Samenstelling
Okedi Laboratorios Farmacéuticos Rovi
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectievloeistof, met gereguleerde afgifte
- Sterkte
- 75 mg, 100 mg
Wegwerpspuit 75 mg is met 0,383 ml solvens, 100 mg is met 0,49 ml solvens.
Risperdal Janssen-Cilag bv
- Toedieningsvorm
- Drank
- Sterkte
- 1 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 100 ml
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 0,5 mg, 1 mg, 2 mg, 3 mg, 4 mg
Risperdal Consta Janssen-Cilag bv
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectie, microbolletjes met gereguleerde afgifte 'Depot'
- Sterkte
- 25 mg, 37,5 mg, 50 mg
Alle met solvens 2 ml.
Risperidon Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Drank
- Sterkte
- 1 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 100 ml
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 0,5 mg, 1 mg, 2 mg, 3 mg, 4 mg, 6 mg
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectievloeistof, met gereguleerde afgifte
- Sterkte
- 25 mg, 37,5 mg, 50 mg
Alle met solvens 2 ml.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Latuda (als hydrochloride) Sunovion Pharmaceuticals Europe Ltd.
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 18,5 mg, 37 mg, 74 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Geef bij een psychose zonder agitatie een antipsychoticum op basis van oorzaak van de psychose, effectiviteit, bijwerkingen en toedieningsvorm (voorkeur olanzapine bij schizofreniespectrum).
Geef een benzodiazepine als agitatie de overhand heeft. Indien dit niet mogelijk is, geef (als noodmedicatie) de combinatie haloperidol en promethazine.
Therapieresistente psychose kan, na gebruik van achtereenvolgens twee verschillende antipsychotica, met clozapine worden behandeld. Hierbij zijn intensieve controles geïndiceerd, zoals leukocytencontrole vanwege de kans op agranulocytose. Zie voor meer informatie het NHG-Standpunt Herhalen gespecialiseerde ggz-medicatie via richtlijnen.nhg.org en de bijlage Voorzorgen bij patiënten die clozapine gebruiken.
Een multifactoriële aanpak gericht op de behoeften van de individuele patiënt en mantelzorger is vereist bij de behandeling van dementie. Het voorschrijven van cholinesteraseremmers of memantine heeft een beperkte plaats en is bij de meeste patiënten niet effectief.
Bij lichte tot matige Alzheimer-dementie kan in de tweedelijnszorg een proefbehandeling met cholinesteraseremmers overwogen worden, volgens het behandelprotocol. Bij patiënten met ernstige Alzheimer-dementie kan in de tweedelijnszorg eventueel een proefbehandeling met memantine overwogen worden. Bij ‘Lewy body’-dementie of Parkinson-dementie met neuropsychiatrische symptomen heeft, indien medicamenteus behandeld wordt, de cholinesteraseremmer rivastigmine de voorkeur. Overweeg bij onvoldoende effect clozapine.
Probleemgedrag bij dementie vereist een methodische aanpak; consulteer hierbij laagdrempelig een specialist ouderengeneeskunde of een ouderenpsychiater.
In een crisissituatie bij dementie is het soms nodig kortdurend antipsychotica toe te dienen. Bij heftige agitatie, angst of agressie bij dementie, heeft kortdurende medicamenteuze behandeling een plaats indien de patiënt ondanks de-escalerende technieken onderzoek of behandeling weigert en hiermee zichzelf of zijn omgeving schade berokkent. In crisissituaties zonder psychotisch gedrag komt een kortwerkende benzodiazepine (lorazepam) in aanmerking. In crisissituaties met psychotisch gedrag heeft haloperidol de voorkeur (niet bij ‘Lewy body’-dementie en de ziekte van Parkinson).
Bij agressie of ernstige agitatie met psychotisch gedrag bij dementie: Kortdurend risperidon in een zo laag mogelijke dosering is hier een alternatief.
Een bipolaire stoornis wordt behandeld door of in overleg met een specialistisch team. Bij een ernstige manische episode zijn haloperidol, olanzapine, quetiapine of risperidon de middelen van eerste keus. Bij een ernstige depressieve episode zijn quetiapine óf de combinatie van olanzapine met fluoxetine (SSRI) de middelen van eerste keus. Overweeg lithium of valproïnezuur als monotherapie bij beide soorten episoden.
