Samenstelling
Abasaglar Eli Lilly Nederland
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 100 E/ml
- Verpakkingsvorm
- pen 3 ml
Lantus Sanofi SA
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 100 E/ml
- Verpakkingsvorm
- patroon 3 ml, pen 3 ml ('Solostar')
Toujeo Sanofi SA
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 300 E/ml
- Verpakkingsvorm
- pen 1,5 ml ('Solostar'), pen 3 ml ('Doublestar')
De 'Solostar'-pen levert per dosis 1–80 eenheden, in stappen van 1 eenheid. De 'Doublestar'-pen levert per dosis 2–160 eenheden, in stappen van 2 eenheden.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Xultophy
Bijlage 2
Novo Nordisk bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Verpakkingsvorm
- pen 3 ml
Bevat per ml: insuline degludec 100 E en liraglutide 3,6 mg.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
De keuze van het insulinepreparaat en de toedieningsvorm wordt voornamelijk individueel bepaald door de behoeften en mogelijkheden van de patiënt.
Bij frequente nachtelijke hypoglykemieën tijdens behandeling met insuline isofaan of erg wisselende bloedglucosespiegels kan een langwerkend insuline-analoog (zoals insuline glargine 100 E/ml) worden overwogen. Insuline glargine 300 E/ml wordt niet aanbevolen, wegens het ontbreken van voordelen ten opzichte van insuline glargine 100 E/ml, het hogere aantal benodigde eenheden en de hogere prijs.
Bij diabetes mellitus type 1 gaat de voorkeur uit naar een basaal-bolusregime waarbij een injectie met kortwerkende insuline vóór of bij elke maaltijd gegeven wordt, en voor de basale insulinebehoefte een of twee injecties per dag van een verlengdwerkend insulinepreparaat.
Bij de behandeling van diabetes mellitus type 2 komt bloedglucoseverlagende medicatie in aanmerking, indien geen goede bloedglucoseregulatie wordt bereikt met het aanpassen van de leefstijl. Voor patiënten zonder zeer hoog risico op hart- en vaatziekten is metformine eerste keus bij de medicamenteuze behandeling. Bij onvoldoende resultaat kan een kortwerkend sulfonylureumderivaat (voorkeur gliclazide) worden toegevoegd. De volgende stap conform de NHG-Standaard is (toevoeging van) insulinetherapie, of als alternatief een DPP4-remmer of GLP1-agonist. Bij patiënten met een zeer hoog risico op hart- en vaatziekten, blijkend uit een voorgeschiedenis van hart- of vaatziekte, chronische nierschade en/of systolisch hartfalen, is een SGLT2-remmer eerste keus (alternatief GLP1-agonist). Voeg bij onvoldoende effect eerst metformine toe en vervolgens een GLP1-agonist.
Advies
Bij de behandeling van diabetes mellitus type 2 komt bloedglucoseverlagende medicatie in aanmerking, indien geen goede bloedglucoseregulatie wordt bereikt met het aanpassen van de leefstijl. Voor patiënten zonder zeer hoog risico op hart- en vaatziekten is metformine eerste keus bij de medicamenteuze behandeling. Bij onvoldoende resultaat kan een kortwerkend sulfonylureumderivaat (voorkeur gliclazide) worden toegevoegd. De volgende stap conform de NHG-Standaard is (toevoeging van) insulinetherapie, of als alternatief een DPP4-remmer of GLP1-agonist. Bij patiënten met een zeer hoog risico op hart- en vaatziekten, blijkend uit een voorgeschiedenis van hart- of vaatziekte, chronische nierschade en/of systolisch hartfalen, is een SGLT2-remmer eerste keus (alternatief GLP1-agonist). Voeg bij onvoldoende effect eerst metformine toe en vervolgens een GLP1-agonist.
