Samenstelling
Heparine Leo (Na-zout) Leo Pharma bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 5.000 IE/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 5 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Arixtra (Na-zout) Mylan bv
- Toedieningsvorm
- Oplossing voor injectie
- Sterkte
- 5 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 0,3 ml, 0,5 ml
- Toedieningsvorm
- Oplossing voor injectie
- Sterkte
- 12,5 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 0,4 ml, 0,6 ml, 0,8 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Let op: de ESC Guidelines for the management of acute coronary syndromes (2023) worden verwerkt nadat de NVvC hun aanbevelingen voor de Nederlandse situatie hebben uitgebracht.
Geef bij vermoeden van een acuut coronair syndroom (ACS), als pijnbestrijding in de acute fase, nitroglycerine oromucosaal of isosorbidedinitraat sublinguaal. Geef bij een contra-indicatie of aanhoudende matige tot ernstige pijn morfine i.v. of fentanyl i.v. of intranasaal. Start bij STEMI zo snel mogelijk dubbele trombocytenaggregatieremming (DAPT), bij voorkeur binnen 24 uur na het ontstaan van klachten. Een STEMI wordt verder behandeld met reperfusie door percutane coronaire interventie (PCI). Geef peri-procedureel een parenteraal anticoagulans. Bij een NSTEMI (incl. IAP) wordt eerst aanvullend onderzoek en een risicoanalyse verricht. DAPT kan direct na het stellen van de diagnose worden gestart. Bij mogelijkheid tot een coronairangiogram binnen 24 uur kan ook worden volstaan met enkelvoudige trombocytenaggregatieremming.
Behandel een veneuze trombo-embolie (diepveneuze trombo-embolie of longembolie) initieel met een direct-werkend oraal anticoagulans (DOAC) (voorkeur) of met de combinatie van een laagmoleculairgewicht heparine (LMWH) en een vitamine K-antagonist (VKA), gevolgd door een onderhoudsbehandeling met een DOAC resp. een VKA. De behandelduur is minimaal 3 maanden, en hangt o.a. af van of er sprake is van een uitlokkende factor of een recidief, en het bloedingsrisico. Bij een levensbedreigende longembolie of bij phlegmasia caerulea dolens wordt na trombolyse de behandeling gecontinueerd met ongefractioneerde heparine.
Advies
De keuze voor tromboseprofylaxe ter preventie van veneuze trombo-embolie (VTE) wordt bepaald door de soort ingreep, het bloedingsrisico en individuele risicofactoren. Bij grote orthopedische ingrepen is tromboseprofylaxe in alle gevallen geïndiceerd. Bij een preoperatief niet-ontstolde patiënt is een laagmoleculairgewicht heparine (LMWH) eerste keus. Tweede keus bij een electieve totale heup- of knievervangende operatie is een DOAC (dabigatran, apixaban of rivaroxaban) of fondaparinux. Bij heupfractuurchirurgie is fondaparinux tweede keus. Bij artroscopie van de knie is profylaxe doorgaans niet nodig. Overweeg een LMWH bij een risicopatiënt of bij een patiënt die een complexe ingreep ondergaat. Bij rugchirurgie is tromboseprofylaxe geïndiceerd bij een patiënt met één of meer additionele risicofactoren voor VTE. Kies voor een LMWH of mechanische profylaxe. Bij een patiënt zonder additionele risicofactoren voor VTE kan tromboseproflaxe worden overwogen.
Let op: de ESC Guidelines for the management of acute coronary syndromes (2023) worden verwerkt nadat de NVvC hun aanbevelingen voor de Nederlandse situatie hebben uitgebracht.
Geef bij vermoeden van een acuut coronair syndroom (ACS), als pijnbestrijding in de acute fase, nitroglycerine oromucosaal of isosorbidedinitraat sublinguaal. Geef bij een contra-indicatie of aanhoudende matige tot ernstige pijn morfine i.v. of fentanyl i.v. of intranasaal. Start bij STEMI zo snel mogelijk dubbele trombocytenaggregatieremming (DAPT), bij voorkeur binnen 24 uur na het ontstaan van klachten. Een STEMI wordt verder behandeld met reperfusie door percutane coronaire interventie (PCI). Geef peri-procedureel een parenteraal anticoagulans. Bij een NSTEMI (incl. IAP) wordt eerst aanvullend onderzoek en een risicoanalyse verricht. DAPT kan direct na het stellen van de diagnose worden gestart. Bij mogelijkheid tot een coronairangiogram binnen 24 uur kan ook worden volstaan met enkelvoudige trombocytenaggregatieremming.
