Samenstelling
Imbruvica XGVS Janssen-Cilag bv
- Toedieningsvorm
- Capsule, hard
- Sterkte
- 140 mg
- Toedieningsvorm
- Tablet, filmomhuld
- Sterkte
- 140 mg, 280 mg, 420 mg, 560 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Inrebic XGVS Aanvullende monitoring Bristol-Myers Squibb
- Toedieningsvorm
- Capsule
- Sterkte
- 100 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Het Zorginstituut is tot de conclusie gekomen dat ibrutinib aan de stand van de wetenschap en praktijk voldoet bij fitte patiënten ≤65-70 jaar zonder del17p of TP53 mutatie met een ongemuteerd IGHV, fitte patiënten >65-70 jaar zonder del17p of TP53 mutatie en niet fitte patiënten zonder del17p of TP53 mutatie (meer informatie via de links naar de ZIN-rapporten hieronder).
De geldende behandelrichtlijn voor chronische lymfatische leukemie (CLL), morbus Waldenström en mantelcellymfoom (MCL) staan op hovon.nl.
Advies
Voor de behandeling van primaire myelofibrose (PMF) staat op hematologienederland.nl de geldende behandelrichtlijn (2024).
Indicaties
Behandeling van volwassenen met B-cel lymfomen:
- als monotherapie óf in combinatie met obinutuzumab of rituximab of venetoclax bij chronische lymfatische leukemie (CLL) die niet eerder behandeld is.
- als monotherapie óf in combinatie met bendamustine en rituximab bij chronische lymfatische leukemie (CLL) die ten minste één keer eerder behandeld is.
- bij macroglobulinemie van Waldenström (WM):
- in combinatie met rituximab.
- als monotherapie bij ziekte die ten minste één keer eerder is behandeld óf als eerstelijnsbehandeling indien chemo-immunotherapie niet geschikt is.
- als monotherapie bij gerecidiveerd of refractair mantelcellymfoom (MCL).
Indicaties
Behandeling van volwassenen met ziektegerelateerde splenomegalie of symptomen bij primaire myelofibrose of myelofibrose na polycythaemia vera of essentiële trombocytemie, die niet eerder zijn behandeld met Janus-geassocieerde kinase (JAK)-remmers óf na behandeling met ruxolitinib.
Doseringen
Bij een hoge tumorlast vóór en tijdens de behandeling maatregelen nemen ter preventie van uraatnefropathie zoals een adequate hydratie, alkaliseren van de urine en zonodig toedienen van allopurinol of rasburicase. Dit vanwege het mogelijk optreden van het tumorlysissyndroom.
Chronische lymfatische leukemie (CLL) en macroglobulinemie van Waldenström (WM)
Volwassenen (incl. ouderen)
420 mg 1×/dag, al dan niet in combinatie met obinutuzumab, rituximab of venetoclax. De behandeling voortzetten tot aan ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit. In combinatie met venetoclax bij niet eerder behandeld CLL, ibrutinib toedienen als monotherapie gedurende 3 cycli van 28 dagen, gevolgd door 12 cycli combinatietherapie.
Mantelcellymfoom
Volwassenen (incl. ouderen)
560 mg 1×/dag. De behandeling voortzetten tot aan ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit.
Verminderde leverfunctie: bij een lichte leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 5–6): 280 mg 1×/dag; bij een matige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 7–9): 140 mg 1×/dag.
Verminderde nierfunctie: bij een lichte tot matige nierfunctiestoornis (creatinineklaring > 30 ml/min) is geen dosisaanpassing nodig.
Bij combinatie met een matige CYP3A4-remmer (zie Interacties) de dosis verlagen tot 280 mg 1×/dag. Bij combinatie met een sterke CYP3A4-remmer de dosis verlagen tot 140 mg 1×/dag, of het gebruik van ibrutinib gedurende maximaal 7 dagen onderbreken.
Ernstige bijwerkingen: zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (hartfalen, hartaritmiën, neutropenie graad ≥ 3 met infectie of koorts, hematologische toxiciteit graad 4, nieuwe of verergerende niet-hematologische toxiciteit graad ≥ 3) de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2), zie hiervoor de link onder 'Zie ook'.
