Samenstelling
Mitomycine XGVS Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Poeder voor infusievloeistof of oplossing voor intravesicaal gebruik
- Sterkte
- 2 mg, 10 mg, 20 mg, 40 mg
Na reconstitutie bevatten de flacons van 2, 10 en 20 mg een concentratie van 1 mg/ml; de flacon van 40 mg een concentratie van 0,5 mg/ml.
- Toedieningsvorm
- Poeder en oplosmiddel voor oplossing voor intravesicaal gebruik
- Sterkte
- 40 mg
- Verpakkingsvorm
- flacon plus solvens 40 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Bleomedac (als sulfaat) XGVS Pharmanovia Benelux BV
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectievloeistof
- Sterkte
- 15.000 IU
1.000 IU (European Pharmacopoeia (EP)) = 1 U (eenheden volgens de United States Pharmacopeia (USP)).
Bleomycine (als sulfaat) XGVS Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectievloeistof
- Sterkte
- 15.000 UI
1.000 IU (European Pharmacopoeia (EP)) = 1 U (eenheden volgens de United States Pharmacopeia (USP)).
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Voor de behandeling van maagcarcinoom, pancreascarcinoom, borstkanker en niet-kleincellig longcarcinoom staan op de richtlijnendatabase.nl de geldende behandelrichtlijnen.
Voor de preventie van een recidief van blaascarcinoom na TURP staat in blaasinstillatie op de richtlijnendatabase.nl de geldende behandelrichtlijn met de plaats van mitomycine daarbij.
Advies
Voor de behandeling van plaveiselcelcarcinoom van het hoofd-/halsgebied staat op richtlijnendatabase.nl de geldende behandelrichtlijn (2014): pdf downloaden en dan p.767 en vanaf p.788.
Voor de behandeling van Hodgkin-lymfoom staat op hovon.nl de geldende behandelrichtlijn.
Indicaties
Intraveneus (mono- en/of combinatietherapie)
- Gevorderd maagcarcinoom;
- Gevorderd pancreascarcinoom;
- Gevorderd mammacarcinoom;
- Niet-kleincellig bronchiaalcarcinoom.
Intravesicaal
- Preventie van een recidief van oppervlakkig blaascarcinoom na transurethrale resectie.
Indicaties
In combinatie met andere cytostatica en/of radiotherapie:
- plaveiselcelcarcinomen van het hoofd-halsgebied, de externe genitaliën of cervix;
- testiscarcinomen (seminoom en non–seminoom), in combinatie met etoposide (E) en cisplatine (P) (=BEP-kuur).
- ziekte van Hodgkin, in combinatie met:
- doxorubicine (adriamycine = A), vinblastine (V) en dacarbazine (D) (=ABVD-kuur) óf;
- chloormethine (mitoxine = M), vincristine (O), procarbazine (P), prednison (P), doxorubicine (A) en vinblastine (V) (=MOPP-ABV-kuur);
- matige tot ernstige non-Hodgkin lymfomen bij volwassenen;
Als monotherapie:
- maligne pleurale effusie en pleuritis carcinomatosa (intrapleurale toediening);
- matige tot ernstige non-Hodgkin-lymfomen bij volwassenen.
Doseringen
Let op! bij langdurig systemisch gebruik is mitomycine cumulatief toxisch voor het beenmerg, voer regelmatig controles uit (zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen).
Palliatieve behandeling van tumoren
Volwassenen
Monotherapie: i.v. als bolusinjectie: afhankelijk van het behandelschema: 10–20 mg/m² lichaamsoppervlak iedere 6 à 8 weken of 8–12 mg/m² iedere 3 à 4 weken of 5–10 mg/m² iedere 1 à 6 weken. De maximale cumulatieve dosis is 60 mg/m² lichaamsoppervlak. Bij combinatietherapie is de dosering aanmerkelijk lager.
Intravesicaal voor preventie van een recidief van oppervlakkig blaascarcinoom
Volwassenen
20–40 mg eenmaal per week door instillatie via een urethrale katheter inbrengen gedurende 8–12 weken. Een ander schema is 4–10 mg 1–3×/week.
Ouderen ≥ 65 jaar: vanwege onvoldoende gegevens is een specifiek doseeradvies niet mogelijk. Een verlaging van de dosering wordt aanbevolen.
Verminderde nierfunctie: er kan geen doseeradvies worden gegeven; gebruik wordt niet aanbevolen.