Als onderhoudsbehandeling van een bipolaire stoornis is lithium het middel van eerste keus, omdat lithium naast het verminderen van de recidieven van manie en depressie ook de kans op suïcide vermindert. Overweeg valproïnezuur, quetiapine of olanzapine als tweede keus voor de onderhoudsbehandeling, bij gebleken effectiviteit tijdens de acute behandelfase, of bij onvoldoende effect en/of onverdraaglijke bijwerkingen van lithium.
Gedragsstoornissen bij kinderen: Voor risperidon is geen advies vastgesteld over de plaats in de medicamenteuze behandeling van gedragsstoornissen bij kinderen.
Offlabel: De behandeling van een delier bestaat primair uit het borgen van een veilige omgeving en het behandelen van de oorzaak (uitlokkende factor). Wanneer deze primaire behandeling onvoldoende effect heeft op symptomen als angst, hallucinaties en motorische onrust, overweeg haloperidol ondanks de beperkte wetenschappelijke onderbouwing. Tweede keus is risperidon (offlabel). Overweeg in crisissituaties kortdurend een hogere dosis haloperidol. Overweeg bij blijvende onrust een benzodiazepine toe te voegen, bij voorkeur lorazepam oraal of indien nodig parenteraal (offlabel), óf midazolam i.m. of nasaal (offlabel; voorkeur in crisissituaties als orale toediening niet mogelijk is).
Offlabel: De behandeling van een delier bestaat vooral uit het borgen van een veilige omgeving en het behandelen van de oorzaak (uitlokkende factor). Behandel een alcoholonthoudingsdelier met een benzodiazepine. Voeg haloperidol toe indien het delier persisteert of bij agitatie en perceptuele stoornissen. Behandel somatisch zieke patiënten met een alcoholonthoudingsdelier in eerste instantie met haloperidol en voeg een benzodiazepine toe ter behandeling van de autonome hyperactiviteit als uiting van alcoholonthouding.
Antipsychotica worden niet aanbevolen voor de behandeling van angststoornissen, vanwege de kans op ernstige bijwerkingen als extrapiramidale stoornissen en metabool syndroom. Voor de keuze van de juiste standaardbehandeling zie Angststoornissen.
Advies
Geef bij een psychose zonder agitatie een antipsychoticum op basis van oorzaak van de psychose, effectiviteit, bijwerkingen en toedieningsvorm (voorkeur olanzapine bij schizofreniespectrum).
Geef een benzodiazepine als agitatie de overhand heeft. Indien dit niet mogelijk is, geef (als noodmedicatie) de combinatie haloperidol en promethazine.
Therapieresistente psychose kan, na gebruik van achtereenvolgens twee verschillende antipsychotica, met clozapine worden behandeld. Hierbij zijn intensieve controles geïndiceerd, zoals leukocytencontrole vanwege de kans op agranulocytose. Zie voor meer informatie het NHG-Standpunt Herhalen gespecialiseerde ggz-medicatie en de bijlage Voorzorgen bij patiënten die clozapine gebruiken.
Antipsychotica worden niet aanbevolen voor de behandeling van angststoornissen, vanwege de kans op ernstige bijwerkingen als extrapiramidale stoornissen en metabool syndroom. Voor de keuze van de juiste standaardbehandeling zie Angststoornissen.
Indicaties
Oraal
- Schizofrenie;
- Matig tot ernstige manische episode bij bipolaire stoornissen;
- Kortdurende behandeling (< 6 weken) van aanhoudende agressie bij matige tot ernstige ziekte van Alzheimer, indien er gevaar voor patiënt of omgeving is en niet-medicamenteuze behandeling faalt;
- Kortdurende behandeling (< 6 weken) van aanhoudende agressie bij mentale retardatie of gedragsstoornissen bij kinderen ≥ 5 jaar, in het kader van een bredere (psychosociale en educatieve) behandeling en voorgeschreven door een gespecialiseerde arts op het gebied van gedragsstoornissen bij kinderen en adolescenten;
- Offlabel: delier.
Depot
- Onderhoudsbehandeling van schizofrenie nadat de patiënt gestabiliseerd is op orale antipsychotica.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Schizofrenie bij volwassenen en kinderen ≥ 13 jaar.
Gerelateerde informatie
Doseringen
Bij dit geneesmiddel wordt (tevens) gedoseerd op geleide van de bloedspiegel; zie voor meer informatie hierover op Risperidon van tdm-monografie.org.