Gebruik van insuline degludec wordt conform de NHG-Standaard afgeraden, omdat er geen voordelen zijn ten opzichte van de andere langwerkende insulineanalogen en insuline isofaan, terwijl er onduidelijkheid is over de langetermijnveiligheid.
Aan de vergoeding van insuline degludec/liraglutide zijn voorwaarden verbonden, zie Regeling zorgverzekering, bijlage 2.
Indicaties
- Diabetes mellitus bij volwassenen en kinderen vanaf 2 jaar.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Volwassenen met onvoldoende gereguleerde diabetes mellitus type 2 om de glykemische controle te verbeteren als aanvulling op dieet en lichaamsbeweging naast orale geneesmiddelen voor de behandeling van diabetes.
Gerelateerde informatie
Doseringen
Bij diabetes mellitus type 1 tevens een kort-/snelwerkende insuline voor de insulinebehoefte tijdens maaltijden gebruiken.
De injectievloeistof 300 E/ml en 100 E/ml zijn niet bio-equivalent, en daarom niet direct onderling uitwisselbaar.
Diabetes mellitus
Volwassenen en kinderen ≥ 2 jaar
Injectievloeistof 100 E/ml: 1×/dag op een vast tijdstip, individueel instellen op geleide van de nuchtere bloedglucosespiegel.
Volwassenen en kinderen ≥ 6 jaar
Injectievloeistof 300 E/ml: 1×/dag op een vast tijdstip, individueel instellen op geleide van de nuchtere bloedglucosespiegel. Bij diabetes mellitus type 2 is de aanbevolen startdosis 0,2 E/kg lichaamsgewicht/dag gevolgd door individuele dosisaanpassingen.
Dosisaanpassing kan nodig zijn bij verandering van de fysieke activiteit of van dieet, of bij een bijkomende ziekte. De insulinebehoefte kan afnemen bij nier- of leverinsufficiëntie en bij aandoeningen van bijnieren, hypofyse, schildklier. De insulinebehoefte kan toenemen bij infecties, koorts en acidose.
Overschakeling
Bij overschakelen van andere insulinen naar insuline glargine: controleer de bloedglucosespiegel nauwgezet gedurende de eerste weken na de overschakeling. Bij overschakeling van een middellang- of langwerkend insuline: het kan noodzakelijk zijn de dosis en het tijdstip van toediening van insuline glargine en eventueel van andere gelijktijdig gebruikte bloedglucoseverlagende middelen aan te passen. Bij overschakelen van een schema met 2×/dag isofane insuline naar 1×/dag insuline glargine (ter vermindering van de kans op nachtelijke hypoglykemie): verlaag de dagelijkse dosis 'basale' insuline met 20–30% gedurende de eerste weken en compenseer dit ten minste gedeeltelijk door verhoging van kortwerkende insuline voor de maaltijd. Vervolgens het behandelschema individueel aanpassen.
Overschakeling van injectievloeistof 100 E/ml naar 300 E/ml: kan op basis van eenheid-voor-eenheid worden gedaan, maar een hogere dosis (ca. 10–18%) van de 300 E/ml injectievloeistof kan nodig zijn om de streefwaarden voor de bloedglucosespiegels te bereiken. Overschakeling van injectievloeistof 300 E/ml naar 100 E/ml: verlaag de dagelijkse dosis insuline met ca. 20% om de kans op hypoglykemie te verminderen. Controleer de bloedglucosespiegel nauwgezet gedurende de eerste weken na de overschakeling.
Vergeten dosis
Bij vergeten van een dosis de bloedglucosespiegel controleren; geen dubbele dosis toedienen om een vergeten dosis te compenseren.
Toediening
Subcutaan toedienen in de buikwand, bovenarm of dij. Wissel de injectieplaats binnen eenzelfde gebied af om de kans op lipodystrofie en cutane amyloïdose te verminderen. Niet intraveneus toedienen. Niet mengen met andere insulinen.
De injectievloeistof 300 E/ml kan indien nodig tot 3 uur vóór of 3 uur na het gebruikelijke tijdstip worden toegediend.