De medicamenteuze behandeling van een oppervlakkige tromboflebitis is vooral gericht op pijnstilling. Overweeg behandeling met fondaparinux (voorkeur) of rivaroxaban (offlabel) bij bepaalde risicofactoren voor uitbreiding. Overweeg in de tweedelijnszorg behandeling met een laagmoleculairgewicht heparine (LMWH) (offlabel) als alternatief. Een nadeel van fondaparinux is het niet kunnen couperen van bloedingen.
Behandel een veneuze trombo-embolie (diepveneuze trombo-embolie of longembolie) initieel met een direct-werkend oraal anticoagulans (DOAC) (voorkeur) of met de combinatie van een laagmoleculairgewicht heparine (LMWH) en een vitamine K-antagonist (VKA), gevolgd door een onderhoudsbehandeling met een DOAC resp. een VKA. De behandelduur is minimaal 3 maanden, en hangt o.a. af van of er sprake is van een uitlokkende factor of een recidief, en het bloedingsrisico.
Indicaties
- Behandeling van trombo-embolische aandoeningen (diepe veneuze trombose, longembolie), totdat een effectieve antistolling is bereikt met orale anticoagulantia.
- Profylaxe van stolling bij extracorporale circulatie, bv. bij dialyse, CVVH of hartchirurgie.
- Diffuse intravasale stolling.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Preventie van veneuze trombo-embolie (VTE) bij volwassenen:
- bij een orthopedische operatieve ingreep aan de onderste ledematen zoals een ingreep voor een heupfractuur, heupprothese of een ingrijpende knieoperatie;
- die een abdominale operatieve ingreep ondergaan en die een verwacht verhoogd risico hebben op trombo-embolische complicaties, zoals patiënten die de behandeling wegens een maligniteit ondergaan;
- bij wie veel kans op VTE bestaat en die geïmmobiliseerd zijn vanwege een acute ziekte zoals hartfalen en/of ademhalingsstoornissen, en/of infectieuze of inflammatoire ziekte.
- Behandeling van volwassenen met:
- instabiele angina (IA) of myocardinfarct zonder ST–elevatie (non–STEMI) voor wie een urgente percutane coronaire interventie (PCI) niet is geïndiceerd;
- myocardinfarct met ST–elevatie (STEMI) die trombolytica krijgen of aanvankelijk geen andere vorm van reperfusietherapie krijgen;
- acute symptomatische spontane oppervlakkige veneuze trombose van de onderste ledematen van ten minste 5 cm lang, zonder bijkomende diepveneuze trombose;
- veneuze trombo-embolie (VTE): diepveneuze trombose (DVT) of longembolie (PE), behalve bij hemodynamisch instabiele patiënten die trombolyse of pulmonaire embolectomie moeten ondergaan.
Gerelateerde informatie
Doseringen
Behandeling van trombo-embolische aandoeningen
Volwassenen
i.v.: begindosering 5000 IE, gevolgd door 20.000–40.000 IE per 24 uur in glucose 5% of NaCl 0,9% (= 15–25 IE/kg lichaamsgewicht per uur) als infusie; verdere dosering op geleide van stollingsonderzoek of heparinebepaling. Subcutaan: 250 IE/kg lichaamsgewicht elke 12 uur, evt. voorafgegaan door een i.v. oplaaddosis van 5000 IE.
Profylaxe van stolling bij extracorporale circulatie
Volwassenen
Dialyse: i.v.: begindosis 1250–3750 IE, afhankelijk van het lichaamsgewicht, gevolgd door 1200 IE per uur als infusie.
Open hartchirurgie: i.v.: 300 IE/kg bij operaties korter dan 2 uur, 450 IE/kg bij langer durende operaties.