Een gemiste dosis zo snel mogelijk op dezelfde dag innemen en de volgende dag doorgaan met het normale schema.
Toediening
- De capsules of tabletten op een vast tijdstip van de dag innemen met een glas water. De capsules of tabletten heel doorslikken (zonder te breken of kauwen, zonder de capsules te openen).
- Vermijd in verband met het verhogen van de blootstelling aan ibrutinib het nuttigen van grapefruit- of pompelmoessap of pomerans (zure sinaasappel) tijdens de behandeling.
Doseringen
Patiënten die worden behandeld met ruxolitinib moeten vóór aanvang van de behandeling met fedratinib het gebruik van ruxolitinib afbouwen en staken.
Voor aanvang van de behandeling, periodiek tijdens de behandeling en indien klinisch geïndiceerd baselinetesten van thiaminespiegel (vitamine B1), volledig bloedbeeld, leverwaarden, amylase/lipase, stikstof in bloedureum (BUN) en creatinine bepalen. De behandeling niet starten bij patiënten met een tekort aan thiamine, totdat de thiaminespiegel gecorrigeerd is (zie de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen). Het starten van de behandeling wordt ontraden bij een baseline aantal trombocyten < 50 × 109/l en een absoluut aantal neutrofielen (ANC) < 1,0 × 109/l.
Profylactisch gebruik van anti-emetica wordt aanbevolen tijdens de eerste 8 weken van de behandeling en daarna verder zoals klinisch geïndiceerd.
Myelofibrose
Volwassenen (incl. ouderen)
Aanbevolen dosis: 400 mg 1×/dag. De behandeling voortzetten zolang dit klinisch gunstig is voor de patiënt. Staak de behandeling indien de patiënt een dosis van 200 mg 1×/dag niet verdraagt.
Verminderde nierfunctie: bij een licht of matig verminderde nierfunctie (creatinineklaring 30-89 ml/min) is een dosisaanpassing niet nodig. Bij een matig verminderde nierfunctie wel wekelijks controleren op bijwerkingen en zo nodig de dosis verlagen. Bij een ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring 15-29 ml/min) is de aanbevolen dosis 200 mg 1×/dag.
Verminderde leverfunctie: er is geen dosisaanpassing nodig.
Gelijktijdig gebruik van sterke CYP3A4-remmer: indien vermijden van sterke CYP4A4-remmer niet mogelijk is, is de aanbevolen dosis fedratinib 200 mg 1×/dag. Controleer daarbij nauwgezet op bijwerkingen. Indien de sterke CYP3A4-remmer daarna wordt gestaakt, de dosis van fedratinib verhogen naar 300 mg 1×/dag gedurende eerste twee weken na staken van de sterke CYP3A4-remmer. Vervolgens, indien dit wordt verdragen, de dosis verder verhogen naar 400 mg 1×/dag.
Gemiste dosis: als een dosis wordt gemist, de volgende geplande dosis de volgende dag innemen. Géén extra capsules innemen om de gemiste dosis te compenseren.
Ernstige bijwerkingen: zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (hematologische en niet-hematologische toxiciteiten en de behandeling van Wernicke-encefalopathie) de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2. tabel 1).
Toediening: de capsules in hun geheel (dus niet openen, kauwen of breken) innemen met water, met of zonder voedsel. Inname met een vetrijke maaltijd verkleint mogelijk de kans op misselijkheid en braken door fedratinib.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): hypertensie. Pneumonie (mogelijk fataal), bovensteluchtweginfectie. Hoofdpijn, duizeligheid. Hemorragie (bv. blauwe plek). Misselijkheid, braken, stomatitis, diarree, obstipatie, dyspepsie. Perifere neuropathie. Huidinfectie, huiduitslag. Gewrichtspijn, skelet- en spierpijn, spierspasmen. Koorts, perifeer oedeem. Neutropenie, trombocytopenie, lymfocytose. Stijging serumcreatininespiegel.
Vaak (1-10%): sepsis (mogelijk fataal), febriele neutropenie. Atriumfibrilleren, hartfalen. Perifere neuropathie. Interstitiële longziekte (mogelijk fataal), sinusitis. Bloedneus. Niet-melanome huidkanker (basaalcelcarcinoom, plaveiselcelcarcinoom), urticaria, erytheem, petechiën, onychoclase. Droge mond. Wazig zien. Acuut nierfalen. Urineweginfectie. Hyperurikemie. Leukocytose.