Verminderde leverfunctie: er kan geen doseeradvies worden gegeven; gebruik wordt niet aanbevolen vanwege onvoldoende gegevens.
Toediening: na reconstitutie via intraveneuze infusie toedienen via centrale veneuze lijn en daarna deze gedurende enkele minuten goed doorspoelen. Waak voor extravasatie (zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen). Voor specifieke toediening in bepaalde weefsels is intra-arteriële toediening mogelijk. Bij intravesicaal gebruik vóór installatie de blaas ledigen met een katheter. De oplossing 1 tot 2 uur in de blaas houden.
Doseringen
Bleomycine kan intraveneus, intramusculair, intrapleuraal, intraperitoneaal of intra–arterieel worden toegediend, in sommige gevallen direct in de tumor. De dosering is afhankelijk van de indicatie, de toedieningswijze, de leeftijd en conditie van de patiënt. Het wordt aanbevolen de dosering aan te passen aan het lichaamsoppervlak.
De dosering verlagen bij radiotherapie. Bij combinatietherapie rekening houden met de mucosale toxiciteit van bleomycine.
Plaveiselcelcarcinomen
i.m. of i.v. als injectie: 10–15 × 10³ IU/m² lichaamsoppervlak 1–2 × per week. Behandeling voortzetten, veelal met intervallen van 3–4 weken, tot een cumulatieve dosis van 400 × 10³ IU.
i.v. als infusie gedurende 6–24 uur: 10–15 × 10³ IU/m² lichaamsoppervlak per dag op 4–7 opeenvolgende dagen elke 3–4 weken. Het ontstaan van stomatitis is de meest aangewezen manier om de individuele tolerantie t.o.v. de maximale dosis te bepalen.
Testiscarcinomen
i.m. of i.v. als injectie: 10–15 × 10³ IU/m² lichaamsoppervlak 1–2 × per week. Behandeling voortzetten, veelal met intervallen van 3–4 weken, tot een cumulatieve dosis van 400 × 10³ IU.
i.v. als infusie gedurende 6–24 uur: 10–15 × 10³ IU/m² lichaamsoppervlak per dag op 5–6 opeenvolgende dagen elke 3–4 weken. Het ontstaan van stomatitis is de meest aangewezen manier om de individuele tolerantie t.o.v. de maximale dosis te bepalen.
Maligne lymfomen (Hodgkin en non-Hodgkin)
Combinatietherapie: ABVD-kuur: i.v. of i.m. 10 × 10³ IU/m² lichaamsoppervlak op dag 1 en 15 van een cyclus van 28 dagen. MOPP-ABV-kuur: i.v. of i.m. 10 × 10³ IU/m² lichaamsoppervlak op dag 8 van een cyclus van 28 dagen. Vanwege meer kans op anafylactische reacties wordt aanbevolen te starten met een lagere dosis (bv. 2 × 10³ IU).
Monotherapie (non-Hodgkin): i.v. of i.m.: 5–15 × 10³ IU 1–2 × per week, tot een totale dosis van 225 × 10³ IU. Aanbevolen wordt om te starten met een lagere dosis (bv. 2 × 10³ IU), vanwege meer kans op anafylactische reacties. Wanneer binnen 4 uur observatie geen acute reacties optreden, kan het normale doseerschema worden gevolgd.
Maligne pleurale effusie
Als monotherapie: na drainage van de pleuraholte 60 × 10³ IU, opgelost in fysiologisch zout, langs de drainagenaald of canule inbrengen. Na instillatie de drain afklemmen voor een periode van 1–2 uur. Vervolgens de drain openen en vocht afvoeren gedurende ten minste 12 uur. Circa 45% van de bleomycine wordt systemisch opgenomen, hiermee rekening houden bij de totale dosering (lichaamsoppervlak, nierfunctie en longfunctie). Indien nodig kan de toediening worden herhaald.
Bij ouderen de totale dosis als volgt aanpassen: 60–69 jaar: totale dosis 200–300 × 10³ IU; 70–79 jaar: 150–200 × 10³ IU; ≥ 80 jaar: 100 × 10³ IU.
Bij kinderen: de dosering baseren op de aanbevolen dosering van volwassenen en aanpassen aan het lichaamsoppervlak. Tot meer gegevens bekend zijn alleen in uitzonderlijke gevallen in gespecialiseerde centra bleomycine toedienen aan kinderen.
