Samenstelling
Ramipril Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Capsules
- Sterkte
- 1,25 mg, 2,5 mg, 5 mg, 10 mg
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 1,25 mg, 2,5 mg, 5 mg, 10 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Lisinopril (als dihydraat) Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 2,5 mg, 5 mg, 10 mg, 20 mg, 30 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Bij hypertensie verlagen angiotensine I converterend enzym (ACE)-remmers, angiotensine receptor-blokkers (ARB’s), calciumantagonisten (dihydropyridinen), thiazidediuretica en β-blokkers de bloeddruk effectief en verminderen het tienjaarsrisico op cardiovasculaire morbiditeit en mortaliteit. Comorbiditeit en specifieke patiëntkarakteristieken bepalen welke groepen en welke middelen als eerste in aanmerking komen. Als één middel onvoldoende effectief is bij de aanbevolen dosering, is het toevoegen van een middel uit een andere groep effectiever dan het ophogen van de dosering; het risico op het optreden van dosisafhankelijke bijwerkingen wordt daarmee beperkt. Een vaste combinatie in de juiste dosisverhouding heeft om reden van therapietrouw de voorkeur.
Let op: de ESC Guidelines for the management of acute coronary syndromes (2023) worden verwerkt nadat de NVvC hun aanbevelingen voor de Nederlandse situatie hebben uitgebracht.
Geef bij vermoeden van een acuut coronair syndroom (ACS), als pijnbestrijding in de acute fase, nitroglycerine oromucosaal of isosorbidedinitraat sublinguaal. Geef bij een contra-indicatie of aanhoudende matige tot ernstige pijn morfine i.v. of fentanyl i.v. of intranasaal. Start bij STEMI zo snel mogelijk dubbele trombocytenaggregatieremming (DAPT), bij voorkeur binnen 24 uur na het ontstaan van klachten. Een STEMI wordt verder behandeld met reperfusie door percutane coronaire interventie (PCI). Geef peri-procedureel een parenteraal anticoagulans. Bij een NSTEMI (incl. IAP) wordt eerst aanvullend onderzoek en een risicoanalyse verricht. DAPT kan direct na het stellen van de diagnose worden gestart. Bij mogelijkheid tot een coronairangiogram binnen 24 uur kan ook worden volstaan met enkelvoudige trombocytenaggregatieremming.
Na behandeling van een ACS volgt secundaire preventie van een recidief middels niet-medicamenteuze en medicamenteuze behandeling. De patiënt krijgt levenslang acetylsalicylzuur in combinatie met een P2Y12-remmer gedurende in principe 12 maanden. Verder bestaat de behandeling in het algemeen uit een cholesterolverlager, een lipofiele selectieve β-blokker en een ACE-remmer.
Start bij hartfalen met matige (‘midrange’) of verminderde (‘reduced’) ejectiefractie (HFmrEF of HFrEF) met een ACE-remmer en geef bij tekenen van overvulling een lisdiureticum. Voeg een selectieve bètablokker toe als de patiënt klinisch stabiel is (met name geen tekenen van overvulling). Overweeg bij persisterende klachten ondanks adequate instelling, toevoeging van een aldosteronantagonist. Een combinatie van deze middelen verlicht de klachten en kan een vroegtijdige mortaliteit en de kans op ziekenhuisopname door hartfalen verminderen. De behandeling van hartfalen met behouden ejectiefractie (HFpEF) is vooral symptomatisch; geef bij tekenen van overvulling een lisdiureticum en behandel eventuele cardiovasculaire en niet-cardiovasculaire comorbiditeit.
Behandel, indien mogelijk, de oorzaak van chronische nierschade. Start daarnaast behandeling om het grotere risico van (vnl. cardiovasculaire) morbiditeit te verminderen en progressie van nierschade te voorkomen of beperken. Behandel de complicaties van nierschade en start eventueel niervervangende therapie (dialyse).
Binnen de groep van de ACE-remmers bestaan grote prijsverschillen.
Advies
Bij hypertensie verlagen angiotensine I converterend enzym (ACE)-remmers, angiotensine receptor-blokkers (ARB’s), calciumantagonisten (dihydropyridinen), thiazidediuretica en β-blokkers de bloeddruk effectief en verminderen het tienjaarsrisico op cardiovasculaire morbiditeit en mortaliteit. Comorbiditeit en specifieke patiëntkarakteristieken bepalen welke groepen en welke middelen als eerste in aanmerking komen. Als één middel onvoldoende effectief is bij de aanbevolen dosering, is het toevoegen van een middel uit een andere groep effectiever dan het ophogen van de dosering; het risico op het optreden van dosisafhankelijke bijwerkingen wordt daarmee beperkt. Een vaste combinatie in de juiste dosisverhouding heeft om reden van therapietrouw de voorkeur.
Start bij hartfalen met matige (‘midrange’) of verminderde (‘reduced’) ejectiefractie (HFmrEF of HFrEF) met een ACE-remmer en geef bij tekenen van overvulling een lisdiureticum. Voeg een selectieve bètablokker toe als de patiënt klinisch stabiel is (met name geen tekenen van overvulling). Overweeg bij persisterende klachten ondanks adequate instelling, toevoeging van een aldosteronantagonist. Een combinatie van deze middelen verlicht de klachten en kan een vroegtijdige mortaliteit en de kans op ziekenhuisopname door hartfalen verminderen. De behandeling van hartfalen met behouden ejectiefractie (HFpEF) is vooral symptomatisch; geef bij tekenen van overvulling een lisdiureticum en behandel eventuele cardiovasculaire en niet-cardiovasculaire comorbiditeit.