Diffuse intravasale stolling
Volwassenen
i.v. als infusie: 10.000–20.000 IE per 24 uur in glucose 5% of NaCl 0,9% (= 7–15 IE/kg per uur).
Doseringen
Preventie VTE, postoperatief
Volwassenen
Subcutaan: De eerste injectie niet eerder dan 6 uur na het sluiten van de wond, mits hemostase is bereikt: 2,5 mg diep 1×/dag totdat de patiënt ambulant is, maar gedurende ten minste 5 tot 9 dagen. Bij patiënten die een ingreep voor heupfractuur ondergaan kan het risico op VTE langer dan 9 dagen na de operatie bestaan; bij deze patiënten kan de behandelduur met 24 dagen worden verlengd. Verminderde nierfunctie: Bij matig tot ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring 20–50 ml/min) de dosis reduceren tot 1,5 mg 1×/dag. Bij een creatinineklaring > 50 ml/min is geen dosisaanpassing nodig. Bij een creatinineklaring < 20 ml/min is het gebruik gecontra-indiceerd. Bij een verminderde leverfunctie: Bij een mild tot matig verminderde leverfunctie is geen dosisaanpassing nodig. Wees voorzichtig bij een ernstig verminderde leverfunctie vanwege ontbreken van gegevens over de toepassing bij deze indicatie.
Preventie VTE bij een acuut zieke patiënt met een hoog risico op trombo-embolische complicaties
Volwassenen
Subcutaan: 2,5 mg 1×/dag gedurende 6 tot 14 dagen. Verminderde nierfunctie: Bij matig tot ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring 20–50 ml/min) de dosis reduceren tot 1,5 mg 1×/dag. Bij een creatinineklaring > 50 ml/min is geen dosisaanpassing nodig. Bij een creatinineklaring < 20 ml/min is het gebruik gecontra-indiceerd. Bij een verminderde leverfunctie: Bij een mild tot matig verminderde leverfunctie is geen dosisaanpassing nodig. Wees voorzichtig bij een ernstig verminderde leverfunctie vanwege ontbreken van gegevens over de toepassing bij deze indicatie.
Behandeling van instabiele angina of myocardinfarct zonder ST–elevatie (non–STEMI)
Volwassenen
Subcutaan: 2,5 mg 1×/dag zo spoedig mogelijk na diagnose beginnen en gedurende maximaal 8 dagen of tot ontslag uit het ziekenhuis (indien dat eerder is). Indien toch een PCI nodig is, fondaparinux staken tijdens PCI (vervangen door heparine) en ten minste 2 uur na verwijderen van de katheterschacht fondaparinux weer toedienen. Bij patiënten die coronair arterie 'bypass-graft' (CABG) moeten ondergaan, indien mogelijk fondaparinux 24 uur voorafgaand aan de operatie staken; 48 uur na de operatie kan fondaparinux worden hervat. Verminderde nierfunctie: Bij een creatinineklaring > 20 ml/min is geen dosisaanpassing nodig. Bij een creatinineklaring < 20 ml/min is het gebruik gecontra-indiceerd. Bij een verminderde leverfunctie: Bij een mild tot matig verminderde leverfunctie is geen dosisaanpassing nodig. Wees voorzichtig bij een ernstig verminderde leverfunctie vanwege ontbreken van gegevens over de toepassing bij deze indicatie.
Behandeling van myocardinfarct met ST–elevatie (STEMI)
Volwassenen
Intraveneus, subcutaan: Eenmalig 2,5 mg intraveneus vervolgens 2,5 mg diep subcutaan 1×/dag zo spoedig mogelijk na diagnose beginnen en gedurende maximaal 8 dagen of tot ontslag uit het ziekenhuis (indien dat eerder is). Indien een PCI nodig is, fondaparinux vóór en tijdens PCI staken (vervangen door heparine) en ten minste 3 uur na verwijdering van de katheterschacht fondaparinux weer toedienen. Bij patiënten die coronair arterie 'bypass-graft' (CABG) moeten ondergaan, indien mogelijk fondaparinux 24 uur voorafgaand aan de operatie staken; 48 uur na de operatie kan fondaparinux worden hervat. Verminderde nierfunctie: Bij een creatinineklaring > 20 ml/min is geen dosisaanpassing nodig. Bij een creatinineklaring < 20 ml/min is het gebruik gecontra-indiceerd. Bij een verminderde leverfunctie: Bij een mild tot matig verminderde leverfunctie is geen dosisaanpassing nodig. Wees voorzichtig bij een ernstig verminderde leverfunctie vanwege ontbreken van gegevens over de toepassing bij deze indicatie.