Soms (0,1-1%): subduraal hematoom, TIA, CVA, ischemische beroerte, ventriculaire tachyaritmie, hartstilstand. Tumorlysissyndroom. Angio-oedeem, panniculitis, neutrofiele dermatosen, pyogeen granuloom. Reactivatie HBV (mogelijk fataal), aspergillose, cryptokokkose, infectie met Pneumocystis jiroveci (mogelijk fataal). Leverfalen.
Zelden (0,01-0,1%): leukostase. Stevens-Johnsonsyndroom
Verder zijn gemeld: gastro-intestinale bloeding, intracraniële bloeding, hematurie. Atriumflutter. Progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML). Hepatitis E-infectie.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): Urineweginfectie. Bloeding. Misselijkheid, braken, obstipatie, diarree. Spierspasmen. Hoofdpijn. Vermoeidheid, asthenie. Stijging van amylase, lipase, ALAT, ASAT en creatinine in het bloed. Anemie, trombocytopenie, neutropenie.
Vaak (1-10%): Wernicke-encefalopathie, duizeligheid. Hypertensie. Dyspepsie. Botpijn, pijn in de ledematen. Dysurie. Gewichtstoename.
Interacties
Matige of sterke CYP3A4-inductoren zoals rifampicine, carbamazepine en fenytoïne kunnen de plasmaconcentratie van ibrutinib verlagen; gelijktijdig gebruik wordt ontraden. Gelijktijdig gebruik van de enzyminductor sint-janskruid is gecontra-indiceerd. Gelijktijdig gebruik van sterke CYP3A4-remmers vermijden, omdat de blootstelling aan ibrutinib significant toeneemt; voorbeelden zijn ritonavir, cobicistat, claritromycine, itraconazol, voriconazol, ketoconazol en posaconazol. Indien gelijktijdig gebruik toch noodzakelijk is, de dosering verlagen en nauwlettend controleren op toxiciteit. Bij combinatie met een matige CYP3A4-remmer, zoals atazanavir, fosamprenavir, erytromycine, fluconazol, aprepitant, ciprofloxacine, crizotinib, imatinib, diltiazem, verapamil, amiodaron eveneens de dosering van ibrutinib naar beneden aanpassen, zie de rubriek Dosering.
Hemorragie kan zowel met als zonder trombocytopenie optreden. Bij gelijktijdig gebruik van trombocytenaggregatieremmers of anticoagulantia is er meer kans op bloedingen; gelijktijdig gebruik met vitamine K-antagonisten wordt ontraden. Vermijd supplementen met visolie en vitamine E.
In theorie kunnen geneesmiddelen die de pH van de maag verhogen (bv. protonpompremmers) de blootstelling aan ibrutinib verlagen, vanwege pH-afhankelijke oplosbaarheid.
In vitro remt ibrutinib Pgp en BCRP en kan daarmee de blootstelling aan substraten van deze transporters verhogen. Vanwege een eventuele remming van intestinaal Pgp of BCRP uit voorzorg (oraal toegediende) geneesmiddelen die Pgp- of BCRP-substraten zijn en een smalle therapeutische breedte hebben (bv. digoxine, colchicine, dabigatran, methotrexaat, rosuvastatine) ten minste 6 uur vóór óf na ibrutinib innemen.
Interacties
Vermijd het gelijktijdig gebruik van sterke CYP3A4-remmers (zoals ketoconazol, ritonavir), omdat deze de blootstelling aan fedratinib kunnen verhogen. Als vermijden niet mogelijk is, moet de dosis van fedratinib worden verlaagd, zie de rubriek Dosering. Controleer de patiënt in dat geval ten minste wekelijks op bijwerkingen.
Bij het gelijktijdig gebruik van remmers van zowel CYP3A4 en CYP2C19 (zoals fluconazol, fluvoxamine) de patiënt extra nauwgezet controleren op bijwerkingen en zo nodig de dosering van fedratinib aanpassen.