Schizofrenie
Volwassenen
Oraal: begindosering: dag één: 2 mg, dag twee: 4 mg; vervolgens 4–6 mg/dag, doses > 10 mg/dag zijn niet werkzamer dan lagere doses; de veiligheid van doses > 16 mg per dag is niet onderzocht. Bij overschakelen van een depotantipsychoticum naar oraal risperidon starten op het moment van de volgende geplande injectie.
Tweewekelijkse depot i.m. (Risperdal Consta, generiek): Als de patiënt voldoende gestabiliseerd is op risperidon 4 mg oraal/dag of minder (of een vergelijkbare dosis van een ander antipsychoticum), kan worden overgeschakeld naar 25 mg i.m. elke 2 weken. Overweeg bij een hogere orale dosering 37,5 mg i.m. elke 2 weken. Bij doseringen hoger dan 50 mg i.m. elke 2 weken is geen bijkomend voordeel waargenomen. Waarborg gedurende de eerste 3 weken na de eerste depotinjectie een adequaat antipsychotisch effect met oraal risperidon of een ander antipsychoticum. De dosis niet vaker dan elke 4 weken aanpassen; een effect van dosisaanpassing kan niet eerder dan na 3 weken worden verwacht.
Vierwekelijkse depot i.m. (Okedi): Overschakelen van orale dosering: Start vierwekelijkse depot ca. 24 uur na de laatste orale gift. Gebruik geen oplaaddosis of aanvullend oraal risperidon. Schakel bij voldoende stabilisatie op risperidon 3 mg oraal/dag over naar 75 mg i.m. elke 4 weken. Schakel bij stabilisate op risperidon 4 mg oraal/dag of meer over naar 100 mg i.m. elke 4 weken. Als vooraf een ander antipsychoticum dan risperidon is gebruikt, eerst titreren met oraal risperidon (ten minste 6 dagen), om de verdraagbaarheid en respons te bevestigen. Eerste risperidongebruik: Hanteer een titratieperiode met oraal risperidon van ten minste 14 dagen als nooit met risperidon is behandeld. Overschakelen van tweewekelijkse depot: Start vierwekelijkse depot 2 weken na het laatste tweewekelijkse depot. Gebruik geen aanvullend oraal risperidon. Schakel zo nodig van 37,5 mg i.m. elke 2 weken over naar 75 mg elke 4 weken of van 50 mg i.m. elke 2 weken over naar 100 mg i.m. elke 4 weken. Overschakelen van vierwekelijkse depot naar oraal: Start 4 weken na de laatste i.m. toediening met de behandeling met oraal risperidon. Gemiste dosis: Om te voorkomen dat een dosis wordt gemist kan het depot vanaf 3 dagen voor de gebruikelijke tijd worden toegediend. Als het depot een week na de gebruikelijke tijd wordt toegediend, daalt de mediane dalconcentratie met ongeveer 50% tijdens die week; het klinische belang hiervan is niet bekend. De volgende doses met een nieuw interval van 4 weken toedienen.
Bij ouderen
Oraal: Begindosering: 0,5 mg (= 0,5 ml drank) 2×/dag, verder individueel aanpassen in stappen van 0,5 mg (= 0,5 ml drank) 2×/dag tot 1–2 mg 2×/dag (= 1–2 ml drank/dag).
Tweewekelijkse depot: Een dosisaanpassing is niet nodig.
Vierwekelijkse depot: Een dosisaanpassing is niet nodig bij ouderen met een normale nierfunctie, maar overweeg te starten met 75 mg i.m. elke 4 weken als dit klinisch gepast is. Vóór toediening moet de verdraagbaarheid van ≥ 3 mg oraal risperidon per dag op betrouwbare wijze zijn vastgesteld.
Manie
Volwassenen
Oraal: Begindosering: 2 mg 1×/dag, indien nodig met intervallen van 24 uur verhogen in stappen van 1 mg/dag tot de aanbevolen dosering van 1–6 mg/dag; de veiligheid van doses > 6 mg zijn niet onderzocht.
Bij ouderen
Oraal: Begindosering: 0,5 mg (= 0,5 ml drank) 2×/dag, verder individueel aanpassen in stappen van 0,5 mg (= 0,5 ml drank) 2×/dag tot 1–2 mg (= 1–2 ml drank) 2×/dag.