Toujeo Doublestar-pen levert een dosis in stappen van 2 eenheden; deze kan gebruikt worden indien minstens 20 eenheden per dag nodig zijn (om potentiële onderdosering te voorkomen bij minder eenheden).
Doseringen
Diabetes mellitus type 2
Volwassenen
s.c. 1×/dag bij voorkeur op een vast tijdstip. Dosisaanpassingen op geleide van de nuchtere bloedglucosespiegel. De maximale dosering is 50 dosiseenheden (50 E insuline degludec en 1,8 mg liraglutide)/dag. De aanbevolen startdoseringen staan hieronder vermeld.
Bij toevoegen aan orale bloedglucoseverlagende middelen: aanbevolen startdosis: 10 dosiseenheden (10 E insuline degludec en 0,36 mg liraglutide) 1×/dag. Bij combinatie met een sulfonylureumderivaat een verlaging van de dosis sulfonylureumderivaat overwegen.
Bij overschakelen van een GLP1-agonist: aanbevolen startdosis: 16 dosiseenheden (16 E insuline degludec en 0,6 mg liraglutide) 1×/dag. Bij overschakeling van een langwerkende GLP1-agonist (wekelijkse dosering): start insuline degludec/liraglutide op het moment dat de langwerkende GLP1-agonist gegeven had moeten worden. Controleer de bloedglucosespiegel nauwgezet gedurende de weken na de overschakeling.
Bij overschakelen van een insuline-regime: vóór begin van de behandeling met insuline degludec/liraglutide, de behandeling met een ander insuline-regime staken. Bij overschakelen van een insuline-regime met basale insuline is de aanbevolen startdosis: 16 dosiseenheden (16 E insuline degludec en 0,6 mg liraglutide) 1×/dag. Deze startdosis mag eventueel worden verlaagd, om hypoglykemie in bepaalde gevallen te voorkomen. Controleer de bloedglucosespiegel nauwgezet gedurende de weken na de overschakeling.
Dosisaanpassing kan nodig zijn bij verandering van de fysieke activiteit of van dieet, of bij een bijkomende ziekte.
Een vergeten dosis alsnog toedienen alleen als er minstens 8 uur tussen twee injecties zitten.
Toedienen via subcutane injectie in de dij, bovenarm of buikwand. Wissel de injectieplaats binnen eenzelfde gebied af om de kans op lipodystrofie en cutane amyloïdose te verminderen.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): hypoglykemie.
Vaak (1-10%): reacties op de injectieplaats, zoals roodheid, pijn, jeuk, zwelling, huiduitslag, ontsteking (meestal voorbijgaand na enkele dagen tot weken). Lokaal lipodystrofie, vooral bij herhaalde injectie op dezelfde plaats.
Zelden (0,01-0,1%): allergische reacties. Oedeem, verslechterde visus en (verergering van) diabetische retinopathie, met name tijdelijk bij een snelle verbetering van de glucoseregulatie.
Zeer zelden (< 0,01%): dysgeusie. Myalgie.
Verder is gemeld: cutane amyloïdose (op de injectieplaats).
Bij kinderen jonger dan 18 jaar treden vaker reacties op de injectieplaats en huidreacties (uitslag, urticaria) op dan bij volwassenen.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): hypoglykemie.
Vaak (1-10%): verminderde eetlust, misselijkheid, braken, dyspepsie, gastritis, gastro-oesofageale reflux, abdominale pijn of distensie, diarree, obstipatie. Duizeligheid. Reactie op de injectieplaats. Stijging serumlipase- of amylase.
Soms (0,1-1%): overgevoeligheid. Dehydratie. Dysgeusie. Oprisping, flatulentie. Cholelithiase, cholecystitis. Huiduitslag, jeuk, urticaria. Lipodystrofie op de injectieplaats. Versnelde hartslag.