Vermijd het gelijktijdig gebruik van matige of sterke CYP3A4-inductoren (zoals fenytoïne, rifampicine, efavirenz) omdat deze de blootstelling aan fedratinib mogelijk kunnen verlagen.
Bij langdurig gelijktijdig gebruik met een matig-sterke CYP3A4-remmer (zoals erytromycine, diltiazem) de patiënt zorgvuldig controleren op bijwerkingen en zo nodig de dosis fedratinib verlagen.
Bij gelijktijdig gebruik van substraten van CYP3A4 (zoals midazolam, simvastatine), CYP2C19 (zoals omeprazol) of CYP2D6 (zoals metoprolol, dextromethorfan) zo nodig de dosis van deze gelijktijdig toegediende middelen aanpassen, onder zorgvuldige controle van bijwerkingen.
Wees voorzichtig of verhoog de dosis bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die renaal worden geklaard via multidrug- en toxine-eiwit (MATE)1 en MATE2-K en organisch kationtransporteiwit (OCT2), zoals metformine.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren in supratherapeutische doses schadelijk gebleken (verhoogd post-implantatieverlies, verhoogd aantal malformaties van de viscerae (hart- en grootste bloedvaten), skeletvariaties).
Advies: Gebruik ontraden.
Overige: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende én tot ten minste 3 maanden na de therapie.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onbekend. Bij dieren, in subtherapeutische doses schadelijk gebleken.
Advies: Gebruik tijdens de zwangerschap is gecontra-indiceerd.
Overig: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende én tot ten minste één maand na de therapie
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Risico voor de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Gezien het werkingsmechanisme kan een risico voor de zuigeling niet worden uitgesloten.
Advies: Geef geen borstvoeding tijdens en gedurende één maand na de therapie.
Contra-indicaties
Zie de rubriek Interacties.
Contra-indicaties
Zie voor contra-indicaties de rubriek Zwangerschap.
Waarschuwingen en voorzorgen
Lever: gevallen van hepatotoxiciteit, hepatitis E en reactivatie van HBV, waaronder met fatale gevolgen, zijn gemeld. De tijd tot het ontstaan van hepatitis-B-reactivatie is variabel, zonder duidelijk patroon. Controleer voorafgaand aan de behandeling de leverfunctie en op een HBV-infectie. Controleer tijdens de behandeling periodiek op veranderingen in leverfunctieparameters. Consulteer een hepatoloog voor de behandeling van patiënten bij wie een levervoorval is vastgesteld. Toepassing bij ernstige leverinsufficiëntie (Child-Pughscore 10–15) wordt niet aangeraden vanwege een aanzienlijk verhoogde blootstelling aan ibrutinib.
Nieren: er is geen onderzoek gedaan in geval van ernstige nierinsufficiëntie (creatinineklaring < 30 ml/min) of bij dialysepatiënten. Bij lichte tot matige nierinsufficiëntie extra letten op voldoende hydratie en regelmatig de serumcreatininewaarde controleren.
Voer maandelijks een complete bloedtelling uit vanwege de bijwerkingen anemie, neutropenie en trombocytopenie. Leukostase is gemeld; bij een groot aantal circulerende lymfocyten (> 400 × 109/l) overwegen de behandeling tijdelijk te staken en pas zonodig hydratie en/of cytoreductie ('debulking') toe.
Controleer tevens op tekenen van (bacteriële, virale of schimmel-) infectie; in aanwezigheid van neutropenie kunnen deze fataal verlopen. Overweeg een profylactische behandeling bij een vergroot risico op opportunistische infecties.
Cardiovasculaire effecten:fatale en ernstige hartaritmiën en hartfalen zijn gemeld. Met name ouderen met een ECOG-performancestatus ≥ 2 hebben een verhoogde kans hierop. Atriumfibrilleren, atriumflutter, ventriculaire tachyaritmie en hartfalen kunnen met name optreden bij acute infecties, hypertensie, cardiale risicofactoren en bij atriumfibrilleren in de voorgeschiedenis. Controleer alle patiënten periodiek op tekenen van klinische achteruitgang van de hartfunctie en behandel indien nodig. Overweeg verder onderzoek (bv. ECG) indien aangewezen. Bij ontstaan van atriumfibrilleren alleen bij veel kans op trombo-embolische ziekten en indien alternatieven voor ibrutinib niet geschikt zijn, een behandeling met antitrombotica overwegen; dit in verband met het bloedingsrisico van ibrutinib. Bij symptomen van ventriculaire tachyaritmie de behandeling (tijdelijk) staken. Na dosisverlaging of staken verdween of verbeterde hartfalen in enkele gevallen. Er is geen onderzoek gedaan bij patiënten met ernstige cardiovasculaire ziekten.