Let op: de ESC Guidelines for the management of acute coronary syndromes (2023) worden verwerkt nadat de NVvC hun aanbevelingen voor de Nederlandse situatie hebben uitgebracht.
Geef bij vermoeden van een acuut coronair syndroom (ACS), als pijnbestrijding in de acute fase, nitroglycerine oromucosaal of isosorbidedinitraat sublinguaal. Geef bij een contra-indicatie of aanhoudende matige tot ernstige pijn morfine i.v. of fentanyl i.v. of intranasaal. Start bij STEMI zo snel mogelijk dubbele trombocytenaggregatieremming (DAPT), bij voorkeur binnen 24 uur na het ontstaan van klachten. Een STEMI wordt verder behandeld met reperfusie door percutane coronaire interventie (PCI). Geef peri-procedureel een parenteraal anticoagulans. Bij een NSTEMI (incl. IAP) wordt eerst aanvullend onderzoek en een risicoanalyse verricht. DAPT kan direct na het stellen van de diagnose worden gestart. Bij mogelijkheid tot een coronairangiogram binnen 24 uur kan ook worden volstaan met enkelvoudige trombocytenaggregatieremming.
Na behandeling van een ACS volgt secundaire preventie van een recidief middels niet-medicamenteuze en medicamenteuze behandeling. De patiënt krijgt levenslang acetylsalicylzuur in combinatie met een P2Y12-remmer gedurende in principe 12 maanden. Verder bestaat de behandeling in het algemeen uit een cholesterolverlager, een lipofiele selectieve β-blokker en een ACE-remmer.
Behandel, indien mogelijk, de oorzaak van chronische nierschade. Start daarnaast behandeling om het grotere risico van (vnl. cardiovasculaire) morbiditeit te verminderen en progressie van nierschade te voorkomen of beperken. Behandel de complicaties van nierschade en start eventueel niervervangende therapie (dialyse).
Binnen de groep van de ACE-remmers bestaan grote prijsverschillen.
Indicaties
- Behandeling van essentiële hypertensie;
- Cardiovasculaire preventie bij manifeste atherotrombotische cardiovasculaire ziekte (voorgeschiedenis van coronair hartlijden, CVA, perifeer vaatlijden) of bij diabetes mellitus met ten minste één cardiovasculaire risicofactor;
- Secundaire preventie na een acuut myocardinfarct tijdens de acute fase bij klinische tekenen van hartfalen (behandeling beginnen minimaal 48 uur na het myocardinfarct);
- Behandeling van symptomatisch hartfalen;
- Glomerulaire diabetische nefropathie in een vroeg stadium gekenmerkt door microalbuminurie;
- Manifeste glomerulaire diabetische nefropathie gekenmerkt door macroproteïnurie bij patiënten met ten minste één cardiovasculaire risicofactor;
- Manifeste glomerulaire niet–diabetische nefropathie bij patiënten met een macroproteïnurie ≥ 3 g/dag.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Essentiële hypertensie;
- Hartfalen;
- Kortdurende behandeling (6 weken) van hemodynamisch stabiele patiënten na een acuut myocardinfarct (binnen 24 uur);
- Beginnende nefropathie bij hypertensieve patiënten met diabetes mellitus type 2.
Gerelateerde informatie
Doseringen
Essentiële hypertensie
Volwassenen
begindosering 2,5 mg 1×/dag, bij een sterk geactiveerd renine-angiotensine-aldosteron-systeem of indien een eventueel toegepast diureticum niet tijdelijk kan worden gestaakt 1,25 mg 1×/dag; bij onvoldoende bloeddrukdaling de dosering elke 2–4 weken verdubbelen, max. 10 mg per dag, gewoonlijk in 1 keer.
Cardiovasculaire preventie
Volwassenen
begindosering 2,5 mg 1×/dag, bij een sterk geactiveerd renine-angiotensine-aldosteron-systeem of indien een eventueel toegepast diureticum niet tijdelijk kan worden gestaakt 1,25 mg 1×/dag; afhankelijk van de tolerantie van de patiënt na 1–2 weken de dosering verdubbelen en na nog eens 2–3 weken de dosering verhogen tot de beoogde onderhoudsdosering van 10 mg 1×/dag.
Hartfalen na een acuut myocardinfarct
Volwassenen
starten 48 uur na het infarct bij klinische en hemodynamische stabiliteit: begindosering 2,5 mg 2×/dag (bij diureticumgebruik 1,25 mg 2×/dag), na 1–3 dagen kan de dosering verhoogd worden tot onderhoudsdosering van 5 mg 2×/dag. Indien de begindosering niet wordt verdragen, dosis verlagen tot 1,25 mg 2×/dag en na 2 dagen, afhankelijk van de respons, de dosis verhogen met intervallen van 1–3 dagen tot max. 5 mg 2×/dag. Indien de dosering niet kan worden verhoogd tot 2,5 mg 2×/dag; de behandeling staken. Er is nog onvoldoende ervaring bij NYHA-klasse IV. Indien wordt besloten tot behandeling met ramipril, bij deze patiënten starten met 1,25 mg 1×/dag; verder bijzonder voorzichtig zijn bij elke dosisverhoging.
Symptomatisch hartfalen
Volwassenen
begindosering bij stabilisatie naast gebruik van diuretica 1,25 mg 1×/dag, zo nodig elke 1–2 weken verdubbelen tot onderhoudsdosering (bij voorkeur) in 2 doses, max. 10 mg per dag.