Bij verminderde nierfunctie: creatinineklaring > 50 ml/min: een aanpassing van de dosis is niet nodig; creatinineklaring 10–50 ml/min: 75% van de gebruikelijke dosis met de normale doseringsintervallen; creatinineklaring < 10 ml/min: 50% van de gebruikelijke dosis met de normale toedieningsintervallen.
Toediening: voor i.m.-injectie de dosis oplossen in max. 5 ml fysiologische zoutoplossing; om lokale pijn te verminderen kan zonodig een lokaal anestheticum (lidocaïne-oplossing 1%) worden toegevoegd. Voor i.v.-toediening de dosis oplossen in 5–1000 ml, afhankelijk van de keuze voor een (langzame) injectie of een langzaam infuus. Voor intrapleurale toediening de dosis oplossen in 100 ml fysiologische zoutoplossing. Voor toediening direct in de tumor de dosis oplossen in fysiologische zoutoplossing tot concentraties van 1–3 × 10³ IU/ml.
Bijwerkingen
Intraveneus
Zeer vaak (> 10%): misselijkheid, braken. Beenmergsuppressie, leukopenie, trombocytopenie.
Vaak (1-10%): interstitiële pneumonie, dyspneu, hoesten. Huiduitslag, hand-voetsyndroom. Nierfunctiestoornis, glomerulopathie, stijging van serumcreatinine. Cellulitis of weefselnecrose als gevolg van extravasatie.
Soms (0,1-1%): mucositis, stomatitis, diarree. Anorexie. Alopecia. Koorts.
Zelden (0,01-0,1%): levensbedreigende infectie, sepsis (incl. septische shock). Veno-occlusieve ziekte (o.a. long, lever). Pulmonale hypertensie, pulmonale veno-occlusieve ziekte (PVOD). Hartfalen (na voorafgaande behandeling met antracyclinen). Hemolytische anemie. (Fataal) hemolytisch uremisch syndroom (HUS), microangiopathische hemolytische anemie (MAHA). Leverfunctiestoornis, veno-occlusieve ziekte van de lever, verhoogde transaminasewaarden, geelzucht.
Zeer zelden (< 0,01%): ernstige allergische reactie (incl. anafylactische shock).
Verder zijn gemeld: acute (myeloïde) leukemie, myelodysplastisch syndroom (beide bij combinatietherapie).
Intravesicaal
Vaak (1-10%): irritatie van de blaaswand, cystitis (mogelijk hemorragisch), dysurie, nycturie, pollakisurie, hematurie. Jeuk, allergische huiduitslag, contacteczeem, hand-voetsyndroom.
Zelden (0,01-0,1%): gegeneraliseerd exantheem.
Zeer zelden (< 0,01%): necrotiserende cystitis, allergische (eosinofiele) cystitis, stenose van afvoerende urinewegen, blaaswandverkalking, blaaswandfibrose, blaasatrofie, blaasperforatie. Peniele necrose.
Onbekend: in het geval van extravasatie: blaasperforatie, (vet)weefselnecrose van het omringende gebied, blaasfistel, abcessen.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): longtoxiciteit zoals interstitiële pneumonie of longfibrose (zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen). Mucosale laesie, slijmvliesontsteking (mucositis, stomatitis), misselijkheid, braken, verlies van eetlust, gewichtsverlies. Hyperpigmentatie, jeuk, hyperkeratose, erytheem, exantheem, striae, blaren, verandering (bv. verkleuring) van de nagels, gevoeligheid en zwelling van de vingertoppen, zwelling van de huid, alopecia.
Vaak (1–10%): overgevoeligheid, waaronder anafylaxie (bij ca. 1%; vnl. bij patiënten met lymfoom), anafylactische reacties, idiosyncratische reacties. Koorts (met name 2–6 uur na de eerste injectie). 'Acute respiratory distress-syndroom' (ARDS), longembolie.
Soms (0,1–1%): milde beenmergsuppressie, trombocytopenie, leukopenie, neutropenie, bloeding. Diarree.
Zelden (0,01–0,1%): falen van de cerebrale circulatie (bv. TIA, CVA), cerebrale arteriitis, myocardinfarct, coronaire hartziekte, hemolytisch–uremisch syndroom, arteriële trombose. Febriele neutropenie. Leverfunctiestoornis. Na intrapleurale toediening: lokale pijn, hypotensie, koorts en geneesmiddelgerelateerd overlijden.