Tijdens de therapie zijn ischemische aandoeningen zoals CVA en TIA gemeld met of zonder gelijktijdig atriumfibrilleren en/of hypertensie, meestal treden deze ischemische aandoeningen na enkele maanden op. Controleer regelmatig op verschijnselen hiervan.
Vanwege de kans op hypertensie de bloeddruk regelmatig controleren tijdens de behandeling en zo nodig antihypertensieve therapie instellen of aanpassen.
Hemorragie kan zowel met als zonder trombocytopenie optreden; het mechanisme hierachter is niet helemaal duidelijk. De toediening bij voorkeur ten minste 3–7 dagen voorafgaand aan een operatie staken, vanwege meer kans op bloedingen.
Monitor op longklachten die kunnen duiden op een interstitiële longziekte (ILD). Indien deze optreden de behandeling onderbreken en de ILD behandelen. Weeg baten en risico's af vóór een eventuele herstart van de behandeling met ibrutinib en volg bij herstarten de richtlijnen voor dosisaanpassingen (zie de rubriek Doseringen).
Controleer op tekenen van progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML) zoals ontwikkeling of verergering van neurologische, cognitieve of gedragsmatige afwijkingen. Bij vermoeden van PML de behandeling onderbreken en passende diagnostiek verrichten. Als de diagnose PML wordt bevestigd de behandeling definitief staken.
Tijdens de therapie kan niet-melanome huidkanker optreden. Controleer regelmatig op verschijnselen hiervan.
Informeer de patiënt dat tijdens de therapie (fatale) hemofagocytaire lymfohistiocytose (HLH) kan optreden door pathologische immuunactivering met symptomen van extreme systemische ontsteking, gekenmerkt door koorts, hepatosplenomegalie, hypertriglyceridemie, een hoog serumferritine en cytopenieën. Evalueer direct bij vroege manifestaties van pathologische immuunactivering en overweeg de diagnose HLH.
Na het staken van de behandeling met ibrutinib is miltruptuur gemeld. Controleer bij onderbreking of staken zorgvuldig de ziektestatus en miltgrootte (bv. met klinisch onderzoek, echografie). Overweeg een miltruptuur bij pijn in de linker bovenbuik of aan de schouderpunt.
Toepassing bij kinderen < 18 jaar ontraden omdat de werkzaamheid niet is vastgesteld. Er zijn geen gegevens bij:
- ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring < 30 ml/min) of bij dialyse;
- ernstige cardiovasculaire ziekte;
- congenitale hemorragische diathese.
Waarschuwingen en voorzorgen
Monitoring: Voor aanvang van de behandeling, ten minste maandelijks gedurende de eerste 3 maanden, daarna periodiek tijdens de behandeling en indien klinisch geïndiceerd baselinetesten van thiaminespiegel (vitamine B1), volledig bloedbeeld, leverwaarden, amylase/lipase, stikstof in bloedureum (BUN) en creatinine bepalen. Bij waargenomen toxiciteit de patiënt ten minste elke 2 weken controleren totdat deze is opgelost. Een dosisaanpassing of staken van de behandeling kan nodig zijn.