Nefropathie
Volwassenen
bij macroproteïnurie ≥ 3 g/dag of bij diabetes met micro-albuminurie: begindosering 1,25 mg 1×/dag, afhankelijk van de tolerantie van de patiënt elke 2 weken de dosering verdubbelen; max. 5 mg 1×/dag;
bij diabetes én ten minste één cardiovasculair risico: begindosering 2,5 mg 1×/dag, bij een sterk geactiveerd renine-angiotensine-aldosteron-systeem of indien een eventueel toegepast diureticum niet tijdelijk kan worden gestaakt: start met 1,25 mg 1×/dag; afhankelijk van de tolerantie van de patiënt na 1–2 weken de dosering verdubbelen en na nog eens 2–3 weken de dosering verhogen tot de beoogde onderhoudsdosering; gewoonlijk 10 mg 1×/dag.
Verminderde nierfunctie: bij een creatinineklaring van 30–60 ml/min: begindosering 2,5 mg 1×/dag, max. 5 mg/dag; creatinineklaring 10–30 ml/min of bij hypertensieve patiënten die hemodialyse ondergaan: begindosering 1,25 mg 1×/dag, max. 5 mg/dag, ramipril enkele uren na de hemodialyse toedienen.
Verminderde leverfunctie: max. 2,5 mg/dag en starten onder strikt medisch toezicht.
Bij ouderen: overweeg een verlaagde startdosis van 1,25 mg; dosistitraties geleidelijker laten plaatsvinden, in het bijzonder bij zeer oude en kwetsbare patiënten.
Toediening: De tablet dagelijks op hetzelfde tijdstip van de dag zonder kauwen innemen met vloeistof.
Doseringen
Essentiële hypertensie
Volwassenen
Begindosering 10 mg 1×/dag. Bij gebruik van een diureticum dat niet enkele dagen gestaakt kan worden beginnen met 5 mg/dag; bij een sterk geactiveerd RAAS (bij renovasculaire hypertensie, bij volume- en/of natriumdepletie, hartfalen of ernstige hypertensie): aanvankelijk 2,5–5 mg 1× per dag (en start onder medisch toezicht).
Gebruikelijke onderhoudsdosering: 20 mg 1×/dag; bij onvoldoende effect na 2–4 weken weken dosering verhogen, max. 80 mg 1×/dag.
Verminderde nierfunctie: begindosering: creatinineklaring: 31–80 ml/min: 5–10 mg 1×/dag; 10–30 ml/min: 2,5–5 mg 1×/dag; < 10 ml/min (incl. dialysepatiënten): 2,5 mg 1×/dag, de dosering afstemmen op de bloeddruk. De dosering kan worden verhoogd totdat de bloeddruk onder controle is, max. 40 mg 1×/dag.
Kinderen 6–16 jaar
Begindosering bij 20–50 kg: 2,5 mg 1×/dag, onderhoudsdosering maximaal 20 mg/dag. Bij lichaamsgewicht ≥ 50 kg: begindosering 5 mg 1×/dag, onderhoudsdosering maximaal 40 mg/dag.
Overweeg bij kinderen met een verminderde nierfunctie een lagere startdosering of een groter toedieningsinterval.
Hartfalen
Volwassenen
(in combinatie met diuretica en/of β-blokkers of digoxine): begindosering 2,5 mg 1×/dag; op geleide van klinische reactie de dosering verhogen in stappen van max. 10 mg en met intervallen van minimaal 2 weken tot de hoogst te verdragen dosering van max. 35 mg 1×/dag.
Acuut myocardinfarct
Volwassenen
Binnen 24 uur na ontstaan van de klachten starten met 5 mg indien de systolische bloeddruk > 120 mmHg is; gevolgd door 5 mg na 24 uur, 10 mg na 48 uur en vervolgens 10 mg 1×/dag. Bij een systolische bloeddruk van < 100 mmHg de behandeling niet starten. Bij een systolische bloeddruk van 100–120 mmHg bij de start van de behandeling of gedurende de eerste 3 dagen na het infarct: begindosering 2,5 mg 1×/dag. Bij hypotensie tijdens de onderhoudsbehandeling (systolische bloeddruk ≤ 100 mmHg) de dagelijkse onderhoudsdosering verlagen tot 5 mg 1×/dag, met indien nodig tijdelijke verlagingen van 2,5 mg per dag. Bij aanhoudende hypotensie (systolische bloeddruk < 90 mmHg gedurende langer dan 1 uur) lisinopril staken.
Gestoorde nierfunctie: begindosering: creatinineklaring: 10–30 ml/min: 2,5–5 mg 1×/dag; < 10 ml/min (incl. dialysepatiënten): 2,5 mg 1×/dag, de dosering afstemmen op de bloeddruk.
Na 6 weken de behandeling staken, indien er geen aanwijzingen zijn voor hartfalen; indien hiervoor wel aanwijzingen zijn, de behandeling voortzetten.
Beginnende nefropathie bij diabetes mellitus
Volwassenen
Begindosering 10 mg 1×/dag, zo nodig verhogen tot 20 mg 1×/dag om een (zittend gemeten) diastolische bloeddruk < 90 mmHg te bereiken.
Gestoorde nierfunctie: begindosering: creatinineklaring: 31–80 ml/min: 5–10 mg 1×/dag; 10–30 ml/min: 2,5–5 mg 1×/dag; < 10 ml/min (incl. dialysepatiënten): 2,5 mg 1×/dag, de dosering afstemmen op de bloeddruk. De dosering kan worden verhoogd totdat de bloeddruk onder controle is, max. 40 mg 1×/dag.
Ouderen: er is geen dosisaanpassing nodig op basis van alleen de leeftijd.