Ernstige agressie bij de ziekte van Alzheimer
Volwassenen (incl. ouderen)
Oraal: Begindosering: 0,25 mg (= 0,25 ml drank) 2×/dag, verder individueel aanpassen in stappen van 0,25 mg (= 0,25 ml drank) 2×/dag om de andere dag tot 0,5–1 mg (= 0,5–1 ml drank) 2×/dag; optimale dosering; 0,5 mg (= 0,5 ml drank) 2×/dag, max. gedurende 6 weken.
Gedragsstoornis
Kinderen 5–18 jaar
≥ 50 kg: Startdosering: 0,5 mg (= 0,5 ml drank) 1×/dag, verder individueel om de dag aanpassen in stappen van 0,5 mg (= 0,5 ml drank) 1×/dag tot 0,5–1,5 mg (= 0,5–1,5 ml drank) 1×/dag; optimale dosering; 1 mg (= 1 ml drank) 1×/dag.
< 50 kg: Startdosering: 0,25 mg (= 0,25 ml drank) 1×/dag, verder individueel om de dag aanpassen in stappen van 0,25 mg (= 0,25 ml drank) 1×/dag tot 0,25–0,75 mg (= 0,25–0,75 ml drank) 1×/dag; optimale dosering; 0,5 mg (= 0,5 ml drank) 1×/dag.
Offlabel: delier bij ouderen
Ouderen
Volgens het Ephor-rapport Antipsychotica: begindosering 0,5 mg 2×/dag. Indien nodig individueel verhogen met stappen van 0,5 mg 2×/dag tot 1-2 mg 2×/dag.
Pas bij CYP2D6-polymorfisme zonodig de dosering of het middel aan in overleg met de apotheker.
Bij staken de medicatie geleidelijk afbouwen om onthoudingssymptomen te voorkomen.
Verminderde nier- en leverfunctie: OraalBij nier- en leverfunctiestoornis langzamer titreren en onafhankelijk van de indicatie, de orale begindosis en de opvolgende doses halveren. Tweewekelijkse depot: Aanvangsdosis oraal in de eerste week 0,5 mg 2×/dag en in de tweede week 1 mg 2×/dag óf 2 mg 1x/dag, daarna bij voldoende verdragen van ten minste 2 mg/dag oraal overschakelen naar 25 mg i.m. elke 2 weken. Vierwekelijkse depot: Bij lichte nierfunctiestoornis (creatinineklaring ≥ 60 ml/min) is geen dosisaanpassing nodig; gebruik is niet aanbevolen bij een matige tot ernstige (creatinineklaring < 60 ml/min) nierfunctiestoornis. Bij een leverfunctiestoornis zorgvuldig titreren met oraal risperidon tot minstens 3 mg/dag, voordat gestart wordt met 75 mg i.m. elke 4 weken.
Toediening
- De orale dagdosering in één tot twee giften toedienen.
- De depotinjectie i.m. toedienen in deltaspier (1-inch naald) of bilspier (2-inch naald).
- De drank (1 mg/ml) heeft een bijgeleverde doseerpipet gegradueerd in mg en ml; het minimale volume is 0,25 ml (= 0,25 mg) en het maximale volume is 3 ml (= 3 mg).
Doseringen
Schizofrenie
Volwassenen (incl. ouderen)
Begindosering: 37 mg 1×/dag; indien nodig de dosering verhogen tot max. 148 mg 1×/dag. Na onderbreking van de behandeling > 3 dagen met een voorgaande dagdosis > 111 mg, herstarten met 111 mg 1×/dag en vervolgens optitreren tot optimale dosis. Na onderbreking van een behandeling ≤ 111 mg/dag, kan de behandeling herstart worden met de vorige dosis zonder optitreren.
Kinderen ≥ 13 jaar
37 mg 1×/dag; indien nodig de dosering verhogen tot max. 74 mg 1×/dag.
Verminderde nierfunctie: Bij lichte nierfunctiestoornis is een dosisaanpassing niet nodig. Bij matige tot ernstige (creatinineklaring 15–50 ml/min) of terminale (creatinineklaring < 15 ml/min) nierinsufficiëntie: begindosering: 18,5 mg 1×/dag; max. 74 mg 1×/dag.
Verminderde leverfunctie: Bij lichte leverfunctiestoornis is een dosisaanpassing niet nodig. Bij matige tot ernstige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 7–15): begindosering: 18,5 mg 1×/dag; bij matige leverfunctiestoornis max. 74 mg 1×/dag en bij ernstige leverfunctiestoornis zo nodig verhogen tot max. 37 mg 1×/dag.