Gevallen van ernstige en fatale encefalopathie, waaronder Wernicke-encefalopathie, zijn gemeld. Wernicke-encefalopathie is een acute neurologische aandoening als gevolg van een tekort aan thiamine (vitamine B1). Mogelijke symptomen van Wernicke-encefalopathie zijn o.a. ataxie, veranderingen van de mentale status en oftalmoplegie (bijv. nystagmus, diplopie). Wees bedacht op een mogelijke encefalopathie, waaronder Wernicke-encefalopathie, bij verandering in de mentale status, verwarring of geheugenstoornis. Voer in die gevallen direct een volledige evaluatie uit met inbegrip van een neurologisch onderzoek, beoordeling van de thiaminespiegel en beeldvorming. Beoordeel de thiaminespiegel en de voedingsstatus van de patiënt voorafgaand aan en periodiek tijdens de behandeling (bv. maandelijks gedurende de eerste 3 maanden en daarna om de 3 maanden) en indien klinisch geïndiceerd. De behandeling niet starten bij patiënten met een tekort aan thiamine. Een te lage thiaminespiegel aanvullen vóór de start van en tijdens de behandeling. Als encefalopathie wordt vermoed, de behandeling direct staken en parenterale thiaminebehandeling inzetten terwijl alle mogelijke oorzaken worden geëvalueerd. Monitor de patiënt tot de symptomen zijn verdwenen of verbeterd en de thiaminespiegel is genormaliseerd.
Voer een volledige bloedtelling uit, zowel voorafgaand aan de behandeling als periodiek tijdens de behandeling en indien klinisch geïndiceerd. Anemie en trombocytopenie treden meestal op binnen de eerste 3 maanden van de therapie. Bij een hemoglobinewaarde < 10,0 g/dl en een laag trombocytenaantal (< 100 × 109/l bestaat er tijdens de behandeling respectievelijk een grotere kans op anemie en trombocytopenie van graad 3 of hoger; zorgvuldige monitoring is aangewezen, bv. eenmaal per week gedurende de eerste maand totdat de hemoglobinewaarde of het trombocytenaantal verbetert. Neutropenie is doorgaans reversibel na een tijdelijke stopzetting van de behandeling. Overweeg een dosisverlaging bij aanwezigheid van anemie, met name bij een noodzakelijke bloedtransfusie. Trombocytopenie is doorgaans reversibel na een dosisonderbreking, dosisverlaging en/of zo nodig een bloedplaatjestransfusie.
Ernstige cardiovasculaire voorvallen zijn gemeld. Weeg voorafgaand aan en tijdens de behandeling de voordelen en risico's van fedratinib af, in het bijzonder bij ouderen > 65 jaar, bij patiënten die lange tijd roken of hebben gerookt of bij een voorgeschiedenis van atherosclerotische cardiovasculaire ziekte of andere cardiovasculaire risicofactoren.
Veneuze trombo-embolische voorvallen, waaronder diepveneuze trombose (DVT) en longembolie, zijn gemeld. Weeg voorafgaand aan en tijdens de behandeling de voordelen en risico's van fedratinib af, in het bijzonder bij risicofactoren voor VTE of cardiovasculaire risicofactoren. Bij een vermoeden of symptomen van VTE de behandeling direct staken.
Gastro-intestinale toxiciteit: misselijkheid, braken en diarree komen vaak voor bij behandeling met fedratinib. De meeste bijwerkingen zijn van graad 1 of 2 en treden doorgaans op binnen de eerste 2 weken van de therapie. Overweeg profylactische behandeling met anti-emetica, zie ook misselijkheid en braken bij chemo- en radiotherapie. Bij misselijkheid, braken of diarree ≥ graad 3 die niet binnen 48 uur reageert op ondersteunende maatregelen de behandeling met fedratrinib tijdelijk staken, totdat de ernst is verminderd tot ≤ graad 1. Start opnieuw met een dagelijkse dosis die 100 mg lager is dan de laatste toegediende dosis. Controleer de thiaminespiegel en corrigeer zo nodig (zie ook achter Encefalopathie).
Secundaire maligniteiten, waaronder lymfoom, zijn gemeld. Weeg voorafgaand aan en tijdens de behandeling de voordelen en risico's van fedratinib af, in het bijzonder bij ouderen > 65 jaar en bij patiënten die lange tijd roken of hebben gerookt.
Onderzoeksgegevens: de ervaring bij ouderen > 75 jaar is beperkt. Fedratinib is niet onderzocht bij patiënten met een baseline trombocytenaantal < 50 × 109/l en ANC < 1,0 × 109/l. Er zijn geen gegevens over het gebruik bij kinderen < 18 jaar.