Verder zijn gemeld: anafylactische reactie. Pancreatitis (inclusief necrotiserende pancreatitis), vertraagde maaglediging. Cutane amyloïdose op de injectieplaats. Perifeer oedeem.
Maag-darmstoornissen treden vaker op in het begin van de behandeling en nemen gewoonlijk af binnen enkele dagen of weken.
Meer informatie
Interacties
Bepaalde stoffen kunnen het bloedglucoseverlagend effect van insuline versterken, zoals: ACE-remmers, anabole steroïden, andere bloedglucoseverlagende middelen, disopyramide, fibraten, fluoxetine, MAO-remmers, pentoxifylline, hoge doses (> 2 g) salicylaten en sulfonamideantibiotica.
Bepaalde stoffen kunnen het bloedglucoseverlagend effect van insuline verminderen, zoals: atypische antipsychotica (bv. olanzapine en clozapine), danazol, diazoxide, diuretica, fenothiazine-derivaten, glucagon, glucocorticoïden, isoniazide, oestrogenen en progestagenen, proteaseremmers, somatropine, sympathicomimetica (bv. adrenaline, salbutamol en terbutaline) en thyromimetica.
Alcohol, clonidine, octreotide, lanreotide en lithium kunnen het bloedglucoseverlagend effect versterken of verminderen. Pentamidine kan hypoglykemie veroorzaken, soms gevolgd door een hyperglykemie.
Niet-selectieve β-blokkers kunnen de adrenerge symptomen van hypoglykemie maskeren en het herstel van de glucosespiegel na hypoglykemie vertragen. Tevens kan tijdens de hypoglykemie ernstige hypertensie optreden. Clonidine kan de adrenerge symptomen van een hypoglykemie maskeren.
Wees voorzichtig bij combinatie met pioglitazon; gevallen van hartfalen zijn gemeld, met name bij patiënten met risicofactoren.
Interacties
De insulinebehoefte kan veranderen door andere stoffen:
Verlaging van de insulinebehoefte door: androgene en anabole steroïden, orale bloedglucoseverlagende middelen, disopyramide, ACE-remmers, angiotensine–II receptor antagonisten, fibraten, fluoxetine, MAO-remmers, pentoxifylline, niet-selectieve β-blokkers, sulfonamiden en hoge doses (> 2 g) salicylaten.
Verhoging van de insulinebehoefte door: orale anticonceptiva, glucocorticoïden, HIV-proteaseremmers, danazol, thiazide- en lisdiuretica, sympathicomimetica, fenothiazine–derivaten, schildklierhormonen, groeihormonen en atypische antipsychotica (bv. olanzapine en clozapine).
Somatostatine-analoga (octreotide, lanreotide) kunnen de insulinebehoefte zowel verlagen als verhogen.
Niet-selectieve β-blokkers kunnen de adrenerge symptomen van hypoglykemie maskeren en het herstel van de glucosespiegel na hypoglykemie vertragen. Tevens kan tijdens de hypoglykemie ernstige hypertensie optreden.
Alcohol kan het hypoglykemische effect van insuline versterken of verminderen.
Wees voorzichtig bij combinatie met pioglitazon; gevallen van hartfalen zijn gemeld, met name bij patiënten met risicofactoren.
Bij instellen van de therapie met insuline degludec/liraglutide bij patiënten die vitamine K-antagonisten gebruiken, de INR vaker controleren.
Zwangerschap
Teratogenese: Gegevens van een groot aantal zwangerschappen duiden niet op schadelijke effecten op de zwangerschap of het kind.
Advies: Kan volgens voorschrift worden gebruikt. Vrouwen met diabetes mellitus type I en II moeten bij voorkeur al vóór de zwangerschap goed worden ingesteld op insuline.
Overig: Een goede regulatie van de bloedglucosespiegel vermindert de kans op aangeboren afwijkingen. Tijdens zwangerschap kan de insulinebehoefte veranderen; nauwgezette controle is dan ook noodzakelijk.