Ouderen: Wees voorzichtig met hogere doses, vanwege onvoldoende gegevens.
Gelijktijdig gebruik met matige CYP3A4-remmers: begindosering: 18,5 mg 1×/dag, max. 74 mg 1×/dag. Gelijktijdig gebruik met sterke CYP3A4-remmers is gecontra-indiceerd.
Toediening
- Gebruik van grapefruit-/pompelmoessap vermijden.
- Tabletten elke dag op hetzelfde tijdstip met de maaltijd innemen. Voedsel zorgt ervoor dat de systemische blootstelling hoger is.
- De tabletten in hun geheel doorslikken; de tabletten mogen niet worden gebroken.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): extrapiramidale stoornissen (parkinsonisme, acathisie, dyskinesie, dystonie), slaperigheid, sedatie, hoofdpijn, slapeloosheid.
Vaak (1-10%): verhoogde prolactineconcentratie (kan leiden tot galactorroe, cyclusstoornissen, libidoverlies, gynaecomastie, erectiestoornis), gewichtstoename, verandering in eetlust, extrapiramidale verschijnselen (tremor, dyskinesie, dystonie, acathisie), duizeligheid, wazig zien, conjunctivitis, dyspneu, epistaxis, hoesten, maag-darmklachten, droge mond, tandpijn, urine-incontinentie, huiduitslag, erytheem, spierspasmen, rug-, spier-, gewrichtspijn, luchtweg-, urineweginfectie, pneumonie, bronchitis, influenza, koorts, vermoeidheid, oedeem, asthenie, borstkaspijn, vallen, tachycardie, hypertensie, agitatie, angst, depressie, slaapstoornis.
Soms (0,1-1%): abnormaal ECG, verlengd QT-interval, AV- blok, geleidingsstoornis, atriumfibrilleren, bradycardie, palpitaties, diabetes mellitus, hyperglykemie, verhoogde waarden cholesterol, verhoogde transaminasespiegel, γ-glutamyltransferase verhoogd, stijging van leverenzymwaarden, verlaagd Hb-gehalte en aantal witte bloedcellen, verhoogd aantal eosinofielen, neutropenie, anemie, trombocytopenie, verhoogde waarde creatinekinase, verminderd bewustzijn, hersenischemie, CVA, TIA, spraakstoornis, smaakstoornis, aandachtsstoornis, convulsie, syncope, psychomotorische hyperactiviteit, evenwichtsstoornis, tardieve dyskinesie, paresthesie, conjunctivitis, droge ogen, tranende ogen, fotofobie, piepen, hyperventilatie, luchtwegcongestie, ademhalingsstoornis, slikstoornis, gastritis, fecale incontinentie, flatulentie, pollakisurie, urineretentie, dysurie, overgevoeligheid, pruritus, onychomycose, cellulitis, tonsillitis, (virus)infectie, ooginfectie, gezichtsoedeem, kouderillingen, lichaamstemperatuur verhoogd, gangafwijking, dorst, pijn op de borst, alopecia, huidaandoeningen, huidverkleuring, hyperkeratose, eczeem, drogehuid, acne,seborroïsche dermatitis,huidlaesie, spierzwakte, -pijn, vertigo, tinnitus, oorpijn, (orthostatische) hypotensie, overmatig blozen, dorst, erectie-, ejaculatiestoornis, seksuele disfunctie, pijn in de borsten, gevoelige borsten,vaginale afscheiding, verwarde toestand, verminderd libido, zenuwachtigheid, nachtmerrie, manie.
Zelden (0,01-0,1%): agranulocytose, anafylactische reactie, SIADH, water-intoxicatie, hypoglykemie, verhoogd triglyceriden, afgestompt affect, anorgasmie, slaapwandelen, slaapgerelateerde eetstoornis, neuroleptisch maligne syndroom, cerebrovasculaire stoornis, diabetischcoma, titubatie van het hoofd, glaucoom, oogrollen, schilferige ooglidrand,'floppy iris'-syndroom (intraoperatief), sinusaritmie, longembolie, veneuze trombose, aspiratiepneumonie, slaapapneu, pancreatitis, darmobstructie, gezwollentong, cheilitis, hoofdroos, rabdomyolyse, neonataal onttrekkingssyndroom, priapisme, uitstel van menstruatie, bloedaandrang in de borsten, borstvergroting, afscheiding uit de tepel, verlaagde lichaamstemperatuur, geelzucht, geneesmiddelonthoudingssyndroom, induratie.