Behandeling van oppervlakkige veneuze trombose
Volwassenen
Subcutaan: 2,5 mg 1×/dag gedurende minimaal 30 dagen, bij patiënten met veel kans op trombo–embolische complicaties tot maximaal 45 dagen. Indien bij deze patiënten een operatie of invasieve ingreep nodig is, 24 uur vóór de ingreep geen fondaparinux toedienen. Na de ingreep minimaal 6 uur wachten met toedienen, op voorwaarde dat hemostase is bereikt. Verminderde nierfunctie: Bij matig tot ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring 20–50 ml/min) de dosis reduceren tot 1,5 mg 1×/dag. De veiligheid en werkzaamheid van de dosis van 1,5 mg zijn niet onderzocht. Bij een creatinineklaring > 50 ml/min is geen dosisaanpassing nodig. Bij een creatinineklaring < 20 ml/min is het gebruik gecontra-indiceerd. Bij een verminderde leverfunctie: Gebruik wordt afgeraden vanwege ontbreken van gegevens over de toepassing bij deze indicatie.
Behandeling van diepveneuze trombose of longembolie
Volwassenen (incl. ouderen)
Subcutaan: bij een lichaamsgewicht van 50–100 kg: 7,5 mg 1×/dag; bij een lichaamsgewicht < 50 kg: 5 mg 1×/dag; bij een lichaamsgewicht > 100 kg: 10 mg 1×/dag. Behandelduur: minimaal 5 dagen, meestal 7–10 dagen; zo snel mogelijk ook een VKA starten, meestal binnen 72 uur. De klinische ervaring met behandelingen langer dan 10 dagen is beperkt. Bij matig tot ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring 20–50 ml/min) én een lichaamsgewicht > 100 kg: vanwege onvoldoende ervaring in deze patiëntpopulatie kan overwogen worden na de initiële dagdosis van 10 mg de dosis te verlagen tot 7,5 mg. Dit is gebaseerd op farmacokinetische modellen. Bij een verminderde leverfunctie: Bij een mild tot matig verminderde leverfunctie is geen dosisaanpassing nodig. Wees voorzichtig bij een ernstig verminderde leverfunctie vanwege ontbreken van gegevens over toepassing bij deze indicatie, en vanwege een verhoogd bloedingsrisico.
Indien de behandeling wordt voortgezet met (laagmoleculair) heparine, de eerste injectie in het algemeen één dag na de laatste fondaparinuxinjectie toedienen. Indien een vervolgbehandeling met een vitamine K-antagonist nodig is, de behandeling met fondaparinux voortzetten totdat de gewenste INR-waarde is bereikt.
Toediening: S.c.-toediening bij voorkeur diep injecteren in liggende houding, afwisselend links en rechts in een buikplooi in de anterolaterale en posterolaterale buikwand.
Bijwerkingen
Vaak (1-10%): hemorragie, hematoom. Erytheem. Verhoogde transaminasewaarden.
Soms (0,1-1%): trombocytopenie (waaronder HIT type I of type II). Anafylactische reactie, overgevoeligheid. Huiduitslag (bv. erythemateus, gegeneraliseerd, maculeus, (maculo)papuleus), urticaria, jeuk, huidnecrose, alopecia. Osteoporose (bij langdurige behandeling). Priapisme. Hyperkaliëmie. Reacties op de injectieplaats. Verlengde geactiveerde partiële tromboplastinetijd (APTT) buiten de therapeutische waarden.
Bijwerkingen
Vaak (1-10%): bloedingen zoals een gastro-intestinale bloeding, utero-vaginale bloeding, oogbloeding, bloedneus, tandvleesbloeding, hematurie, hemoptoë, hematoom, purpura, hemartrose, postoperatieve bloeding. Anemie.