Zwangerschap
Teratogenese: Insuline degludec: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Liraglutide: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren schadelijk gebleken.
Advies: Gebruik ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Insuline wordt bij orale inname (van de moedermelk) geïnactiveerd.
Advies: Kan volgens voorschrift worden gebruikt.
Overig: Mogelijk is aanpassing van de dosering en/of het dieet vereist.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Insuline degludec en liraglutide: onbekend. Ja, bij dieren.
Overig: Liraglutide: Bij dieren is vermindering van neonatale groei gezien.
Advies: Gebruik van dit combinatiepreparaat of het geven van borstvoeding ontraden.
Contra-indicaties
- hypoglykemie.
Contra-indicaties
Er zijn van dit middel geen contra-indicaties bekend.
Waarschuwingen en voorzorgen
Niet gebruiken voor behandeling van diabetische ketoacidose; in dat geval gewone insuline i.v. geven.
Er is kans op lipodystrofie en cutane amyloïdose indien de injectieplaats niet wordt afgewisseld. Na insuline-injectie op plaatsen met dergelijke reacties, is er kans op vertraagde insuline-absorptie en verminderde werking. Er is gemeld dat een plotselinge verandering van injectieplaats, van een aangedaan gebied naar een niet-aangedaan gebied, resulteerde in hypoglykemie.
Door de verlengde werking van insuline glargine kunnen er minder nachtelijke hypoglykemieën worden verwacht, maar meer hypoglykemieën in de vroege ochtend. Door de verlengde werking kan het herstel van hypoglykemie worden vertraagd.
De waarschuwingssignalen van hypoglykemie kunnen anders worden waargenomen, minder duidelijk of afwezig zijn bij:
- een aanzienlijke verbetering van de glucosehuishouding;
- leeftijd > 65 jaar;
- autonome neuropathie;
- een lange historie van diabetes;
- psychiatrische ziekte;
- combinatie met bepaalde geneesmiddelen (zie rubriek Interacties).
In de volgende omstandigheden zijn extra bloedglucosecontroles nodig en kan een dosisaanpassing noodzakelijk zijn:
- overschakeling op een andere type of merk insuline;
- verandering van injectiegebied;
- verhoogde insulinegevoeligheid (bv. door het wegnemen van stressfactoren);
- ongebruikelijke, verhoogde of langdurige lichamelijke activiteit;
- bijkomende ziekten (bv. braken, diarree);
- onvoldoende voedselinname, overgeslagen maaltijden;
- alcoholgebruik;
- bepaalde niet-gecompenseerde endocriene afwijkingen (bv. hypothyroïdie en adenohypofysaire – of bijnierschorsinsufficiëntie);
- bijkomende behandeling met bepaalde geneesmiddelen (zie rubriek Interacties).
Een abrupte verbetering van de bloedglucose-instelling (door intensieve insulinetherapie) kan gepaard gaan met tijdelijke verergering van diabetische retinopathie.
De werkzaamheid en veiligheid van de injectievloeistof 100 E/ml bij kinderen < 2 jaar is niet onderzocht; de injectievloeistof 300 E/ml is niet onderzocht bij kinderen < 6 jaar.
Waarschuwingen en voorzorgen
Insuline degludec/liraglutide niet toepassen bij diabetes mellitus type 1 of diabetische ketoacidose.
Er is kans op lipodystrofie en cutane amyloïdose indien de injectieplaats niet wordt afgewisseld. Na insuline-injectie op plaatsen met dergelijke reacties, is er kans op vertraagde insuline-absorptie en verminderde werking. Er is gemeld dat een plotselinge verandering van injectieplaats, van een aangedaan gebied naar een niet-aangedaan gebied, resulteerde in hypoglykemie. Controleer de bloedglucosespiegel na een dergelijke verandering van injectiegebied, en overweeg dosisaanpassing.