Overdosering
Voor informatie over een vergiftiging met ibrutinib neem contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met fedratinib contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Proteïnekinaseremmer. Ibrutinib remt irreversibel Bruton’s tyrosinekinase (Btk). Btk behoort tot de Tec-kinase-familie en is betrokken bij de activatie van routes die noodzakelijk zijn voor de circulatie, chemotaxis en adhesie van B-cellen. Ibrutinib remt de proliferatie en overleving van maligne B-cellen.
Kinetische gegevens
T max | 1–2 uur. |
F | ca. 2,9%, verdubbeld bij inname met een maaltijd. |
Eiwitbinding | ca. 97%. |
V d | ca. 142,9 l/kg. |
Metabolisering | voornamelijk door CYP3A4 tot een dihydroxydiolmetaboliet die nauwelijks actief is. |
Eliminatie | voornamelijk als metaboliet; met de feces 80% (ca. 1% onveranderd), met de urine < 10%. |
T 1/2el | 4–13 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Proteïnekinaseremmer. Fedratinib remt selectief Janusgeassocieerde kinase 2 (JAK2) en FMS-achtige tyroskinekinase 3 (FLT3). Zowel JAK2 als FLT3 spelen een rol bij de proliferatie en overleving van hematopoëtische cellen; JAK2 is een tyrosinekinase die cytokine- of groeifactorgemedieerde signalen overdraagt via de JAK-STAT-route. FLT3 is een tyrosinekinase die voorkomt op hematopoëtische stamcellen en myeloïde progenitorcellen. Activerende mutaties van JAK komen voor bij meer dan de helft van de patiënten met myelofibrose en essentiële trombocytemie, en bij het merendeel van de patiënten met polycythaemia vera. Door fedratinib verminderde JAK2-gemedieerde fosforylering van STAT3/5-eiwitten remt maligne celproliferatie en induceert apoptose.
Kinetische gegevens
Resorptie | snel, wordt na orale toediening voor 63-77% geabsorbeerd. |
T max | 3 uur (2-4 uur). |
V d | ca. 25,3 l/kg. |
Eiwitbinding | ca. 95%. |
Metabolisering | in de lever voornamelijk door CYP3A4, en in mindere mate door CYP2C19 en flavine-bevattende mono-oxygenasen (FMO). |
Eliminatie | voor ca. 77% met de feces (waarvan ca. 23% in onveranderde vorm) en voor ca. 5% met de urine (waarvan ca. 3% in onveranderde vorm). |
T 1/2el | wordt bifasisch geëlimineerd, met een effectieve eliminatiehalfwaardetijd van 41 uur en een terminale halfwaardetijd van 114 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
ibrutinib hoort bij de groep proteïnekinaseremmers.
- abemaciclib (L01EF03) Vergelijk
- acalabrutinib (L01EL02) Vergelijk
- afatinib (L01EB03) Vergelijk
- alectinib (L01ED03) Vergelijk
- asciminib (L01EA06) Vergelijk
- avapritinib (L01EX18) Vergelijk
- axitinib (L01EK01) Vergelijk
- binimetinib (L01EE03) Vergelijk
- bosutinib (L01EA04) Vergelijk
- brigatinib (L01ED04) Vergelijk
- cabozantinib (L01EX07) Vergelijk
- ceritinib (L01ED02) Vergelijk
- cobimetinib (L01EE02) Vergelijk
- crizotinib (L01ED01) Vergelijk
- dabrafenib (L01EC02) Vergelijk
- dacomitinib (L01EB07) Vergelijk
- dasatinib (L01EA02) Vergelijk
- encorafenib (L01EC03) Vergelijk
- entrectinib (L01EX14) Vergelijk
- erlotinib (L01EB02) Vergelijk
- everolimus (bij maligne aandoening) (L01EG02) Vergelijk
- fedratinib (L01EJ02) Vergelijk