Bijwerkingen
Vaak (1-10%): (orthostatische) hypotensie, syncope, pijn op de borst. Misselijkheid, braken, dyspepsie, gastro-intestinale ontsteking. Niet productieve prikkelhoest, dyspneu, bronchitis, sinusitis. Duizeligheid, vermoeidheid, hoofdpijn. (Maculopapuleuze) huiduitslag. Spierspasmen, myalgie. Stijging van kaliumspiegel.
Soms (0,1-1%): myocardischemie (incl. angina pectoris of myocardinfarct), tachycardie, aritmie, palpitaties, perifeer oedeem, (overmatig) blozen. Nierfunctiestoornissen (inclusief acuut nierfalen), toegenomen urine-excretie, (verergering van) proteïnurie, stijging van de ureum- en/of creatinineconcentratie in het bloed. Eosinofilie. Neuscongestie, bronchospasmen, verergering van astma. Anorexie, droge mond, obstipatie, angio-oedeem van de dunne darm, gastritis, pancreatitis (in uitzonderlijke gevallen met fatale afloop), stijging van lever- en/of pancreas-enzymwaarden en/of van geconjugeerd bilirubine. Hyperhidrose, jeuk, angio-oedeem. Artralgie. Koorts. Smaakstoornis, visusstoornis (bv. wazig zien), paresthesie, vertigo. Verminderd libido, erectiestoornis. Depressieve stemming, angst, rusteloosheid, slaapstoornis.
Zelden (0,01-0,1%): tremor, evenwichtsstoornis, oorsuizen, gehoorstoornis. Bloedbeeldafwijkingen (bv. neutropenie, agranulocytose, daling van aantal rode bloedcellen, hemoglobinegehalte en van aantal bloedplaatjes). Verwardheid. Asthenie. Vasculitis, vasculaire stenose, hypoperfusie. Cholestatische icterus, hepatocellulaire afwijkingen. Conjunctivitis, glossitis. Urticaria, onycholysis, exfoliatieve dermatitis.
Zeer zelden (< 0,01%): fotosensibilisatie.
Verder zijn gemeld: cerebrale ischemie (waaronder TIA en CVA), psychomotorische stoornissen, brandend gevoel, reukstoornis. Fenomeen van Raynaud. Hemolytische anemie, pancytopenie, beenmergdepressie. Afteuze stomatitis, toxische epidermale necrolyse, Stevens-Johnsonsyndroom, erythema multiforme, pemfigus, pemfigoïd of lichenoïd exantheem, alopecia, psoriasiforme dermatitis, verergering van psoriasis. Anafylactische of anafylactoïde reacties. Toename antinucleaire antilichamen. Syndroom van inadequate secretie van antidiuretisch hormoon (SIADH). Daling van het natriumgehalte in het bloed. (Acute) leverfunctiestoornissen, (fatale) hepatitis. Gynaecomastie. Concentratiestoornis.
De volgende bijwerkingen kwamen vaker voor bij kinderen van 2–16 jaar dan bij volwassenen: tachycardie, tremor, rinitis, conjunctivitis en urticaria.
Bijwerkingen
Vaak (1-10%): orthostatische effecten incl. hypotensie, duizeligheid, hoofdpijn. (Niet-productieve aanhoudende) hoest. Diarree, braken. Nierfunctiestoornis.
Soms (0,1-1%): palpitaties, tachycardie, fenomeen van Raynaud, myocardinfarct of CVA (mogelijk als gevolg van excessieve hypotensie bij patiënten met veel kans hierop). Misselijkheid, indigestie, buikpijn. Moeheid, zwakte, paresthesie, smaakstoornis, stemmingswisselingen, hallucinaties, slaapstoornis. Rinitis. Impotentie. Huiduitslag, jeuk. Hyperkaliëmie, verhoging van ureumwaarde in het bloed, serumcreatinineconcentratie en stijging van leverenzymwaarden.
Zelden (0,01-0,1%): urticaria, alopecia, psoriasis. Overgevoeligheidsreacties, angio-oedeem van gezicht, extremiteiten, lippen, tong, glottis en/of strottenhoofd. Uremie, acuut nierfalen. Droge mond. Reukstoornissen. Verwardheid. Gynaecomastie. Hyponatriëmie, verlaging hemoglobine- en hematocrietwaarden, verhoging serumbilirubineconcentratie. Syndroom van inadequate secretie van antidiuretisch hormoon (SIADH).
Zeer zelden (< 0,01%): sinusitis, bronchospasme, allergische alveolitis, eosinofiele pneumonie. Oligurie, anurie. Pancreatitis, geelzucht, hepatitis (hepatocellulair of cholestatisch), leverinsufficiëntie, intestinaal angio-oedeem. Hyperhidrose, pemfigus, toxische epidermale necrolyse, Stevens-Johnsonsyndroom, erythema multiforme, cutaan pseudolymfoom. Beenmergdepressie (bloedarmoede, trombocytopenie, leukopenie, neutropenie, agranulocytose), hemolytische anemie, lymfadenopathie, auto-immuunziekten. Hypoglykemie.
Verder zijn gemeld: syncope, symptomen van depressie, anafylactische/anafylactoïde reactie.
Melding is gemaakt van een symptomencomplex met positieve ANA, verhoogde bezinkingssnelheid van erytrocyten, leukocytose, eosinofilie, artritis, spierpijn, koorts, vasculitis, en allerlei huidreacties.
In zeldzame gevallen zijn ACE-remmers in verband gebracht met een syndroom dat begint met cholestatische icterus en overgaat in fulminante hepatische necrose en (soms) overlijden.