Door de verlengde werking van insuline degludec kan het herstel van hypoglykemie worden vertraagd.
De waarschuwingssignalen van hypoglykemie kunnen anders worden waargenomen, minder duidelijk of afwezig zijn bij:
- een aanzienlijke verbetering van de glucosehuishouding;
- leeftijd > 65 jaar;
- autonome neuropathie;
- een lange historie van diabetes;
- psychiatrische ziekte;
- combinatie met bepaalde geneesmiddelen (zie rubriek Interacties).
Verandering van insulinebehoefte treedt op bij verandering van het maaltijdschema, (onverwachte) zware fysieke inspanning, het ontstaan van stress–situaties zoals ziekten (bv. griep) en emotionele gebeurtenissen, en verder bij bijkomende aandoeningen die de werking van nieren, lever, bijnier, hypofyse of de schildklier beïnvloeden.
Bij ouderen, personen met lichte tot ernstige nierinsufficiëntie of lichte tot matige leverinsufficiëntie de bloedglucosespiegel vaker controleren. Gebruik bij ernstige leverinsufficiëntie of 'end-stage' nierziekte (ESRD) wordt niet aanbevolen.
Een abrupte verbetering van de bloedglucose-instelling (door intensievere insulinetherapie) kan gepaard gaan met tijdelijke verergering van diabetische retinopathie.
Bij inadequate dosering of onderbreken van de behandeling kan hyperglykemie optreden, met als symptomen dorst, frequente mictie, misselijkheid, braken, sufheid, een rode en droge huid, droge mond en anorexie. Onbehandelde hyperglykemie kan tot hyperosmolair coma of diabetische ketoacidose leiden. In geval van ernstige hyperglykemie wordt toediening van snelwerkende insuline aanbevolen.
Symptomen van dehydratie, waaronder nierinsufficiëntie en acuut nierfalen zijn gemeld in studies met liraglutide. Informeer patiënten over de kans op dehydratie als gevolg van gastro-intestinale bijwerkingen (met name in het begin van de behandeling); neem voorzorgsmaatregelen om een vochttekort te voorkomen.
Wees voorzichtig bij een anamnese van schildklieraandoeningen, wegens gemelde bijwerkingen op de schildklier (zoals struma).
Acute pancreatitis is waargenomen; informeer patiënten over kenmerkende symptomen hiervan. Bij vermoeden van pancreatitis de behandeling staken. Indien de diagnose pancreatitis wordt gesteld de behandeling niet opnieuw beginnen.
De volgende populaties zijn niet onderzocht:
- personen die overschakelen naar insuline degludec/liraglutide van doses < 20 en > 50 eenheden basale insuline;
- personen met inflammatoire darmziekte, diabetische gastroparese of hartfalen NYHA-klasse IV;
- kinderen tot 18 jaar.
Overdosering
Symptomen
hypoglykemie, zich uitend in honger, zwakte, trillen, transpireren, snelle en sterke hartslag, hoofdpijn, duizeligheid en/of cognitieve symptomen zoals concentratieverlies en verwardheid (symptomen veroorzaakt door adrenaline en cortisol). De hypoglykemie kan optreden door relatieve overdosering tijdens o.a. inspanning of door onvoldoende voedseltoevoer of door absolute overdosering.
Zie voor meer informatie over symptomen en behandeling de monografie insulinen op vergiftigingen.info.
Overdosering
Symptomen
hypoglykemie, zich uitend in honger, zwakte, trillen, transpireren, snelle en sterke hartslag, hoofdpijn, duizeligheid en/of cognitieve symptomen zoals concentratieverlies en verwardheid (symptomen veroorzaakt door adrenaline en cortisol). De hypoglykemie kan optreden door relatieve overdosering tijdens o.a. inspanning of door onvoldoende voedseltoevoer of door absolute overdosering.