Soms (0,1-1%): trombocytopenie, trombocytemie, abnormale bloedplaatjes. Hoofdpijn. Dyspneu. Misselijkheid, braken. Stijging van leverenzymwaarden, abnormale leverfunctie. Erythemateuze huiduitslag, jeuk. (Perifeer) oedeem, koorts, pijn (op de borst), wondafscheiding.
Zelden (0,01-0,1%): allergische reactie (waaronder zeer zeldzame meldingen van angio–oedeem, anafylactische/anafylactoïde reacties). Andere bloedingen zoals een leverbloeding, intracraniële/intracerebrale bloeding, retroperitoneale bloeding. Postoperatieve wondinfectie. Angst, verwardheid, slaperigheid, (draai–)duizeligheid. Hypotensie. Vermoeidheid, opvliegers, pijn in het been, genitaal oedeem, blozen, syncope. Hoesten. Dyspepsie, gastritis, obstipatie, diarree, bilirubinemie. Gestegen niet-eiwitgebonden stikstof (zoals ureum, urinezuur, aminozuren), reactie op de injectieplaats. Hypokaliëmie.
Verder bij IA/non–STEMI of STEMI: atriumfibrilleren, ventriculaire tachycardie.
Interacties
Vermijd gebruik van andexanet α voorafgaand aan heparinisatie (bv. tijdens een operatie). Andexanet α veroorzaakt ongevoeligheid voor heparine. Het gebruik van andexanet α als antidotum voor heparine of LMWH's is niet geëvalueerd en wordt niet aanbevolen.
Het anti-coagulerend effect van heparine kan worden versterkt door geneesmiddelen die invloed hebben op het coagulatiesysteem, zoals middelen die de bloedplaatjesfunctie remmen bv. NSAID's, SSRI's, vitamine K antagonisten, proteïne C en directe trombineremmers; combinatie vermijden of zorgvuldig controleren.
Interacties
Bij gebruik ter preventie of behandeling van VTE niet gelijktijdig toepassen met middelen die een groter bloedingsrisico veroorzaken zoals fibrinolytica, GPIIb/IIIa-receptorantagonisten, (laagmoleculairgewicht) heparine, heparinoïden; ter behandeling van oppervlakkige veneuze trombose of instabiele angina of myocardinfarct met of zonder ST–elevatie de combinatie alleen met voorzichtigheid toepassen. Voorzichtig zijn bij combinatie met een VKA ter behandeling van VTE. Wees tevens voorzichtig bij gelijktijdig gebruik van andere trombocytenaggregatieremmers of NSAID's.
Zwangerschap
Heparine passeert de placenta niet.
Teratogenese: Bij de mens geen aanwijzingen voor schadelijkheid.
Advies: Kan worden gebruikt. Stop het gebruik zo mogelijk 24 uur voor de bevalling in verband met meer kans op bloedingen bij de moeder.
Overig: Voor epidurale anesthesie, zie waarschuwingen/voorzorgen. Benzylalcohol (in de injectievloeistof) kan ophopen en leiden tot metabole acidose.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens geen aanwijzingen voor schadelijkheid (op basis van een zeer beperkte hoeveelheid gegevens). Fondaparinux lijkt in beperkte mate bij de foetus terecht te kunnen komen (concentratie in het navelstrengbloed bleek 10% te zijn van de maternale plasmaconcentratie). De hoeveelheid fondaparinux die de foetus op deze manier bereikt, lijkt echter onvoldoende voor een anticoagulerend effect.
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt als alternatief bij heparine-intolerantie. Overweeg het monitoren van de anti-Xa-activiteit tijdens de behandeling met fondaparinux. Staak het gebruik zo mogelijk voor de bevalling vanwege meer kans op bloedingen bij de moeder.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Nee.
Advies: Kan worden gebruikt.
Overig: Benzylalcohol (in de injectievloeistof) kan ophopen en leiden tot metabole acidose.
Lactatie
Overgang in moedermelk: Onwaarschijnlijk vanwege de molecuulgrootte.