Interacties
Gelijktijdige behandeling met sacubitril is gecontra-indiceerd vanwege meer kans op angio-oedeem bij gelijktijdige remming van neprilysine en ACE; sacubitril/valsartan minimaal 36 uur ná inname van de laatste dosis van een ACE-remmer starten. Dit geldt ook andersom; na staken van de behandeling met sacubitril/valsartan, niet eerder dan 36 uur na de laatste dosering starten met een ACE-remmer.
Gelijktijdige behandeling met een ACE–remmer en een ARB vermeerdert de kans op hypotensie, syncope, hyperkaliëmie en achteruitgang van de nierfunctie; een dubbele blokkade alleen toepassen onder supervisie van een gespecialiseerd arts bij afzonderlijk gedefinieerde patiënten (zonder diabetische nefropathie) bij wie de nierfunctie, bloeddruk en het elektrolytengehalte regelmatig worden gecontroleerd. Bij diabetespatiënten of een verminderde nierfunctie (GFR < 60 ml/min/1,73 m²) is het gebruik van ramipril in combinatie met aliskiren gecontra–indiceerd. Bij andere patiënten wordt de combinatie ontraden; indien de combinatie toch toegepast dient te worden, is periodieke bepaling van de nierfunctie, bloeddruk en serumelektrolyten aanbevolen.
Combinatie met kaliumzouten, kaliumsparende diuretica, heparine en andere plasmakalium-verhogende geneesmiddelen (bv. cotrimoxazol, tacrolimus, ciclosporine) kunnen tot hyperkaliëmie leiden.
Bij toevoeging aan (voorafgaande) therapie met een diureticum kan een versterkte bloeddrukverlagende reactie optreden.
Combinatie met sommige tricyclische antidepressiva, antipsychotica, anesthetica, α1-blokkers, baclofen, nitraten of andere vasodilatatoren kan eveneens het bloeddrukverlagend effect versterken.
In combinatie met NSAID's (waaronder COX-2-remmers en acetylsalicylzuur > 3 g/dag) kan de werking van ACE-remmers afnemen; vooral bij een gestoorde nierfunctie of bij volumedepletie kan door deze combinatie de nierfunctie (verder) achteruit gaan en de plasmakaliumspiegel stijgen.
ACE-remmers kunnen de uitscheiding van lithium verminderen; indien combinatie noodzakelijk is, de lithiumspiegel zorgvuldig controleren.
Combinatie van ACE-remmers met insuline en/of orale bloedglucoseverlagende middelen kan leiden tot een toenemende bloedglucoseverlaging met risico van hypoglykemie, vooral gedurende de eerste weken en bij gestoorde nierfunctie; controle is aanbevolen.
Bij combinatie van een mTOR-remmer (everolimus, (tem)sirolimus) of vildagliptine met een ACE-remmer is er meer kans op angio-oedeem.
Er is meer kans op hematologische reacties bij combinatie met geneesmiddelen die een negatieve invloed hebben op het bloedbeeld (bv. allopurinol, immunosuppressiva waaronder corticosteroïden, cytostatica).
Interacties
Gelijktijdige behandeling met sacubitril is gecontra-indiceerd vanwege meer kans op angio-oedeem bij gelijktijdige remming van neprilysine en ACE; sacubitril/valsartan minimaal 36 uur ná inname van de laatste dosis van een ACE-remmer starten. Dit geldt ook andersom; na staken van de behandeling met sacubitril/valsartan, niet eerder dan 36 uur na de laatste dosering starten met een ACE-remmer.
Gelijktijdige behandeling met een ACE–remmer en een ARB vermeerdert de kans op hypotensie, syncope, hyperkaliëmie en achteruitgang van de nierfunctie; een dubbele blokkade alleen toepassen onder supervisie van een gespecialiseerd arts bij afzonderlijk gedefinieerde patiënten (zonder diabetische nefropathie) bij wie de nierfunctie, bloeddruk en het elektrolytengehalte regelmatig worden gecontroleerd. Bij diabetespatiënten of een verminderde nierfunctie (GFR < 60 ml/min/1,73 m² ) is het gebruik van lisinopril in combinatie met aliskiren gecontra–indiceerd. Bij andere patiënten wordt de combinatie ontraden; indien de combinatie toch toegepast dient te worden, is periodieke bepaling van de nierfunctie, bloeddruk en serumelektrolyten aanbevolen.
Bij toevoeging aan (voorafgaande) therapie met een diureticum kan een versterkte hypotensieve reactie optreden; bestaande diuretische therapie bij voorkeur 2–3 dagen vóór instelling op een ACE-remmer te staken.
Combinatie met sommige (tricyclische) antidepressiva, antipsychotica, bepaalde anesthetica, baclofen, nitraten of andere vasodilatatoren kan een grotere bloeddrukdaling geven.
Kaliumzouten, kaliumsparende diuretica (bv. spironolacton, triamtereen, amiloride), heparine en andere plasmakalium-verhogende geneesmiddelen (bv. cotrimoxazol, tacrolimus, ciclosporine) versterken het effect op het serumkaliumgehalte en kunnen tot hyperkaliëmie leiden.
In combinatie met NSAID's (incl. COX-2-remmers en acetylsalicylzuur > 3 g/dag) kan de werking van ACE-remmers verminderen; vooral bij een gestoorde nierfunctie of bij volumedepletie kan door deze combinatie de nierfunctie (verder) achteruit gaan (gewoonlijk reversibel) en is er meer kans op hyperkaliëmie; combinatie met voorzichtigheid gebruiken, vooral bij ouderen.
ACE-remmers kunnen de uitscheiding van lithium verminderen; indien combinatie noodzakelijk is de lithiumspiegel zorgvuldig controleren, dosisverlaging kan noodzakelijk zijn.