Neem voor meer informatie over een vergiftiging met insuline degludec/liraglutide contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Langwerkend humaan insuline-analogon, bereid door middel van recombinant-DNA-technologie in Escherichia coli. Insuline verlaagt de bloedglucose, door de opname van glucose door de cellen te verhogen en de afgifte van glucose door de lever te verlagen; het bevordert de glycogeenvorming en vermindert de gluconeogenese. Daarnaast bevordert insuline de eiwitsynthese en remt het de lipolyse (regulering van de mobilisatie van vet uit depots). De werking van insuline glargine houdt ca. 24 uur aan; bij Toujeo (injectievloeistof 300 E/ml) kan het effect > 24 uur (tot 36 uur) aanhouden.
Abasaglar is een biosimilar van Lantus, en is hiermee in hoge mate vergelijkbaar.
Kinetische gegevens
Resorptie | na subcutane injectie wordt de zure oplossing geneutraliseerd, hetgeen leidt tot de vorming van microprecipitaten waaruit voortdurend kleine hoeveelheden insuline glargine vrijkomen. Bij gebruik van de injectievloeistof 300 E/ml komt insuline glargine langzamer vrij dan bij de injectievloeistof 100 E/ml, omdat het injectievolume en daardoor de oppervlakte van het precipitaat kleiner is. |
Overig | steady-state-concentratie wordt 2–4 dagen na herhaalde toediening bereikt. |
Overig | Er zijn geen klinisch relevante verschillen geconstateerd in serum insuline of glucosespiegels na toediening van Lantus injectievloeistof in de abdominale, deltoideus of dij-streek. |
Metabolisering | snel tot het actieve M1 (21A-Gly-insuline) en M2 (21A-Gly-des-30B-Thr-insuline), waarbij M1 de voornaamste circulerende metaboliet is. |
T 1/2el | 18–19 uur (injectievloeistof 300 E/ml). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Combinatie van een ultra-langwerkend insuline–analogon en een glucagonachtige peptide (GLP-1)-receptoragonist.
Meer informatie
Kinetische gegevens
Overig | De farmacokinetische eigenschappen van het combinatiepreparaat insuline degludec/liraglutide komen overeen met die van afzonderlijke injecties van insuline degludec en liraglutide. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
insuline glargine hoort bij de groep insulinen.
- insuline aspart (A10AB05) Vergelijk
- insuline aspart/insuline aspart protamine (A10AD05) Vergelijk
- insuline degludec (A10AE06) Vergelijk
- insuline degludec/insuline aspart (A10AD06) Vergelijk
- insuline degludec/liraglutide (A10AE56) Vergelijk
- insuline detemir (A10AE05) Vergelijk
- insuline glargine/lixisenatide (A10AE54) Vergelijk
- insuline glulisine (A10AB06) Vergelijk
- insuline lispro (A10AB04) Vergelijk
- insuline lispro/insuline lispro protamine (A10AD04) Vergelijk
- insuline, gewoon (A10AB01) Vergelijk
- insuline, gewoon/insuline, isofaan (A10AD01) Vergelijk
- insuline, isofaan (A10AC01) Vergelijk
Groepsinformatie
insuline degludec/liraglutide hoort bij de groep insulinen.
- insuline aspart (A10AB05) Vergelijk
- insuline aspart/insuline aspart protamine (A10AD05) Vergelijk
- insuline degludec (A10AE06) Vergelijk
- insuline degludec/insuline aspart (A10AD06) Vergelijk
- insuline detemir (A10AE05) Vergelijk
- insuline glargine (A10AE04) Vergelijk
- insuline glargine/lixisenatide (A10AE54) Vergelijk
- insuline glulisine (A10AB06) Vergelijk
- insuline lispro (A10AB04) Vergelijk
- insuline lispro/insuline lispro protamine (A10AD04) Vergelijk
- insuline, gewoon (A10AB01) Vergelijk
- insuline, gewoon/insuline, isofaan (A10AD01) Vergelijk
- insuline, isofaan (A10AC01) Vergelijk