Samenstelling
Zeposia
Bijlage 2
Aanvullende monitoring
Bristol-Myers Squibb
- Toedieningsvorm
- Capsule
- Sterkte
- 0,92 mg
- Toedieningsvorm
- Capsule
- Verpakkingsvorm
- startverpakking
Bevat per verpakking: 4 capsules van 0,23 mg en 3 capsules van 0,46 mg.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Briumvi XGVS Aanvullende monitoring Neuraxpharm Netherlands BV
- Toedieningsvorm
- Concentraat voor oplossing voor infusie
- Sterkte
- 25 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 6 ml
De uiteindelijke concentratie van het geneesmiddel na verdunning bedraagt circa 0,6 mg/ml voor de eerste infusie en 1,8 mg/ml voor de tweede en latere infusies.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Als acute aanvalsbehandeling bij een aanval/relaps van multiple sclerose kan een stootkuur met methylprednisolon worden overwogen.
(Peg)interferon β, glatirameer, ozanimod, ponesimod, teriflunomide en dimethylfumaraat (of diroximelfumaraat) zijn eerstelijns ziektemodificerende middelen (DMD’s, disease modifying drugs) voor de onderhoudsbehandeling van ambulante patiënten (EDSS 0–5) met ‘relapsing’ multiple sclerose (RMS). Ze verminderen de frequentie van de exacerbaties, nieuwe laesies gezien bij beeldvormend onderzoek en hebben mogelijk een gunstig effect op de ziekteprogressie. Over de effecten op de lange termijn is onvoldoende bekend.
Alemtuzumab, cladribine, fingolimod, natalizumab, ocrelizumab en ofatumumab zijn tweedelijns DMD’s bij relapsing multiple sclerose (RMS). Ze zijn over het algemeen werkzamer dan de eerstelijnsmiddelen. De toepassing is echter risicovoller.
Bij de behandeling van colitis ulcerosa is de keuze van het geneesmiddel afhankelijk van de locatie, uitgebreidheid en ernst van de ontsteking, het verwachte beloop en de respons op eerdere medicatie. Corticosteroïden worden toegepast voor remissie-inductie en immunosuppressiva als onderhoudsbehandeling. Aminosalicylaten en TNF-α-blokkers kunnen in beide fasen van de behandeling worden gebruikt. Voor ozanimod is nog geen advies vastgesteld.
Aan de vergoeding van ozanimod zijn voorwaarden verbonden, zie Regeling zorgverzekering, bijlage 2.
Advies
Voor dit middel is geen advies vastgesteld.
Indicaties
- 'Relapsing remitting' multipele sclerose (RRMS) met actieve ziekte bij volwassenen, gedefinieerd door exacerbaties (relapsen, schubs, opstoten) of kenmerken van ontstekingsactiviteit aangetoond door beeldvormende technieken.
- Matige tot ernstige actieve colitis ulcerosa (CU) bij volwassenen, die onvoldoende reageren, niet reageren of intolerant zijn voor conventionele therapie of een biological.
Gerelateerde informatie
Indicaties
'Relapsing’ multiple sclerose (RMS) met actieve ziekte bij volwassenen die is gedefinieerd met behulp van klinische of beeldvormingskenmerken.
Doseringen
Vóór begin van de behandeling: 1) maak een ECG ter controle op vooraf bestaande hartafwijkingen; 2) overweeg vaccinatie tegen VZV van VZV-antilichaamnegatieve patiënten (ten minste 1 maand vóór begin behandeling); 3) sluit zwangerschap uit; 4) zorg voor een compleet bloedbeeld, transaminase- en bilirubinewaarden. Zie voor toelichting de rubriek Waarschuwing en voorzorgen.