Combinatie van ACE-remmers met insuline en/of orale bloedglucoseverlagende middelen kan leiden tot een hypoglykemie, vooral gedurende de eerste weken en bij een gestoorde nierfunctie; verricht extra controle hierop.
Er is meer kans op hematologische reacties (m.n neutropenie) bij combinatie met geneesmiddelen die een negatieve invloed hebben op het bloedbeeld (bv. allopurinol, cytostatica, immunosuppressiva waaronder corticosteroïden).
Bij combinatie met estramustine, een mTOR-remmer (everolimus, (tem)sirolimus), weefselplasminogeenactivatoren (tPA's) of vildagliptine is er meer kans op angio-oedeem.
Zwangerschap
Teratogenese: Er is geen eenduidigheid over het risico op aangeboren afwijkingen na blootstelling aan ACE-remmers in het 1e trimester, echter gebruik van ACE-remmers tijdens het 2e en 3e trimester is schadelijk, zich uitend in neonatale longhypoplasie, intra-uteriene groeivertraging, nierschade en afwijkingen aan schedel, aangezicht en ledematen. De kans op overlijden van de baby tijdens de zwangerschap of na de geboorte is verhoogd.
Farmacologisch effect: Gebruik van ACE-remmers tijdens het 2e en 3e trimester kan leiden tot foetale en/of neonatale toxiciteit zich uitend in hypotensie, gestoorde nierfunctie, nierfalen, oligohydramnion, en hyperkaliëmie.
Advies: Ontraden tijdens het 1e trimester, gecontra-indiceerd tijdens het 2e en 3e trimester.
Overige: Bij kinderwens en zwangerschap instellen op een alternatieve therapie; aangeraden wordt de patiënte bij het begin van de behandeling al hierop te wijzen. Als blootstelling vanaf het 2e trimester heeft plaatsgevonden, een echoscopie verrichten van de nieren en schedel van de foetus. Pasgeborenen nauwkeurig controleren op hypotensie, oligurie en hyperkaliëmie.
Zwangerschap
Teratogenese: Er is geen eenduidigheid over het risico op aangeboren afwijkingen na blootstelling aan ACE-remmers in het 1e trimester, echter gebruik van ACE-remmers tijdens het 2e en 3e trimester is schadelijk, zich uitend in neonatale longhypoplasie, intra-uteriene groeivertraging, nierschade en afwijkingen aan schedel, aangezicht en ledematen. De kans op overlijden van de baby tijdens de zwangerschap of na de geboorte is verhoogd.
Farmacologisch effect: Gebruik van ACE-remmers tijdens het 2e en 3e trimester kan leiden tot foetale en/of neonatale toxiciteit zoals gestoorde nierfunctie, nierfalen, oligohydramnion, hypotensie en hyperkaliëmie. Oligohydramnion kan leiden tot longhypoplasie en dysmorfologie (schedel- en craniofaciale afwijkingen, ledemaatsafwijkingen).
Advies: Ontraden tijdens het 1e trimester, gecontra-indiceerd tijdens het 2e en 3e trimester.
Overige: Bij kinderwens en zwangerschap instellen op een alternatieve therapie; aangeraden wordt de patiënte bij het begin van de behandeling al hierop te wijzen. Als blootstelling vanaf het 2e trimester heeft plaatsgevonden, een echoscopie verrichten van de nieren en schedel van de foetus. Pasgeborenen nauwkeurig controleren op hypotensie.
Lactatie
Overgang in moedermelk: Onbekend.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden, met name bij prematuren en pasgeborenen.
Lactatie
Overgang in moedermelk: Onbekend.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel òf het geven van borstvoeding ontraden, met name bij prematuren en pasgeborenen.
Contra-indicaties
- voorgeschiedenis van angio-oedeem (hereditair, idiopathisch of in verband staand met gebruik van een ACE-remmer of ARB);
- significante bilaterale arteria renalis stenose of stenose van de arteria renalis van een enkele functionerende nier;
- extracorporale behandelingen die leiden tot contact van bloed met negatief geladen oppervlakken (bv. dialyse met 'high flux'-membranen en bij LDL-aferese via dextransulfaatabsorptie);
- overgevoeligheid voor ACE-remmers.
Zie voor meer contra-indicaties de rubrieken Zwangerschap en Interacties.
Contra-indicaties
- voorgeschiedenis van angio-oedeem (al dan niet in verband met een ACE-remmer);
- overgevoeligheid voor ACE-remmers.
Zie voor meer contra-indicaties de rubrieken Zwangerschap en Interacties.
Waarschuwingen en voorzorgen
Vanwege het risico op een ernstige hypotensieve reactie is klinische instelling op ACE-remmers aanbevolen bij patiënten met een sterk geactiveerd renine-angiotensine-aldosteron systeem zoals bij ernstige (renine-afhankelijke) hypertensie, (gedecompenseerd congestief) hartfalen, ernstige volume- en/of natriumdepletie. Dit geldt ook voor patiënten met een hemodynamisch relevante in/uitstroom belemmering zoals stenose van aorta-/mitralisklep en hypertrofische cardiomyopathie, bij levercirrose en/of ascites, na een zware operatieve ingreep (cave anesthetica die hypotensie veroorzaken) of bij een unilaterale stenose van de nierarterie met een tweede functionele nier. Wees eveneens voorzichtig indien een aanzienlijke bloeddrukdaling riskant is zoals bij ischemische hartziekten (m.n. post-myocardinfarct) en cerebrovasculaire aandoeningen; stel de behandeling bij deze patiënten klinisch in. Over het algemeen wordt het aanbevolen hypovolemie en natriumdepletie te corrigeren voordat de behandeling begonnen wordt. Om het risico op een ernstige hypotensieve reactie te minimaliseren, een bestaande diuretische therapie bij voorkeur 2–3 dagen vóór instelling op een ACE-remmer staken, of beginnen met een lagere dosering van de ACE-remmer.