Zeer zelden (< 0,01%): tumorlysissyndroom.
Verder zijn gemeld: na i.v. toediening: hypotensie, lokale tromboflebitis, veneuze occlusie. Na i.v. of intrapleurale toediening: pijn op de injectieplaats, pijn in de omgeving van de tumor. Verder kan voorkomen:infectie, sepsis, pancytopenie, anemie, diep-veneuze trombose, fenomeen van Raynaud, gangreen aan de vingertoppen, paresthesie, hyperesthesie, sclerodermie, spierpijn, pijn in de extremiteiten, aneuploïdie van spermatozoa.
Interacties
Vanwege de toegenomen kans op een (ernstige) infectie tijdens behandeling met mitomycine wordt toediening van levende vaccins afgeraden. De respons op (levende of) geïnactiveerde vaccins kan afgenomen zijn.
Combinatie met andere myelotoxische geneesmiddelen of relevante radiotherapie vermeerdert de kans op beenmergsuppressie.
Combinatie met vinca-alkaloïden of bleomycine kan de longtoxiciteit verhogen.
Gelijktijdige behandeling (of in het verleden behandeld zijn) met antracyclinen kan het risico van cardiomyopathie verhogen.
Gelijktijdig gebruik met 5-fluoro-uracil of tamoxifen geeft meer kans op hemolytisch uremisch syndroom.
Interacties
Vanwege meer kans op ernstige infecties tijdens de behandeling géén levende vaccins (zoals tegen gele koorts) toedienen.
Nefrotoxische stoffen kunnen de klaring van bleomycine verlagen; bij combinatie met cisplatine heeft dit geleid tot (fatale) longtoxiciteit.
Gelijktijdig gebruik van middelen met longtoxiciteit zoals mitomycine–C, cyclofosfamide of methotrexaat geeft meer kans op longtoxiciteit. Toediening van zuurstof in een hoger-dan-normale concentratie geeft ook meer kans op longtoxiciteit, zie de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Gelijktijdige radiotherapie vermeerdert de kans op pulmonale en dermatologische (huid- en mucosa-)toxiciteit. Radiotherapie (vooral van de thorax) in de voorgeschiedenis vermeerdert eveneens de kans op longtoxiciteit.
Gebruik van fenytoïne in combinatie met bleomycine wordt afgeraden, vanwege verlaging van de fenytoïnespiegel door een verminderde opname in het maag-darmstelsel (met hierdoor een toegenomen kans op convulsies) en beïnvloeding van de plasmaspiegel van bleomycine.
Bij gelijktijdig gebruik van vinca-alkaloïden kan ischemie van perifere delen van het lichaam optreden (vingers, tenen en neus), eventueel leidend tot necrose.
Door gelijktijdig gebruik met ciclosporine of tacrolimus neemt door te grote immunosuppressie de kans op lymfoproliferatie toe.
Bij gelijktijdige behandeling met andere antineoplastische middelen zijn acute myeloïde leukemie en myelodysplastisch syndroom gemeld.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren schadelijk (afwijkingen van de neurale buis, buikwand en het skelet) gebleken. Mitomycine is in principe mutageen, teratogeen en carcinogeen.
Advies: Gebruik ontraden, vooral in het eerste trimester van de zwangerschap.
Vruchtbaarheid: De invloed van mitomycine op de vruchtbaarheid is onbekend.
Overige: Zowel vruchtbare mannen als vrouwen dienen adequate anticonceptieve maatregelen te nemen tijdens en ten minste 6 maanden na de therapie. Raad een man voorafgaand aan de behandeling aan om advies in te winnen over cryopreservatie van sperma, omdat mitomycine genotoxisch is.
Zwangerschap
Bleomycine passeert de placenta.
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren schadelijk gebleken. Op grond van de farmacologische werking worden mutagene effecten verwacht.
Advies: Gebruik ontraden, tenzij strikt noodzakelijk.
Vruchtbaarheid: Overweeg vóór aanvang van de therapie cryopreservatie van sperma, omdat bleomycine irreversibele onvruchtbaarheid kan veroorzaken.
Overig: Vruchtbare mannen en vrouwen dienen adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende én tot ten minste zes maanden na de therapie.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend.
Advies: Het geven van borstvoeding is gecontra-indiceerd.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend.
Farmacologische effect: Het optreden van zeer schadelijke effecten bij de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het geven van borstvoeding is gecontra–indiceerd.