'Relapsing remitting' multipele sclerose (RRMS) en colitus ulcerosa (CU)
Volwassenen
Begindosering: dag 1–4: 0,23 mg 1×/dag; dag 5–7: 0,46 mg 1×/dag. Na de 7 dagen durende dosistitratie is de onderhoudsdosis: 0,92 mg 1×/dag
Bij overschakelen van een andere ziektemodificerende therapie naar ozanimod: rekening houden met de halfwaardetijd en het werkingsmechanisme van het andere middel, om additieve immunosuppressieve effecten te voorkomen en het risico van ziektereactivering te minimaliseren. Bepaal daarom vóór de start met ozanimod het aantal perifere lymfocyten (CBC), om te controleren of de immuunsysteemeffecten van de eerdere behandeling zijn verdwenen. Na staken van interferon-β kan en glatirameer kan men normaliter direct starten met ozanimod.
Bij vergeten van een dosis::herhaal de dosistitratie van dag 1–7 in de volgende gevallen: na onderbreking van de behandeling van 1 dag of meer tijdens de eerste 14 dagen van de behandeling, na onderbreking van de onderhoudsbehandeling gedurende zeven of meer opeenvolgende dagelijkse doses tussen dag 15 en 28 van de behandeling en na een onderbreking van > 14 opeenvolgende dagen na dag 28 van de behandeling. In alle andere kortere gevallen van onderbreking de behandeling voortzetten met de geplande volgende dosering.
Bij ouderen: wees voorzichtig bij MS-patiënten > 55j. en CU-patiënten> 65 j. vanwege onvoldoende gegevens en mogelijk meer bijwerkingen met name bij langdurige behandeling. Dosisaanpassing is niet nodig.
Verminderde nierfunctie: een aanpassing van de dosering is niet nodig.
Verminderde leverfunctie::bij lichte tot matige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 5–9) is (na het schema voor dosisverhoging van 7 dagen) de onderhoudsdosering 0,92 mg om de dag. Bij een ernstige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 10–15) is ozanimod gecontra-indiceerd.
Toediening: de capsule kan met of zonder voedsel worden ingenomen.
Doseringen
Vóór de behandeling screenen op hepatitis B-virus (HBV), omdat heractivering van HBV is gemeld bij anti-CD-20 antilichamen.
Vóór elke infusie premedicatie toedienen: → i.v. 100 mg methylprednisolon (of equivalent ervan) 30–60 min voor de infusie; → en een antihistaminicum 30–60 min voor de infusie; → eventueel paracetamol 30–60 min voor de infusie.
Controleer gedurende ten minste 1 uur na de eerste twee infusies op IRR en overgevoeligheidsreacties. Bij IRR niet de dosis, maar de infusiesnelheid verlagen of de behandeling staken. Bij overgevoeligheidsreacties de behandeling staken.
Multiple sclerose
Volwassenen (incl. ouderen)
De eerste dosis: i.v. infusie (0,6 mg/ml) 150 mg, 2 weken later tweede i.v. infusie (1,8 mg/ml) 450 mg; vervolgens telkens na 24 weken i.v. infusie (1,8 mg/ml) 450 mg.
Verminderde nierfunctie: de verwachting is dat een aanpassing van de dosis niet nodig is.
Verminderde leverfunctie: de verwachting is dat een aanpassing van de dosis niet nodig is.
Bij infusiegerelateerde reacties (IRR) tijdens infusie: bij levensbedreigende IRR de infusie direct stoppen en de behandeling definitief staken. Bij ernstige IRR de infusie direct onderbreken; indien alle symptomen zijn verdwenen herstarten met een infusiesnelheid die de helft is van de snelheid op het moment dat de reactie begon; indien goed verdragen na ten minste 30 min de snelheid verhogen volgens het schema in de officiële CBG/EMA productinformatie rubriek 4.2 tabel 1, zie hiervoor de link onder 'Zie ook'. Bij lichte tot matige IRR de infusiesnelheid halveren, indien goed verdragen na ten minste 30 min de snelheid verhogen volgens het schema in de officiële CBG/EMA productinformatie rubriek 4.2 tabel 1, zie hiervoor de link onder 'Zie ook'.
Een vergeten dosis zo snel mogelijk alsnog toedienen. Behoud daarna wel de tussenperiode van 24 weken (> 5 maanden) tot de volgende toediening.