Farmacologisch effect: Onwaarschijnlijk, ook vanwege de lage orale biologische beschikbaarheid (inactivering in het maag-darmkanaal).
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt als alternatief bij heparine-intolerantie.
Contra-indicaties
- Heparine-geïnduceerde trombocytopenie (HIT) type II (actueel of in de voorgeschiedenis).
- Actieve ernstige hemorragie, die voldoet aan één van de volgende criteria:
- levensbedreigende bloeding;
- optredend op een kritieke locatie of in een orgaan (zoals intracraniaal, intraspinaal, intra-oculair, retroperitoneaal, in een niet-geopereerd gewricht of pericardiaal, intra-uterien of intramusculair met compartiment syndroom);
- klinische bloeding leidend tot een hemoglobineverlaging van 1,24 mmol/l of meer;
- klinische bloeding leidend tot transfusie van minimaal 2 eenheden rode bloedcellen of volbloed;
- bloeding in operatiegebied leidend tot heroperatie, een ongebruikelijke medische interventie ter verlichting (zoals drainage of punctie van hematoom in operatiegebied, overplaatsing naar IC of spoedeisende hulp).
- Risicofactoren voor ernstige hemorragie zoals ongecontroleerde ernstige hypertensie, ernstige leverinsufficiëntie, intracraniële bloedingen of verwondingen, operaties aan het centraal zenuwstelsel, ogen of oren, retinopathie door diabetes of hypertensie en abortus imminens.
- Septische endocarditis.
- Formuleringen die benzylalcohol bevatten mogen niet toegediend worden aan prematuren of pasgeborenen.
- Neuraxisblokkade bij patiënten die heparine toegediend krijgen als behandeling.
Contra-indicaties
- actieve klinisch significante bloeding;
- acute bacteriële endocarditis;
- ernstige nierinsufficiëntie met een creatinineklaring < 20 ml/min; bij de behandeling van VTE: < 30 ml/min.
Waarschuwingen en voorzorgen
Heparine geïnduceerde trombocytopenie (HIT): Vanwege de kans op HIT type II het aantal trombocyten bepalen vóór het begin van de behandeling, en vervolgens elke 2-3 dagen (te beginnen op dag 4) tot dag 14 (of totdat heparine wordt gestopt). Bij ontwikkeling van HIT type II (meestal binnen 5-14 dagen na de eerste dosis, een 'rapid-onset' is mogelijk bij eerdere blootstelling aan heparine) heparine staken. Bij een klinisch significante trombocytopenie eerst een in vitro aggregatietest met heparine uitvoeren voordat behandeling ingesteld wordt; een positieve test is een contra-indicatie voor heparine. Trombocytenwaarden normaliseren gewoonlijk binnen 3-4 weken na staken van de behandeling.
Hyperkaliëmie: Heparine kan door onderdrukken van de aldosteronsecretie hyperkaliëmie veroorzaken (meestal reversibel), vooral bij diabetes mellitus, chronische nierinsufficiëntie, metabole acidose, een verhoogde plasmaspiegel voor het begin van de behandeling, combinatie met andere plasmakaliumverhogende geneesmiddelen en een langdurige behandeling met heparine. Bij risicopatiënten voor het begin van de behandeling en daarna regelmatig de kaliumspiegel bepalen.
I.m.-injecties: Gedurende de behandeling met heparine geen i.m.-injecties toedienen, vanwege de kans op bloedingen.
Neuraxisblokkade: Bij gebruik van spinale/epidurale anesthesie of spinale punctie tijdens profylactische behandeling is er kans op epidurale of spinale hematomen met kans op langdurige of permanente verlamming. Er is meer kans op deze complicaties bij gebruik van een post-operatieve epidurale/spinale verblijfskatheter of gelijktijdig gebruik van andere geneesmiddelen die de hemostase beïnvloeden. Aanbrengen of verwijderen van een epidurale of spinale katheter uitstellen tot 4-6 uur na de laatste intraveneuze dosis heparine voor tromboseprofylaxe, de volgende dosis mag pas minimaal 1 uur na aanbrengen of verwijderen (weer) gegeven worden. Bij behandeldoseringen van heparine het aanbrengen of verwijderen van de katheter tevens uitstellen tot 4-6 uur na de intraveneuze toediening van heparine of 8-12 uur na de laatste subcutane toediening van heparine. Extra voorzichtig zijn als er ook andere anticoagulantia worden gebruikt. Indien tijdens de regelmatige controle een neurologische beschadiging wordt opgemerkt, is dringend decompressie van het ruggenmerg nodig.
