter te verlengen, vanwege de langzamere eliminatie van danaparoïde. Instrueer patiënten na spinale/epidurale anesthesie of een lumbaalpunctie direct contact op te nemen bij verschijnselen van een neurologische stoornis, zoals pijn in het midden van de rug, sensorische of motorische uitvalsverschijnselen, disfunctie van darmen en/of blaas. Bij vermoeden van een spinaal hematoom decompressie van het ruggenmerg overwegen.
Danaparoïde heeft een lage incidentie van trombocyten-kruisreactiviteit (< 10%) met plasma van patiënten die gesensibiliseerd zijn voor heparine; vóór toepassing bij deze patiënten kruisreactiviteit met een in-vitro-test uitsluiten. Vóór behandeling treedt bij ca. 5%, tijdens behandeling bij ca. 3% kruisreactie van danaparoïde met het heparine-geïnduceerde antilichaam op. Eén van de hoofdoorzaken van de kruisreactiviteit vóór de behandeling lijkt echter te worden gevormd door in de circulatie achtergebleven heparine, na eerdere toediening ervan. Tijdens de eerste week van de behandeling de trombocytenaantallen dagelijks controleren, tijdens de tweede en derde week om de dag en daarna wekelijks tot maandelijks. Wanneer danaparoïde toch gestart wordt bij een positieve kruisreactietest, het aantal trombocyten dagelijks controleren. Bij optreden van antilichaamgeïnduceerde trombocytopenie de behandeling staken.
Gedurende 5 uur na toediening is de bepaling van de protrombinetijd en de Trombotest onbetrouwbaar.
Er is geen ervaring met de omzetting van danaparoïde naar een DOAC.
Hulpstof: Natriumsulfiet kan bij daarvoor gevoelige personen (m.n. asthmatici) bronchospasmen en/of anafylactische shock veroorzaken.
Overdosering
Symptomen
Bloedingen.
Neem voor meer informatie over een vergiftiging met fondaparinux contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor informatie over een overdosering met danaparoïde contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Selectieve remmer van geactiveerd factor X (Xa). Door selectieve binding aan antitrombine III (ATIII) potentieert fondaparinux (ca. 300×) de intrinsieke neutralisatie van factor Xa door ATIII. De neutralisatie van factor Xa onderbreekt de bloedstollingscascade en remt zowel de trombinevorming als de trombusformatie. Fondaparinux inactiveert trombine (geactiveerd factor II) niet en heeft geen effect op de bloedplaatjes. Het heeft geen effect op de routine coagulatietesten zoals geactiveerde partiële tromboplastinetijd (aPTT; bij hogere doses kunnen lichte veranderingen in de aPTT optreden), geactiveerde stollingstijd (ACT) of protrombinetijd (PT)/International Normalised Ratio (INR)-testen in plasma, noch op bloedingstijd of fibrinolytische activiteit.
Kinetische gegevens
Resorptie | s.c. snel en volledig. |
F | 100%. |
T max | s.c. ca. 2 uur. |
V d | 0,1–0,2 l/kg. |
Eiwitbinding | grotendeels aan antitrombine-eiwit, dosisafhankelijk, 98,6–97% in de concentratierange van 0,5–2 mg/l. |
Metabolisering | geen aanwijzingen voor metabolisering of vorming van actieve metabolieten. |
Eliminatie | 64–77% onveranderd met de urine. |
T 1/2el | 17 uur bij gezonde, jonge personen; 21 uur bij gezonde ouderen; 29 uur bij matig verminderde nierfunctie (creatinineklaring 30–50 ml/min); 72 uur bij ernstige nierinsufficiëntie (creatinineklaring < 30 ml/min). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Antitromboticum. Mengsel van laagmoleculaire gesulfateerde glycosaminoglycuronanen, voornamelijk bestaand uit heparansulfaat en dermatansulfaat. Danaparoïde heeft bij therapeutische doseringen geen of slechts een gering effect op de hemostatische plugvorming, de bloedplaatjesfunctie en -aggregatie en geen duidelijk effect op de bloedingstijd. Het heeft een hoge ratio in antifactor Xa/antitrombine-activiteit, resulterend in remming van de trombine- en trombusvorming.
Kinetische gegevens
F | s.c. ca. 100% . |
T max | s.c. 4–5 uur. |
Eliminatie | vnl. met de urine. |
T 1/2el | ca. 25 uur (plasma-anti-Xa activiteit), ca. 7 uur (trombinevorming-remmende activiteit), onafhankelijk van dosering en toedieningsweg; verlengd bij (sterk) verminderde nierfunctie. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
fondaparinux hoort bij de groep heparinen, overige.
Groepsinformatie
danaparoïde hoort bij de groep heparinen, overige.
Kosten
Kosten laden…Kosten
Kosten laden…Zie ook
Geneesmiddelgroep
Indicaties
- Behandeling van een NSTEMI/IAP ACS
- Behandeling van een STEMI ACS
- preventie van een veneuze trombo-embolie bij orthopedische ingrepen
- trombo-embolie, behandeling