Toediening: door verdunning in een infuuszak met 0,9% natriumchlorideoplossing voor injectie, wordt de concentratie van 0,6 mg/ml voor de eerste infusie en 1,8 mg/ml voor de tweede infusie en alle daaropvolgende infusies. Niet toedienen als een i.v. push- of bolusdosis. Voor de instructies over de infusiesnelheid, zie het schema in de officiële CBG/EMA productinformatie rubriek 4.2 tabel 1, zie hiervoor de link onder 'Zie ook'.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): Nasofaryngitis. Lymfopenie.
Vaak (1-10%): faryngitis, virale luchtweginfectie, urineweginfectie. Herpes zoster, herpes simplex. Hoofdpijn. Perifeer oedeem. Bradycardie, hypertensie, (orthostatische) hypotensie. ALAT verhoogd. Gamma-glutamyltransferase (γ-GT) verhoogd, bilirubine verhoogd, abnormale longfunctietest.
Soms (0,1-1%):Overgevoeligheid (zoals huiduitslag en urticaria). Macula-oedeem.
Zelden (0,01-0,1%): Progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML).
Bij langdurig gebruik met een S1P-receptormodulator: huidkanker, waaronder melanoom.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): ademhalingsweginfecties, bovensteluchtweginfecties (doorgaans nasofaryngitis, bronchitis). Infusiegerelateerde reacties zoals koorts, koude rillingen, hoofdpijn, tachycardie, misselijkheid, buikpijn, keelirritatie, erytheem en anafylactische reactie. Daling van immunoglobuline M.
Vaak (1-10%): herpesvirusinfecties, ondersteluchtweginfectie. Neutropenie, Pijn in extremiteit. Daling van immunoglobuline G en immunoglobuline A.
Interacties
Wees voorzichtig met gelijktijdig gebruik met sterke CYP2C8-remmers (gemfibrozil, clopidogrel), omdat dit blootstelling aan de belangrijkste actieve metabolieten van ozanimod met 47–69% kan verhogen.
Vermijd gelijktijdig gebruik met CYP2C8-inductoren (rifampicine), omdat dit blootstelling aan de belangrijkste actieve metabolieten met 60% kan verlagen en daarmee de respons van ozanimod.
Vermijd gelijktijdig gebruik met MAO-B remmers (selegiline, fenelzine) omdat dit blootstelling aan de belangrijkste actieve metabolieten kan verlagen en daarmee ook de respons van ozanimod.
Vermijd gelijktijdige niet-corticosteroïde immunosuppressieve, immunomodulerende en anti-neoplastische therapie vanwege additieve immuuneffecten. Na eerdere behandeling met alemtuzumab wordt starten met ozanimod niet aanbevolen.
Wees voorzichtig bij gelijktijdig gebruik met een β-blokker of een calciumantagonist vanwege de kans op extra verlaging van de hartfrequentie en atrioventriculaire geleiding. Gelijktijdig gebruik van andere anti-aritmica is niet onderzocht.
Tijdens en tot 3 maanden na behandeling kan vaccinatie minder effectief zijn. Gebruik van een levend verzwakt vaccin tijdens en tot 3 maanden na behandeling vermijden vanwege kans op infecties; zie voor meer informatie over vaccinaties Waarschuwingen en voorzorgen.
Interacties
De veiligheid van vaccinatie met levende of levende verzwakte vaccins is niet onderzocht, maar wordt tijdens behandeling en tot repletie van de B-cellen niet aanbevolen. Indien vaccinatie nodig is: voor levende of levende verzwakte vaccins moet deze ten minste 4 weken vóór behandeling met ublituximab zijn voltooid en voor geïnactiveerde vaccins is deze termijn, indien mogelijk, ten minste 2 weken. Stel vaccinatie met levende of levende verzwakte vaccins uit van neonaten en zuigelingen na blootstelling in de baarmoeder, totdat de B-celwaarden zijn hersteld; bepaal daarom vóór vaccinatie de CD19-positieve B-celspiegels. Indien nodig mogen geïnactiveerde vaccins wel worden toegediend; overweeg vervolgens meting van de door het vaccin geïnduceerde antilichaamtiters, om na te gaan of een beschermende immuunrespons is opgebouwd.