Contra-indicaties
Intraveneus
- pancytopenie of geïsoleerde leukopenie of trombocytopenie;
- acute (ernstige) infectie;
- hemorragische diathese.
Intravesicaal
- perforatie van de blaaswand;
- cystitis.
Zie voor meer contra-indicaties de rubriek Lactatie.
Contra-indicaties
- acute longinfectie;
- sterk verminderde longfunctie;
- bestaande longtoxiciteit/verminderde longfunctie door eerder gebruik van bleomycine;
- ataxia teleangiectasia.
Zie ook de rubriek Lactatie.
Waarschuwingen en voorzorgen
Intraveneus
Comorbiditeit: wees zeer voorzichtig bij restrictieve of obstructieve stoornissen van de longfunctie, nierfunctie en leverfunctie. Wees verder voorzichtig bij beenmergdepressie of bestaande infecties. Bij bestaande varicella kunnen fataal verlopende systemische aandoeningen optreden.
Controles: vóór start van de behandeling het bloedbeeld, de longfunctie (bij vermoeden van een reeds bestaande longdisfunctie) controleren, en de nier- en leverfunctie. Controleer tijdens de behandeling regelmatig het bloedbeeld en de nierfunctie. Gebruik bij een verminderde nier- of leverfunctie wordt niet aanbevolen. Bij achteruitgang van de nier- of leverfunctie de behandeling staken. De nadir van beenmergdepressie is meestal 4–6 weken na toediening. Mitomycine is bij systemisch gebruik cumulatief toxisch; bij langdurig gebruik kan langdurige beenmergdepressie optreden. Controleer op indicatie de longfunctie (zie ook Longtoxiciteit).
Bij het optreden van hemolyse de behandeling onmiddellijk staken.
Longtoxiciteit: bij het ontstaan van nieuwe symptomen of vergergering van bestaande symptomen de behandeling onmiddellijk staken. De longtoxiciteit is goed behandelbaar met corticosteroïden.
Tweede maligniteiten: acute leukemie en myelodysplastisch syndroom zijn gemeld bij gebruik van mitomycine in combinatie met andere anti-neoplastische middelen.
Wanneer extravasatie van mitomycine optreedt, kan uitgebreide necrose ontstaan. Zie voor de te nemen maatregelen de crashkaart versie 7) van de NVZA.
Onderzoeksgegevens: de veiligheid en werkzaamheid bij ouderen ≥ 65 jaar of kinderen < 18 jaar zijn niet onderzocht.
Voor de behandeling van vruchtbare mannen en vrouwen, zie Zwangerschap.
Intravesicaal
Cystitis: indien cystitis optreedt, een symptomatische behandeling met lokale anti-inflammatoire middelen en analgetica geven. In de meeste gevallen kan de behandeling met mitomycine worden voortgezet, zo nodig met een verlaagde dosis. Er zijn meldingen geweest van geïsoleerde gevallen van allergische (eosinofiele) cystitis waarvoor stopzetting van de behandeling noodzakelijk was.
Extravasatie: symptomen van extravasatie na intravesicale toediening van mitomycine kunnen zich meteen na de toediening of weken of maanden later voordoen. De eerste symptomen zijn bekken- of buikpijn refractair voor eenvoudige analgesie. In de meeste gevallen is (vet)weefselnecrose in het omringende gebied als gevolg van de extravasatie waargenomen. Ook blaasperforatie of het ontstaan van een fistel en/of abces is gemeld. Wees alert bij optreden van bekken- of buikpijn. .
Waarschuwingen en voorzorgen
Longtoxiciteit is de belangrijskte bijwerking. Interstitiële pneumonie treedt op bij 10% van de patiënten, waarvan circa 10% overlijdt als gevolg van longfibrose. Interstitiële pneumonie kan ook nog ná de behandeling met bleomycine optreden. Voer regelmatig onderzoek longfunctieonderzoek uit en maak wekelijks een thoraxfoto tot ten minste 4 weken na beëindiging van de behandeling. De patient dient ten minste 8 weken na beëindiging van de behandeling onder klinische controle te blijven. Bij gelijktijdige radiotherapie van de thorax vaker op longtoxiciteit controleren. Bij optreden van onverklaarbaar hoesten, kortademigheid, basale crepitaties of een diffuus reticulair beeld op de thoraxfoto de toediening direct staken en de patiënt met antibiotica en evt. een corticosteroïd behandelen. De kans op longtoxiciteit neemt toe bij een cumulatieve dosering van 400 × 10³ IU, maar ook bij lagere dosering in combinatie met bestaande risicofactoren. Wees daarom (zeer) voorzichtig bij risicofactoren voor longtoxiciteit, zoals een hoge leeftijd, verminderde lever– of nierfunctie, gecompromitteerde longfunctie, longkanker, radiotherapie van de thorax (zowel huidig als in de anamnese) en bij toediening van zuurstof tijdens de behandeling. Longfunctietesten met 100% zuurstof mogen niet worden toegepast, 21% zuurstof wel. Tijdens en na een operatie de FiO2 bij voorkeur op 0,25 handhaven en de vochtvervanging zorgvuldig observeren. Gebruik in ieder geval de laagst mogelijke FiO2 die verenigbaar is met voldoende zuurstofinbreng.