Hemorragie: De belangrijkste bijwerking van heparine is een bloeding. Het risico hierop kan worden verkleind door zorgvuldige controle van de therapie op geleide van stollingsonderzoek bijvoorbeeld de geactiveerde partiële tromboplastinetijd (APTT). Voorzichtig bij toediening aan patiënten met meer kans op een bloeding.
Schildklieronderzoek kan worden beïnvloed.
Hulpstoffen:
- Benzylalcohol (in de injectievloeistof) bij voorkeur niet gebruiken bij pasgeborenen (< 4 w.) vanwege ernstige bijwerkingen (zoals ‘gasping’-syndroom) én maximaal één week gebruiken bij jonge kinderen (< 3 j.), vanwege stapeling. Gebruik van benzylalcohol bij een nier- of leverfunctiestoornis kan door ophoping leiden tot metabole acidose.
- Methyl- en propylparahydroxybenzoaat (in de injectievloeistof) kunnen in zeldzame gevallen bronchospasmen geven.
Waarschuwingen en voorzorgen
Voorzichtig toepassen bij een verhoogd bloedingsrisico zoals bij ouderen, een verminderde nierfunctie, verminderde leverfunctie, congenitale of verworven bloedingsstoornissen (bv. trombocytenaantal < 50.000/mm³), een actieve ulcererende maag-darmbloeding, recente intracraniële bloeding of kort na een hersen-, ruggenmerg- of oogoperatie. Wees ook voorzichtig in de eerste 3 dagen na een andere operatieve ingreep; fondaparinux dan alleen toepassen indien chirurgische hemostase bewerkstelligd is.
Overweeg controle van het trombocytenaantal aan het begin en het eind van de behandeling, vooral bij een vervolgtherapie met (laagmoleculair) heparine.
Bij preventie van VTE en voor de behandeling van IA/non–STEMI en STEMI tevens voorzichtig bij: lichaamsgewicht < 50 kg (afnemende uitscheiding met het gewicht), ernstige leverinsufficiëntie (deficiëntie in bloedstollingsfactoren) vanwege een toegenomen bloedingsrisico. Voor de preventie van VTE voorzichtig toepassen bij matige nierinsufficiëntie (creatinineklaring < 50 ml/min) en bij IA/non–STEMI of STEMI bij creatinineklaring van 20–30 ml/min. Voor de behandeling van VTE voorzichtig toepassen bij matige nierinsufficiëntie (creatinineklaring 30-50 ml/min), bij een ernstige leverinsufficiëntie vanwege een tekort aan stollingsfactoren en bij een lichaamsgewicht < 50 kg. Tevens voorzichtig toepassen bij patiënten met een voorgeschiedenis van HIT; er zijn geen gegevens over gebruik van fondaparinux bij HIT type II.
Bij gebruik van spinale of epidurale anesthesie of spinale punctie tijdens behandeling is er kans op epidurale of spinale hematomen met het risico van langdurige of permanente verlamming. Er is meer kans op deze complicaties bij gebruik van post-operatieve epidurale verblijfskatheter of gelijktijdig gebruik van andere geneesmiddelen die de hemostase beïnvloeden. Bij gebruik ter behandeling van VTE geen spinale/epidurale anesthesie toepassen.