- gefitinib (L01EB01) Vergelijk
- gilteritinib (L01EX13) Vergelijk
- idelalisib (L01EM01) Vergelijk
- imatinib (L01EA01) Vergelijk
- lapatinib (L01EH01) Vergelijk
- larotrectinib (L01EX12) Vergelijk
- lenvatinib (L01EX08) Vergelijk
- lorlatinib (L01ED05) Vergelijk
- midostaurine (L01EX10) Vergelijk
- neratinib (L01EH02) Vergelijk
- nilotinib (L01EA03) Vergelijk
- nintedanib (bij interstitiële longziekte) (L01EX09) Vergelijk
- nintedanib (bij maligne aandoening) (L01EX09) Vergelijk
- osimertinib (L01EB04) Vergelijk
- palbociclib (L01EF01) Vergelijk
- pazopanib (L01EX03) Vergelijk
- pemigatinib (L01EN02) Vergelijk
- pirtobrutinib (L01EL05) Vergelijk
- ponatinib (L01EA05) Vergelijk
- regorafenib (L01EX05) Vergelijk
- ribociclib (L01EF02) Vergelijk
- ruxolitinib (L01EJ01) Vergelijk
- selpercatinib (L01EX22) Vergelijk
- sorafenib (L01EX02) Vergelijk
- sunitinib (L01EX01) Vergelijk
- temsirolimus (L01EG01) Vergelijk
- tepotinib (L01EX21) Vergelijk
- tivozanib (L01EK03) Vergelijk
- trametinib (L01EE01) Vergelijk
- tucatinib (L01EH03) Vergelijk
- vandetanib (L01EX04) Vergelijk
- vemurafenib (L01EC01) Vergelijk
- zanubrutinib (L01EL03) Vergelijk
Groepsinformatie
fedratinib hoort bij de groep proteïnekinaseremmers.
- abemaciclib (L01EF03) Vergelijk
- acalabrutinib (L01EL02) Vergelijk
- afatinib (L01EB03) Vergelijk
- alectinib (L01ED03) Vergelijk
- asciminib (L01EA06) Vergelijk
- avapritinib (L01EX18) Vergelijk
- axitinib (L01EK01) Vergelijk
- binimetinib (L01EE03) Vergelijk
- bosutinib (L01EA04) Vergelijk
- brigatinib (L01ED04) Vergelijk
- cabozantinib (L01EX07) Vergelijk
- ceritinib (L01ED02) Vergelijk
- cobimetinib (L01EE02) Vergelijk
- crizotinib (L01ED01) Vergelijk
- dabrafenib (L01EC02) Vergelijk
- dacomitinib (L01EB07) Vergelijk
- dasatinib (L01EA02) Vergelijk
- encorafenib (L01EC03) Vergelijk
- entrectinib (L01EX14) Vergelijk
- erlotinib (L01EB02) Vergelijk
- everolimus (bij maligne aandoening) (L01EG02) Vergelijk
- gefitinib (L01EB01) Vergelijk
- gilteritinib (L01EX13) Vergelijk
- ibrutinib (L01EL01) Vergelijk
- idelalisib (L01EM01) Vergelijk
- imatinib (L01EA01) Vergelijk
- lapatinib (L01EH01) Vergelijk
- larotrectinib (L01EX12) Vergelijk
- lenvatinib (L01EX08) Vergelijk
- lorlatinib (L01ED05) Vergelijk
- midostaurine (L01EX10) Vergelijk
- neratinib (L01EH02) Vergelijk
- nilotinib (L01EA03) Vergelijk
- nintedanib (bij interstitiële longziekte) (L01EX09) Vergelijk
- nintedanib (bij maligne aandoening) (L01EX09) Vergelijk
- osimertinib (L01EB04) Vergelijk
- palbociclib (L01EF01) Vergelijk
- pazopanib (L01EX03) Vergelijk
- pemigatinib (L01EN02) Vergelijk
- pirtobrutinib (L01EL05) Vergelijk
- ponatinib (L01EA05) Vergelijk
- regorafenib (L01EX05) Vergelijk
- ribociclib (L01EF02) Vergelijk
- ruxolitinib (L01EJ01) Vergelijk
- selpercatinib (L01EX22) Vergelijk
- sorafenib (L01EX02) Vergelijk
- sunitinib (L01EX01) Vergelijk
- temsirolimus (L01EG01) Vergelijk
- tepotinib (L01EX21) Vergelijk
- tivozanib (L01EK03) Vergelijk
- trametinib (L01EE01) Vergelijk
- tucatinib (L01EH03) Vergelijk
- vandetanib (L01EX04) Vergelijk
- vemurafenib (L01EC01) Vergelijk
- zanubrutinib (L01EL03) Vergelijk