Vermijd gelijktijdige immunosuppressieve therapie vanwege additieve immuuneffecten; corticosteroïden ter behandeling van een relaps zijn tijdens behandeling wel toegestaan. Houd ook rekening met de duur en het werkingsmechanisme van voorafgaande immunosuppressieve therapieën met langdurige immuuneffecten.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, geen tot beperkte gegevens van ozanimod; van een andere S1P-receptormodulator is een verdubbeld risico op aangeboren afwijkingen gemeld. Bij dieren is reproductietoxiciteit gebleken, inclusief foetale sterfte, misvormingen van skelet en organen (bloedvaten). De S1P-receptor is betrokken bij vaatvorming tijdens de embryogenese.
Advies: Gebruik is gecontra-indiceerd tijdens de zwangerschap, en bij vrouwen die zwanger kunnen worden en geen effectieve anticonceptie gebruiken. Als de vrouw zwanger wordt tijdens gebruik, ozanimod staken, informatie geven over de schadelijke effecten voor de foetus en zorgen voor echografisch onderzoek.
Overig: Vóór aanvang van de behandeling zwangerschap uitsluiten. Een vrouw die zwanger kan worden dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende én tot ten minste 3 maanden na de therapie.
Zwangerschap
Van ublituximab zijn er relatief weinig gegevens. Van immunoglobulinen is bekend dat zij de placenta passeren.
Farmacologische effecten: Tijdelijke perifere B-celdepletie en lymfopenie bij de pasgeborene is gemeld bij gebruik van andere anti-CD20 antilichamen. Bij dieren: aanwijzingen voor schadelijkheid door immuungemedieerde bijwerkingen (trombi in organen, vasculaire necrose in darm en lever, ontsteking en oedeem in longen en hart), sterfte van het moederdier en verlies van de foetus.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken. Controleer kinderen die tijdens zwangerschap aan ublituximab zijn blootgesteld op B-celdepletie en overweeg vaccinatie met levende of verzwakte vaccins uit te stellen totdat de B-celwaarde van het kind is hersteld; de duur van de B-celdepletie is onbekend.
Overig: Een vrouw die zwanger kan worden dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende én tot ten minste 4 maanden na de laatste infusie.
Vruchtbaarheid: Geen aanwijzingen voor schadelijkheid.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, bij dieren.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding wordt in de eerste dagen na de geboorte ontraden. Daarna kan ublituximab worden gebruikt tijdens de borstvoeding.
Contra-indicaties
- immunodeficiëntie;
- ernstige actieve infecties, actieve chronische infecties zoals hepatitis en tuberculose;
- actieve maligniteiten;
- ernstige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 10–15);
- deze hart-gerelateerde aandoeningen in de voorgaande 6 maanden: een myocardinfarct, instabiele angina pectoris, beroerte, voorbijgaande ischemische aanval (TIA), gedecompenseerd hartfalen (dat ziekenhuisopname vereiste), of New York Heart Association (NYHA)-klasse III/IV hartfalen;
- voorgeschiedenis zonder pacemaker van tweedegraads atrioventriculair (AV)-blok type Mobitz-II of derdegraads AV-blok of sicksinussyndroom;
- gebruik bij vrouwen die zwanger kunnen worden en geen effectieve anticonceptie gebruiken.
Zie voor meer contra-indicaties de rubriek Zwangerschap.
Contra-indicaties
- ernstig actieve infecties;
- ernstig immuungecompromitteerde patiënten;
- actieve maligniteiten.
Waarschuwingen en voorzorgen
Cardiovasculaire effecten
Voer vóór aanvang van de behandeling bij alle patiënten een ECG uit ter controle op vooraf bestaande hartafwijkingen. Zorg bij vooraf bestaande hartafwijkingen voor eerste-dosis-monitoring.