Hypotensie die tijdens anesthesie of operatie optreedt als gevolg van geblokkeerde angiotensine II-vorming, kan worden gecorrigeerd door volumevergroting; overweeg de ACE-remmer tijdelijk te staken de dag voor de ingreep.
Er is meer kans op hyperkaliëmie o.a. bij een leeftijd > 70 jaar, ongecontroleerde diabetes mellitus, een gestoorde of plotseling achteruitgaande nierfunctie, dehydratie, metabole acidose, acuut hartfalen en cel-afbraak (ischemie, trauma, rabdomyolyse); de serumkaliumspiegel regelmatig controleren.
Bij ouderen en andere patiënten met meer risico op hyponatriëmie de serumnatriumspiegel regelmatig controleren.
Bepaal de nierfunctie vóór en tijdens de behandeling, met name in de eerste weken van de behandeling en bij patiënten met veel kans op nierfunctiestoornissen (hartfalen, na een niertransplantatie). Bij ernstig hartfalen, renovasculaire hypertensie en gestoorde nierfunctie rekening houden met (acute) achteruitgang van de nierfunctie en klinisch instellen op ACE-remmers.
Vanwege de kans op neutropenie de patiënt aanraden om gedurende de eerste drie maanden van de behandeling bij tekenen van infecties (keelpijn, koorts of algehele malaise) onmiddellijk de arts te waarschuwen. Wees extra voorzichtig bij collageen-vaatziekten of behandeling met immunosuppressiva of allopurinol met name als deze gepaard gaan met een verminderde nierfunctie; bij deze patiënten het bloedbeeld (m.n. het aantal leukocyten) controleren vanwege meer kans op neutropenie. Sommige van deze patiënten ontwikkelen ernstige infecties die niet op intensieve antibiotische behandeling reageerden. Bij optreden hiervan de toediening staken.
Bij dialyse met 'high-flux'-membranen en bij LDL-aferese via dextransulfaatabsorptie is gelijktijdig gebruik van ACE-remmers gecontra-indiceerd vanwege een risico van levensbedreigende anafylactoïde reacties; dit werd vermeden door de ACE-remmer tijdelijk te staken vóór iedere aferese of door te dialyseren met een ander membraan.
Ook bij desensibilisatie voor dierlijke gifstoffen zijn levensbedreigende anafylactoïde reacties beschreven en is voorzichtigheid met ACE-remmers geboden; dit werd eveneens vermeden door het tijdelijk staken van de ACE-remmer.
Bij optreden van angio-oedeem de toediening onmiddellijk staken; indien de zwelling de tong, glottis of larynx betreft, is er kans op luchtwegobstructie. Dien zo snel mogelijk adrenaline 0,3–0,5 mg i.m. toe. Ook bij alleen een zwelling van de tong (zonder ademnood), de patiënt langdurig (ten minste 12–24 uur) observeren omdat de behandeling met antihistaminica en corticosteroïden mogelijk niet afdoende is. Bij abdominale pijn (met of zonder misselijkheid of braken) rekening houden met een mogelijk intestinaal angio–oedeem.
Bij ontwikkeling van icterus of significante stijging van leverenzymwaarden de behandeling staken.
Er is onvoldoende ervaring voor toepassing bij niet-hypertensieve dialysepatiënten en bij ernstig hartfalen na een acuut myocardinfarct (NYHA-klasse IV).
ACE-remmers en ARB's zijn minder effectief tegen hypertensie bij mensen met een donkere huidskleur dan bij een lichte huidskleur.
Waarschuwingen en voorzorgen
Vanwege het risico op een ernstige hypotensieve reactie is klinische instelling op ACE-remmers aangewezen bij ernstig hartfalen, ernstige volume- en/of natriumdepletie, ernstige renine-afhankelijke hypertensie, dialyse en indien een aanzienlijke bloeddrukdaling riskant is zoals bij ischemische hartziekten en cerebrovasculaire aandoeningen. Wees voorzichtig bij aorta/mitralisstenose en hypertrofische cardiomyopathie. Om de kans op ernstige hypotensie te minimaliseren bestaande diuretische therapie bij voorkeur 2–3 dagen vóór instelling op een ACE-remmer staken.
Hypotensie die tijdens anesthesie/operatie optreedt als gevolg van geblokkeerde angiotensine II-vorming kan worden gecorrigeerd door volumevergroting.
Na een acuut myocardinfarct de behandeling niet starten bij tekenen van nierdisfunctie (gedefinieerd als creatinineconcentratie > 177 micromol/l en/of proteïnurie > 500 mg/etmaal) of een systolische bloeddruk van ≤ 100 mmHg of bij cardiogene shock.
Bij een gestoorde nierfunctie deze controleren en de dosering verlagen en/of de toedieningsfrequentie verminderen. Met name bij ernstig hartfalen, renovasculaire hypertensie, gestoorde nierfunctie en in het bijzonder bij bilaterale stenose van de arteriae renales of bij unilaterale stenose bij slechts één functionerende nier, zoals na een niertransplantatie, rekening houden met (acute) achteruitgang van de nierfunctie en klinisch instellen op ACE-remmers. Indien tijdens behandeling na een acuut myocardinfarct nierinsufficiëntie optreedt (creatinineconcentratie > 265 micromol/l of een verdubbeling ten opzichte van de waarde van vóór behandeling) overwegen de behandeling te staken. Er is geen ervaring met lisinopril na het recentelijk ondergaan van een niertransplantatie.