Zeer zelden (< 0,01%): diabetische ketoacidose, angio-oedeem, ileus. Verder: posturaal orthostatisch tachycardiesyndroom.
Verder zijn gemeld: Stevens-Johnson-syndroom (SJS), toxische epidermale necrolyse (TEN). Bij de depotvorm: (ernstige) reactie op de injectieplaats, zoals necrose, abces, zweer, cellulitis, hematoom, cyste, knobbeltje.
Bij ouderen met dementie was de frequentie van urineweginfectie, perifeer oedeem, moeheid en hoesten minstens tweemaal zo hoog als bij volwassenen. Bij kinderen was de frequentie van slaperigheid, moeheid, hoofdpijn, versterkte eetlust, braken, bovenste luchtweginfectie, hoesten, koorts, buikpijn, duizeligheid, tremor, diarree en enuresis minstens tweemaal zo hoog als bij volwassenen.
Bijwerkingen
Bij volwassenen
Zeer vaak (> 10%): acathisie. Slapeloosheid. Misselijkheid.
Vaak ( 1-10%): overgevoeligheid. Gewichtstoename, verminderde eetlust. Agitatie, angst, rusteloosheid. Parkinsonisme, slaperigheid, duizeligheid, dystonie, dyskinesie. Tachycardie. Hypertensie. Braken, dyspepsie, speekselvloed, droge mond, pijn in de bovenbuik, diarree. Huiduitslag, jeuk. Spierstijfheid, rugpijn. Stijging serumcreatinineconcentratie. Vermoeidheid. Stijging creatine-kinase (CK).
Soms (0,1-1%): nasofaryngitis. Anemie. Stijging bloedglucosewaarde, hyponatriëmie. Nachtmerries, katatonie, paniekaanval. Lethargie, dysartrie, tardieve dyskinesie, syncope, convulsies. Wazig zien. Vertigo. Angina pecoris, eerstegraads atrioventriculair blok, bradycardie. (Orthostatische) hypotensie, opvliegers. Flatulentie, dysfagie, gastritis. Stijging van ALAT. Hyperhidrose. Gewrichtsstijfheid, spierpijn, nekpijn. Dysurie. Stijging prolactine in bloed, erectiestoornis, amenorroe, dysmenorroe. Loopstoornis.
Zelden ( 0,01-0,1%): eosinofilie, leukopenie. Suïcidaal gedrag. Neuroleptisch maligne syndroom, CVA. Rabdomyolyse. Angio-oedeem. Nierfalen. Pijnlijke borsten, galactorroe. Plotseling overlijden.
Verder zijn gemeld: Stevens-Johnsonsyndroom. Neonataal abstinentiesyndroom. Neutropenie. Slaapstoornis. Borstvergroting.
Bij Adolescenten
Zeer vaak (> 10%): acathisie, hoofdpijn, slaperigheid. Misselijkheid.
Vaak (1-10%): hyperprolactinemie. Verminderde of toegenomen eetlust. Abnormale dromen, onrust, angst, depressie, slapeloosheid, psychotische stoornis, schizofrenie, spanning. Aandachtsstoornis, duizeligheid, dyskinesie, dystonie, parkinsonisme. Tachycardie. Droge mond, speekselvloed, braken, obstipatie. Hyperhidrose. Spierstijfheid. Erectiestoornis. Vermoeidheid, asthenie, irritatie. Stijging CK, stijging C-reactief proteïne. Gewichtsverandering.