Afname van de hartslagfrequentie: Ozanimod geeft binnen 4 uur na start van de behandeling een tijdelijke afname van de hartslag, bouw daarom de dosis de eerste zeven dagen via titratie op. De daling is op dag 1 na ca. 5 uur maximaal (met gem. 5 tot 6 slagen/min). Gedurende de volgende dagen, is geen klinisch relevante daling waargenomen. Indien nodig kan men verlaging van de hartfrequentie tegengaan met parenteraal atropine of isoprenaline.
Tijdelijke vertraging van de atrioventriculaire geleiding is waargenomen aan de start van de behandeling, volgens een vergelijkbaar tijdspatroon als de hartslagdaling; deze verdwijnt meestal binnen 24 uur. De vertraging manifesteert zich meestal als eerstegraads atrioventriculair (AV) blok (verlengd PR-interval) op ECG.
Eerste-dosis-monitoring: Controleer patiënten met de hartaandoeningen: sinusbradycardie (hartslag < 55 slagen/min), voorgeschiedenis van tweedegraads AV-blok (type Mobitz-I, Wenckebach-blok), voorgeschiedenis van myocardinfarct, of voorgeschiedenis van hartfalen (NYHA-klasse I en II), na de eerste dosis gedurende een periode van zes uur elk uur op klachten en verschijnselen van bradycardie, met meting van pols en bloeddruk. Herhaal na 6 uur de ECG meting. Aanvullende monitoring wordt aanbevolen als na 6 uur:
- de hartslag < 45 slagen/min is;
- er aanwijzingen zijn dat de maximale hartslagverlaging nog niet is bereikt;
- het ECG een nieuw tweedegraads of hoger AV-blok laat zien;
- een QTc ≥ 500 ms.
Start in deze gevallen met een geschikte behandeling en zet de observatie voort totdat de klachten/bevindingen zijn verdwenen. Als een medische behandeling nodig is, vervolg de monitoring dan gedurende de nacht en hervat de controleperiode van zes uur na de tweede dosis.
Overleg met cardioloog: Vraag vóór het begin van de behandeling eerst advies van een cardioloog voor de meest geschikte controlestrategie: bij een voorgeschiedenis van symptomatische bradycardie, terugkerende syncope, hartstilstand, cerebrovasculaire ziekte, (risico op) significante QT-verlenging (> 500 ms) of ongecontroleerde hypertensie, bij ernstige onbehandelde slaapapneu, bij gebruik van andere geneesmiddelen die bradycardie kunnen geven (met uitzondering van β-blokkers of calciumantagonisten) of bij gebruik van anti-aritmica klasse Ia (zoals kinidine en disopyramide) en III (amiodaron, sotalol) die in verband zijn gebracht met 'torsade de pointes' bij bradycardie (het gebruik bij deze middelen is niet onderzocht).
Hypertensie: Controleer de bloeddruk tijdens behandeling regelmatig; ozanimod heeft een bloeddrukverhogend effect.
Vanwege het immunosuppressieve effect is er bij behandeling meer kans op infecties. Voorafgaand aan de behandeling moet een recent (van de laatste 6 maanden of na stopzetten van een eerdere behandeling) compleet bloedbeeld (CBC) beschikbaar zijn. Bepaal tijdens de behandeling periodiek het CBC. Bij een absoluut lymfocytenaantal < 0,2 × 109/l de behandeling onderbreken totdat herstel (> 0,5 × 109/l) is opgetreden.
Infecties
Bij een actieve infectie de behandeling uitstellen. Tot 3 maanden na staken van de behandeling is controle op infecties nodig. Patiënten dienen symptomen van infectie gelijk aan de arts te melden. Overweeg bij optreden van een ernstige infectie onderbreking van de behandeling.
Progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML) is gemeld na behandeling met ozanimod. De symptomen van PML lijken op die van multipele sclerose (progressieve zwakte aan 1 kant van het lichaam, veranderingen in zicht en/of denken, soms karakterveranderingen). Bij vermoeden van PML een MRI-scan van de hersenen laten maken en de behandeling onderbreken totdat PML is uitgesloten.
Vaccinaties kunnen tijdens behandeling minder effectief zijn; indien vaccinatie met een levend verzwakt virus nodig is, dit ten minste 1 maand vóór behandeling met ozanimod toedienen. Test patiënten zonder bevestigde voorgeschiedenis van waterpokken of zonder gedocumenteerde vaccinatie tegen het varicella-zostervirus (VZV) vóór de start van een behandeling op VZV-antilichamen. Vaccineer antilichaamnegatieve patiënten vóór aanvang van de behandeling tegen VZV, en stel vervolgens de start van de behandeling met 1 maand uit voor een volledig effect van de vaccinatie. Vermijd tijdens behandeling en gedurende de 3 maanden na het stoppen met ozanimod gebruik van levend verzwakte virusvaccins.
Overige waarschuwingen
Huidtumoren: Het immunosuppressieve effect kan het risico op maligniteit, waaronder huidtumoren verhogen. Huidkanker waaronder melanoom is gemeld tijdens behandeling met andere S1P-receptormodulatoren. Bij ozanimod is basocellulair carcinoom gemeld. Vanwege een risico op maligne huidtumoren dienen patiënten zich tijdens behandeling te beschermen tegen zonlicht en mogen ze geen fototherapie met UV-B straling of PUVA krijgen.
Posterieur reversibel encefalopathie-syndroom (PRES): Bij vermoeden van PRES (met symptomen als plotselinge ernstige hoofdpijn, verwardheid, insulten en verminderd gezichtsvermogen), de behandeling staken.
Vanwege de kans op macula-oedeem, bij optreden van visusstoornissen een oogheelkundig onderzoek uitvoeren (onderzoek van de oogfundus, inclusief macula). Bij patiënten met een voorgeschiedenis van diabetes mellitus, uveïtis of een retina-aandoening is er meer kans op macula-oedeem, en wordt oogheelkundig onderzoek vóór aanvang van en regelmatig tijdens de behandeling aanbevolen. Bij optreden van macula-oedeem de behandeling (tijdelijk) staken.
Wees voorzichtig bij ernstige respiratoire aandoeningen, longfibrose en COPD.
Leverfunctiestoornis: Patiënten met een leverfunctiestoornis hebben meer risico op verhoging van leverenzymen; zie ook de rubriek Dosering. Voorafgaand aan de behandeling moeten recente (van de laatste zes maanden) transaminase- en bilirubinewaarden beschikbaar zijn. Als geen klinische symptomen (onverklaarbare misselijkheid, braken, buikpijn, vermoeidheid, anorexie of geelzucht en/of donkere urine) optreden, transaminase- en bilirubinewaarden controleren in maand 1, 3, 6, 9 en 12 en vervolgens periodiek. Bij levertransaminasewaarden > 5× ULN frequenter controleren, en bij bevestiging van een waarde > 5× ULN de behandeling onderbreken en pas hervatten als de waarden zijn genormaliseerd. Als klinische symptomen optreden (onverklaarbare misselijkheid, braken, buikpijn, vermoeidheid, anorexie of geelzucht en/of donkere urine) de leverenzymwaarden controleren en bij bevestiging van een significante leverbeschadiging de behandeling staken.
Wees voorzichtig bij staken van de behandeling. Bij sommige patiënten zijn na staken van een andere S1P-receptormodulator ernstige exacerbaties van MS gemeld, waaronder rebound van de ziekte. Controleer daarom na staken van ozanimod op relevante klachten en symptomen van terugkeer van ziekteactiviteit en stel indien nodig een geschikte behandeling in.
Vrouwen die zwanger kunnen worden: Zie de rubriek Zwangerschap.