Gelijktijdige radiotherapie vermeerdert de kans op dermatologische toxiciteit (vooral mucosale). Na contact met huid en slijmvliezen langdurig met water naspoelen.
In verband met het mogelijk optreden van het tumorlysissyndroom bij hoge tumorlast vóór en tijdens de behandeling maatregelen nemen ter preventie van uraatnefropathie zoals een adequate hydratie, alkaliseren van de urine en zonodig toedienen van allopurinol/rasburicase.
Voor de behandeling van vruchtbare mannen, zie de rubriek Zwangerschap.
Overdosering
Neem voor meer informatie over een vergiftiging met mitomycine contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Symptomen
acute reacties met hyperpyrexie en cardiorespiratoire collaps.
Therapie
symptomatisch met nauwkeurige controle van de longfunctie en hematologische parameters. Bleomycine kan niet worden gedialyseerd.
Voor meer informatie over een vergiftiging met bleomycine neem contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Cytostatisch antibioticum, geïsoleerd uit een stam van Streptomyces caespitosus. Na activering remt mitomycine selectief de DNA-synthese door alkylering van het DNA. Daarnaast worden bij hogere doses ook vrije peroxideradicalen vrijgemaakt, wat DNA breuken tot gevolg heeft. In hoge concentraties onderdrukt mitomycine ook de cellulaire RNA- en proteïnesynthese. Resistentie tegen mitomycine kan optreden, vaak gecombineerd met kruisresistentie tegen andere alkylerende stoffen.
Kinetische gegevens
Metabolisering | vnl. in de lever. |
Eliminatie | vnl. met de feces, 10% onveranderd met de urine. |
T 1/2el | 40–50 min na i.v.-toediening. |
Overig | wordt na intravesicale toediening nauwelijks geabsorbeerd. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Oncolytisch antibioticum, geïsoleerd uit Streptomyces verticillus. Bleomycine induceert, door intercalatie in het DNA, enkelstrengs- en dubbelstrengsbreuken van het DNA, waardoor celdeling, groei en DNA-synthese in de tumorcellen worden geremd. Beïnvloedt in mindere mate ook de RNA- en eiwitsynthese. Cellen in de G2– en de M–fase van de celcyclus zijn het meest gevoelig. Verder hebben plaveiselcellen door hun geringe gehalte aan bleomycinehydrolase een hoge gevoeligheid voor bleomycine. Ook reageren hoger gedifferentieerde tumoren meestal beter op bleomycine dan anaplastische tumoren.
Kinetische gegevens
Resorptie | i.m: 100%; na intrapleurale toediening: ca. 45%. |
T max | i.m. ca. 30 min. |
V d | ca. 17,5 l/m². |
Overig | na parenterale toediening verdeelt bleomycine zich met name over de huid, longen, nieren, peritoneum en lymfe. Slechts lage concentraties zijn aanwezig in het beenmerg. Passeert de bloed–hersenbarrière niet bij intacte meninges. |
Metabolisering | wordt gedeeltelijk geïnactiveerd door bleomycinehydrolase: vooral in plasma, lever en andere organen, minder in huid en longen. |
Eliminatie | met de urine, ca. 67% onveranderd. Bleomycine is slecht dialyseerbaar. |
T 1/2el | na i.v. bolusinjectie 2-4 uur, na continu i.v. infuus ca. 9 uur; verlengd bij een gestoorde nierfunctie. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
mitomycine hoort bij de groep cytostatische antibiotica.
Groepsinformatie
bleomycine hoort bij de groep cytostatische antibiotica.