Soms (0,1-1%): nasofaryngitis, rinitis, bovensteluchtweginfectie. Neutropenie. Overgevoeligheid. Auto-immuunthyroïditis, hypothyroïdie, hyperandrogenisme. Agressie, apathie, verwardheid, depressieve stemming, dissociatie, auditieve en visuele hallucinaties, moordzuchtige ideeën, verandering psychische toestand, psychische stoornis, impulsief gedrag, slecht inslapen, verminderd of toegenomen libido, lusteloosheid, obsessieve gedachten, paniekaanval, rusteloosheid, slaapstoornis, suïcidale ideatie en gedrag, slecht doorslapen, abnormaal denken. Posturale duizeligheid, spanningshoofdpijn, dysgeusie, geheugenstoornis, migraine, paresthesie, psychomotorische hyperactiviteit, hyperkinesie, tardieve dyskinesie, rustelozebenen-syndroom, loopstoornis. Accommodatiestoornis, wazig zien. Hyperacusis. Hartkloppingen, supraventriculaire extrasystolen. Orthostatische hypotensie. Orofaryngeale pijn. Dyspneu. Droge lippen, kiespijn, verminderde speekselafscheiding, dyspepsie, (boven)buikpijn, diarree. Huiduitslag, urticaria, alopecia, abnormale haargroei. Artralgie, myalgie, gespannen spieren, stijve spieren en gewrichten, pijn in de ledematen, kaakpijn. Bilirubinurie, dysurie, mictiestoornis, polyurie, proteïnurie, nieraandoening. Amenorroe, oligomenorroe, onregelmatige menstruatie, borstpijn, galactorroe, gynaecomastie, ejaculatiestoornis, seksuele disfunctie. Gilles de la Tourettesyndroom. Rillingen, koorts, niet-cardiale pijn op de borst, malaise. Stijging van ALAT en ASAT, stijging of daling van AF, stijging cholesterol- en triglyceridengehalte, daling HDL- en LDL-spiegel, stijging testosterongehalte, stijging bloedglucosespiegel, stijging bloedinsulinespiegel, stijging TSH-spiegel, daling hemoglobinegehalte, positieve antistoffen tegen schildklier, verkort PR-interval op ECG.
Interacties
Gelijktijdig gebruik met antihistaminica, antidepressiva, slaapmiddelen, analgetica, opiaten of alcohol versterkt de sederende werking.
Gelijktijdig gebruik met sterke CYP2D6-remmers (zoals paroxetine, fluoxetine, kinidine, bupropion, cinacalcet), matig tot sterke CYP3A4-/P-glycoproteïne-remmers (zoals sommige HIV-proteaseremmers, sommige macrolide antibiotica, imidazool-antimycotica, aprepitant, diltiazem, verapamil, grapefruitsap) en sterke CYP3A4/P-glycoproteïne-inductoren (zoals rifampicine, carbamazepine, fenobarbital, fenytoïne en sint-janskruid) kan plasmaconcentratie van risperidon verhogen (CYP-remmers) of verlagen (CYP-inductoren); herevalueer bij starten en stoppen van gelijktijdig gebruik met deze middelen de dosering risperidon. Denk hierbij eraan dat het effect van sint-janskruid nog tot ten minste twee weken na het staken van het gebruik ervan kan aanhouden.
Gelijktijdig gebruik met psychostimulantia (zoals methylfenidaat) kan extrapiramidale symptomen geven als de dosering van één of beide middelen wordt aangepast. Pas eventueel de dosis geleidelijk aan.
De werking van levodopa en dopamine-agonisten kan worden verzwakt.
Het bloeddrukverlagende effect van antihypertensiva kan worden versterkt.
Wees voorzichtig bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die het QT-interval kunnen verlengen, zoals NYHA-klasse Ia en III anti-aritmica, bepaalde antihistaminica, enkele antipsychotica, tricyclische antidepressiva, mefloquine en met geneesmiddelen die de elektrolytenbalans verstoren. Wees voorzichtig met gelijktijdig gebruik van furosemide bij ouderen; let op dehydratie.
Interacties
Lurasidon en de actieve metaboliet zijn substraten voor CYP3A4. Lurasidon is een in vitro-remmer van Pgp, BCRP en OCT1.
Gecontra-indiceerd is gelijktijdig gebruik van sterke CYP3A-remmers (zoals ketoconazol, posaconazol, voriconazol en itraconazol, claritromycine, cobicistat, ritonavir) én gelijktijdig gebruik van sterke CYP3A4-inductoren (zoals rifampicine, carbamazepine, fenytoïne, fenobarbital, sint-janskruid); vanwege een sterke verandering in de blootstelling aan lurasidon.
Gelijktijdig gebruik van matig sterke CYP3A-remmers zoals erytromycine, diltiazem, verapamil, fluconazol kan leiden tot een stijging aan de blootstelling van lurasidon en zijn actieve metaboliet met een factor 2–5. Gebruik van grapefruit-/pompelmoessap (is CYP3A-remmer) vermijden. Gelijktijdig gebruik van zwakke en matig sterke CYP3A-inductoren (aprepitant, bosentan, efavirenz, etravirine, modafinil, prednison en rufinamide), kan de blootstelling aan lurasidon tijdens en tot 2 weken na staken van de behandeling verlagen met een factor < 2; hierbij is zorgvuldige controle op de werking van lurasidon aangewezen en indien nodig, dosisaanpassing. Gelijktijdig gebruik met CYP3A4-substraten (midazolam), kan leiden tot verhoogde blootstelling aan midazolam. In theorie kan lurasidon de spiegels van substraten van de effluxtransporters Pgp en BCRP verhogen.