Onderzoeksgegevens: Wees voorzichtig bij patiënten van 55 jaar en ouder vanwege een verhoogd risico op bijwerkingen; er zijn beperkte gegevens. De veiligheid en werkzaamheid zijn nog niet vastgesteld bij kinderen < 18 jaar; er zijn geen gegevens.
Waarschuwingen en voorzorgen
Om de frequentie en ernst vaninfusiegerelateerde reacties (IRR)te verminderen is premedicatie met een corticosteroïd en een antihistaminicum aangewezen; zie voor meer informatie Doseringen. Observeer de patiënt tijdens de infusies en gedurende nog ten minste 1 uur na het einde van de eerste twee infusies op mogelijke symptomen van IRR. Na de volgende infusies is monitoring niet nodig, tenzij een IRR of overgevoeligheid is opgetreden. Waarschuw de patiënt dat een IRR zich nog tot 24 uur na infusie kan voordoen.
Stel bij een actieve infectie behandeling uit totdat de infectie is bestreden.
Controleer deimmuunstatus vóór de behandeling, omdat ernstig immuungecompromitteerde patiënten (significante lymfopenie of neutropenie) niet mogen worden behandeld. Houd bij patiënten die eerder zijn behandeld met immunosuppressieve of immunomodulerende geneesmiddelen (zoals andere MS middelen) rekening met de werkingswijze en de werkingsduur vanwege een eventueel additief effect op het immuunsysteem.
Progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML) is zeer zelden gezien na behandeling met anti-CD20-antilichamen. PML is geassocieerd met bepaalde risicofactoren (bv. lymfopenie, gevorderde leeftijd, polytherapie met immunosuppressiva). Wees daarom alert op vroege symptomen van PML zoals een nieuw neurologisch symptoom of verergering daarvan. Bij vermoeden van PML: onderbreek de behandeling en overweeg een MRI, bevestigende testen naar JC viraal DNA in het hersenvocht en herhaalde neurologische beoordelingen. Bij bevestiging van PML de behandeling permanent staken.
Heractivering van hepatitis B virus (HBV) is gemeld bij behandeling met anti-CD20 antilichamen met soms fulminante hepatitis, leverfalen en overlijden. Daarom vóór behandeling testen op HBV. Patiënten met actieve HBV niet behandelen met ublituximab. Dragers van HBV en patiënten met een positieve serologie eerst verwijzen naar een expert in leverziekten en vervolgens behandelen volgens de lokale medische standaard om heractivering van hepatitis B te voorkomen.
Vaccineer patiënten tijdens behandeling niet met levende of levende verzwakte vaccins en niet totdat B-celrepletie is bereikt (dit duurde in de klinische onderzoeken mediaan 70 weken). Kijk vóór behandeling met ublituximab de immuunstatus van de patiënt na; zie voor meer informatie over vaccinaties Interacties.
Onderzoeksgegevens: er zijn geen gegevens over het gebruik bij kinderen (< 18 j.). Er zijn weinig gegevens over het gebruik bij een leeftijd > 55 jaar.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met ozanimod contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met ublituximab contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Bij overdosering de infusie onmiddellijk onderbreken en de patiënt observeren voor IRR’s.
Eigenschappen
Immunosuppressivum, sfingosine-1-fosfaat (S1P)-receptormodulator. Ozanimod bindt selectief aan twee van de vijf G-eiwitgekoppelde receptoren (GPCR’s) van S1P, namelijk S1P1 en S1P5. Als een functionele antagonist op de S1P1-receptoren op lymfocyten, zorgt het ervoor dat lymfocyten niet meer uit de lymfeknopen kunnen treden. Het precieze werkingsmechanisme bij MS en CU is onbekend, maar heeft wellicht te maken met verminderde migratie van lymfocyten naar het centraal zenuwstelsel en de darmen.