Er is meer kans op hyperkaliëmie o.a. bij een leeftijd > 70 jaar, diabetes mellitus, een gestoorde of plotseling verslechterende nierfunctie, dehydratie, metabole acidose, acuut hartfalen, hypo-aldosteronisme en cel-afbraak (ischemie, trauma, rabdomyolyse).
Vanwege de kans op neutropenie de patiënt aanraden om gedurende de eerste drie maanden van de behandeling bij tekenen van infecties (keelpijn, koorts of algehele malaise) onmiddellijk de arts te waarschuwen. Wees extra voorzichtig bij collageen-vaatziekten of behandeling met immunosuppressiva of allopurinol met name als deze gepaard gaan met een verminderde nierfunctie; bij deze patiënten het bloedbeeld (m.n. het aantal leukocyten) controleren vanwege meer kans op neutropenie. Sommige van deze patiënten ontwikkelen ernstige infecties die niet op intensieve antibiotische behandeling reageerden.
Bij dialyse met 'high flux'-membranen en bij LDL-aferese via dextransulfaatabsorptie gelijktijdig gebruik van ACE-remmers vermijden vanwege de kans op ernstige anafylactoïde reacties, of dialyseren met een andere membraan.
Bij desensibilisatie met dierlijke gifstoffen zijn anafylactische reacties beschreven; wees voorzichtig met ACE-remmers.
Bij optreden van angio-oedeem de toediening onmiddellijk staken; indien de zwelling de tong, glottis of larynx betreft en er kans is op luchtwegobstructie, tevens zo snel mogelijk adrenaline 0,3–0,5 mg i.m. toedienen. Ook bij alleen een zwelling van de tong (zonder ademnood) de patiënt langdurig (ten minste 12–24 uur) observeren omdat de behandeling met antihistaminica en corticosteroïden mogelijk niet afdoende is. Ook intestinaal angio-oedeem is gemeld bij gebruik van ACE-remmers.
Bij ontwikkeling van icterus of significante stijging van leverenzymwaarden de behandeling staken.
Er is geen ervaring met lisinopril bij patiënten die recentelijk een niertransplantatie hebben ondergaan.
ACE-remmers en ARB's zijn minder effectief tegen hypertensie bij mensen met een donkere huidskleur dan bij een lichte huidskleur.
Overdosering
Symptomen
perifere vasodilatatie met uitgesproken hypotensie, shock. Verder bradycardie, elektrolytstoornissen, nierfalen.
Zie voor meer symptomen en behandeling vergiftigingen.info.
Overdosering
Symptomen
hypotensie, bradycardie, tachycardie, palpitaties, circulatoire shock, nierfalen, hyperventilatie, duizeligheid, angst, hoesten en elektrolytenstoornissen.
Zie voor symptomen en behandeling vergiftigingen.info.
Eigenschappen
Ramiprilaat, de actieve metaboliet van prodrug ramipril, remt het 'angiotensine converting enzyme' (ACE), dat angiotensine I omzet in angiotensine II. De plasmarenine-activiteit neemt toe en de aldosteronsecretie neemt af. Door perifere vaatverwijding daalt de bloeddruk. Antihypertensieve werking: max. na 3–6 uur. Werkingsduur: 24 uur. Maximaal antihypertensief effect na 3–4 weken.
Kinetische gegevens
Resorptie | minimaal 56%. Na absorptie in de lever grotendeels gehydrolyseerd tot o.a. actief ramiprilaat. |
Overig | Ramiprilaat: enige actieve metaboliet; |
F | ca. 45%. |
T max | 2–4 uur. |
Eliminatie | vnl. via de nieren als ramiprilaat en andere metabolieten. Ramiprilaat wordt slecht verwijderd door hemodialyse. |
T 1/2el | 13–17 uur (5–10 mg), bij lagere doses en nierfunctiestoornis, verlengd. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Lisinopril remt het 'angiotensine converting enzyme' (ACE), dat angiotensine I omzet in angiotensine II. De plasmarenine-activiteit neemt toe en de aldosteronsecretie neemt af. Door perifere vaatverwijding neemt de voor- en nabelasting van het hart af en daalt de bloeddruk. Bloeddrukverlagende werking: max. na 6 uur, optimaal soms na 2–4 weken. Werkingsduur: 24 uur bij dosering eenmaal per dag.
Kinetische gegevens
F | 25% , met interindividuele variatie van 6–60%; voedsel heeft geen invloed. Verlaagd bij hartfalen. |
T max | ca. 7 uur. |
V d | ca. 2,4 l/kg. |
Metabolisering | niet. |
Eliminatie | onveranderd met de urine. Verminderd bij GFR < 30 ml/min: 4½-voudige toename AUC. Lisinopril kan door (hemo)dialyse uit de bloedsomloop worden verwijderd; een hemodialysesessie van 4 uur verlaagt de plasmaconcentratie met circa 60%. |
T 1/2el | 12,6 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
ramipril hoort bij de groep ACE-remmers.
Groepsinformatie
lisinopril hoort bij de groep ACE-remmers.
Kosten
Kosten laden…Kosten
Kosten laden…Zie ook
Geneesmiddelgroep
Indicaties
- Lange termijn, secundaire preventie na een ACS
- chronische nierschade
- hartfalen, chronisch
- hypertensie, essentiële of primaire
Externe links
Zie ook
Geneesmiddelgroep
Indicaties
- Lange termijn, secundaire preventie na een ACS
- chronische nierschade
- hartfalen, chronisch
- hypertensie, essentiële of primaire