Ter behandeling van acute symptomatische spontane oppervlakkige veneuze trombose is de veiligheid en werkzaamheid van fondaparinux niet vastgesteld bij oppervlakkige veneuze trombose binnen 3 cm van de saphenofemorale verbinding, veneuze trombose na sclerotherapie, of door een complicatie van een intraveneuze lijn; tevens zijn er geen gegevens over het gebruik bij patiënten met oppervlakkige veneuze trombose in de afgelopen 3 maanden, veneuze trombo–embolische ziekte in de afgelopen 6 maanden, een bijkomende diepveneuze trombose (DVT), een actieve vorm van kanker, een ernstige leverinsufficiëntie of een lichaamsgewicht < 50 kg. Voor de behandeling van VTE zijn er geen gegevens betreffende werkzaamheid en veiligheid bij personen met een lichaamsgewicht > 100 kg én een creatinineklaring van 30–50 ml/min; zie ook de rubriek Dosering. Voor de behandeling van VTE is er tevens beperkte informatie bij hemodynamisch instabiele patiënten en zijn er geen gegevens bij een trombolyse, een embolectomie of een plaatsing van een vena cava filter.
De veiligheid en werkzaamheid bij leeftijd < 17 jaar is niet onderzocht.
Overdosering
Symptomen
hemorragie.
Therapie
bij lichte bloeding is staken van de behandeling vaak voldoende, aangezien heparine snel geëlimineerd wordt. Bij ernstige bloedingen protamine als antidotum toedienen.
Overdosering
Symptomen
Bloedingen.
Neem voor meer informatie over een vergiftiging met fondaparinux contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Anticoagulans dat direct aangrijpt op de stollingsfactoren. Intraveneus toegediend is heparine direct werkzaam. Bij toediening in lage dosering heeft het vnl. een indirecte werking. In hogere, therapeutisch werkzame, dosering worden factor Xa en factor IIa (trombine) geneutraliseerd. Door het neutraliseren van factor IIa wordt de omzetting van fibrinogeen in fibrine geremd. Bij de profylactische subcutane toediening wordt alleen factor Xa geneutraliseerd.
Werking: i.v. direct, s.c. na 20–60 min.
Kinetische gegevens
Metabolisering | waarschijnlijk via het weefselmacrofagensysteem, bij verzadiging van het systeem in de lever door heparinase. |
Eliminatie | met de urine, vnl. als metabolieten (heparine zelf pas na hoge i.v. doses). |
T 1/2el | ½–3 uur, neemt toe met de dosis. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Selectieve remmer van geactiveerd factor X (Xa). Door selectieve binding aan antitrombine III (ATIII) potentieert fondaparinux (ca. 300×) de intrinsieke neutralisatie van factor Xa door ATIII. De neutralisatie van factor Xa onderbreekt de bloedstollingscascade en remt zowel de trombinevorming als de trombusformatie. Fondaparinux inactiveert trombine (geactiveerd factor II) niet en heeft geen effect op de bloedplaatjes. Het heeft geen effect op de routine coagulatietesten zoals geactiveerde partiële tromboplastinetijd (aPTT; bij hogere doses kunnen lichte veranderingen in de aPTT optreden), geactiveerde stollingstijd (ACT) of protrombinetijd (PT)/International Normalised Ratio (INR)-testen in plasma, noch op bloedingstijd of fibrinolytische activiteit.
Kinetische gegevens
Resorptie | s.c. snel en volledig. |
F | 100%. |
T max | s.c. ca. 2 uur. |
V d | 0,1–0,2 l/kg. |
Eiwitbinding | grotendeels aan antitrombine-eiwit, dosisafhankelijk, 98,6–97% in de concentratierange van 0,5–2 mg/l. |
Metabolisering | geen aanwijzingen voor metabolisering of vorming van actieve metabolieten. |
Eliminatie | 64–77% onveranderd met de urine. |
T 1/2el | 17 uur bij gezonde, jonge personen; 21 uur bij gezonde ouderen; 29 uur bij matig verminderde nierfunctie (creatinineklaring 30–50 ml/min); 72 uur bij ernstige nierinsufficiëntie (creatinineklaring < 30 ml/min). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
heparine hoort bij de groep heparinen, overige.
Groepsinformatie
fondaparinux hoort bij de groep heparinen, overige.
Kosten
Kosten laden…Kosten
Kosten laden…Zie ook
Geneesmiddelgroep
Indicaties
Externe links
Zie ook
Geneesmiddelgroep
Indicaties
- Behandeling van een NSTEMI/IAP ACS
- Behandeling van een STEMI ACS
- preventie van een veneuze trombo-embolie bij orthopedische ingrepen
- trombo-embolie, behandeling