Kinetische gegevens
F | 84%. |
T max | 6–8 uur (ozanimod); 10 uur (actieve metaboliet CC112273). |
V d | 79,9 l/kg. |
Eiwitbinding | 98,2% (ozanimod); 99,8% (actieve metaboliet CC112273); 99,3% (actieve metaboliet CC1084037). |
Metabolisering | door diverse metaboliseringsroutes (zonder overheersend enzymsysteem) tot o.a. de actieve metabolieten CC112273 en CC1084037; na herhaalde toediening zijn de AUC van deze actieve metabolieten resp. 13× en 2,5× die van ozanimod. MAO-B is verantwoordelijk voor de vorming van CC112273 en CYP2C8 en oxidoreductasen zijn betrokken bij het metabolisme van CC112273. |
Eliminatie | als inactieve metabolieten via de urine en feces. |
T 1/2el | effectief ca. 11 dagen (actieve metaboliet CC112273). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Immunosuppressivum. Recombinant anti-CD20 monoklonaal antilichaam, dat zich selectief richt op B-cellen die CD20 tot expressie brengen. Het geeft voornamelijk lysis van CD20+-B-cellen via antilichaamafhankelijke, celgemedieerde cytotoxiciteit en, in mindere mate, via complementafhankelijke cytotoxiciteit. Vanwege een specifiek glycosylatiepatroon van zijn Fc-regio vertoont ublituximab een verhoogde affiniteit voor FcγRIIIa (CD16) en antilichaamafhankelijke cellulaire cytolyse tegen B-cellenfagocytose en celdood van B-cellen die CD20 tot expressie brengen. Voor de werking bij MS neemt men aan dat er immunomodulatie bij betrokken is via de vermindering in aantal en werking van B-cellen die CD20 tot expressie brengen. Snelle B-celdepletie treedt op de eerste dag na aanvang van de therapie op en blijft behouden gedurende de gehele therapie. In onderzoek bedroeg de mediane tijd tot aanvullen van B-cellen (B-celrepletie) na de laatste infusie, 70 weken. Voor de B-celtellingen wordt CD19 gebruikt, omdat de aanwezigheid van ublituximab invloed heeft op de herkenning van CD20 met de assay.
Kinetische gegevens
Resorptie | net als andere monoklonale antilichamen voornamelijk via het lymfestelsel. |
V d | geschat 0,0454 l/kg (centraal distributievolume), 0,0514 l/kg (perifeer). |
Metabolisering | degradatie tot kleine peptiden en aminozuren via proteolytische enzymen. |
T 1/2el | 22 dagen (geschat). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
ozanimod hoort bij de groep MS-middelen.
- alemtuzumab (L04AG06) Vergelijk
- cladribine (bij multiple sclerose) (L04AA40) Vergelijk
- fingolimod (L04AE01) Vergelijk
- glatirameer (L03AX13) Vergelijk
- interferon bèta-1a (L03AB07) Vergelijk
- interferon bèta-1b (L03AB08) Vergelijk
- natalizumab (L04AG03) Vergelijk
- ocrelizumab (L04AG08) Vergelijk
- ofatumumab (L04AG12) Vergelijk
- peginterferon bèta-1a (L03AB13) Vergelijk
- ponesimod (L04AE04) Vergelijk
- siponimod (L04AE03) Vergelijk
- teriflunomide (L04AK02) Vergelijk
- ublituximab (L04AG14) Vergelijk
Groepsinformatie
ublituximab hoort bij de groep MS-middelen.
- alemtuzumab (L04AG06) Vergelijk
- cladribine (bij multiple sclerose) (L04AA40) Vergelijk
- fingolimod (L04AE01) Vergelijk
- glatirameer (L03AX13) Vergelijk
- interferon bèta-1a (L03AB07) Vergelijk
- interferon bèta-1b (L03AB08) Vergelijk
- natalizumab (L04AG03) Vergelijk
- ocrelizumab (L04AG08) Vergelijk
- ofatumumab (L04AG12) Vergelijk
- ozanimod (L04AE02) Vergelijk
- peginterferon bèta-1a (L03AB13) Vergelijk
- ponesimod (L04AE04) Vergelijk
- siponimod (L04AE03) Vergelijk
- teriflunomide (L04AK02) Vergelijk