Bij gelijktijdig gebruik met serotonerge middelen (zoals buprenorfine/opioïden, MAO-remmers, SSRI's, SNRI's en TCA's) kan het serotoninesyndroom optreden. Zorgvuldige observatie is daarom vereist, vooral bij de start en na elke dosisverhoging. Let op veranderingen in mentale toestand, autonome instabiliteit, neuromusculaire stoornis en/of gastro-intestinale symptomen. Bij vermoeden van serotoninesyndroom moet afhankelijk van de ernst de dosis worden verlaagd of de behandeling worden gestaakt.
Bij symptomen van een verhoogde prolactinespiegel, zoals gynaecomastie, galactorroe, amenorroe en erectiestoornis, moeten patiënten worden geadviseerd om medische hulp in te roepen.
Wees voorzichtig met gelijktijdig gebruik van middelen die ook het QTc-interval kunnen verlengen (zoals klasse IA en III anti-aritmica, diverse antipsychotica, lithium, diverse macroliden (zoals erytromycine), antihistaminica (zoals mizolastine), antimalariamiddelen (mefloquine), chinolonen (zoals moxifloxacine).
Zwangerschap
Teratogenese: Er is tot nu toe redelijke ervaring opgedaan (2000 zwangerschappen) met het gebruik van risperidon tijdens de zwangerschap. In de grootste studie met 1566 zwangerschappen wordt een mogelijk licht verhoogd risico op aangeboren afwijkingen in het algemeen (RR 1.26; 95%CI, 1.02-1.56) gesuggereerd. Meer onderzoek is nodig om de veiligheid van risperidon tijdens de zwangerschap vast te stellen.
Farmacologisch effect: Antipsychotica kunnen bij toepassing in het 3e trimester extrapiramidale stoornissen en bij langdurig gebruik tot aan de partus onthoudingsverschijnselen bij de neonaat veroorzaken.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken. Bij gebruik in het 3e trimester de pasgeborene controleren op extrapiramidale symptomen en/of ontwenningsverschijnselen. Het niet adequaat behandelen van een zwangere vrouw met een psychose of manie kan ernstige gevolgen hebben voor zowel moeder als kind. Plotseling staken of switchen van een antipsychoticum tijdens de zwangerschap vergroot de kans op een recidiefpsychose. Switch daarom indien mogelijk vóór de conceptie van antipsychoticum.
Vruchtbaarheid: Vanwege het prolactine-verhogende effect is een negatief effect op de vruchtbaarheid bij zowel man als vrouw mogelijk.
Overig: Het gebruik van aspartaambevattende geneesmiddelen is gecontra–indiceerd bij zwangere vrouwen met fenylketonurie.
Zwangerschap
Teratogenese: Zowel bij de mens als bij dieren, onvoldoende gegevens.
Farmacologisch effect: Antipsychotica kunnen bij toepassing in het 3e trimester extrapiramidale stoornissen en bij langdurig gebruik tot aan de partus onthoudingsverschijnselen bij de neonaat veroorzaken.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken. Bij gebruik in het 3e trimester de pasgeborene controleren op extrapiramidale symptomen en/of ontwenningsverschijnselen.
Overige: Het niet adequaat behandelen van een zwangere vrouw met een psychose of manie kan ernstige gevolgen hebben voor zowel moeder als kind. Plotseling staken of switchen van een antipsychoticum tijdens de zwangerschap geeft meer kans op een recidiefpsychose. Switch daarom indien mogelijk vóór de conceptie van antipsychoticum.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, In kleine hoeveelheden. Er is redelijke ervaring met het geven van borstvoeding tijdens de behandeling met risperidon. De relatieve kinddosis ligt ruim onder de 10%.
Farmacologisch effect: Er zijn enkele meldingen van sufheid bij kinderen na gebruik van risperidon tijdens de borstvoedingsperiode door de moeder. In deze cases werd echter ook nog andere medicatie gebruikt die sufheid kan geven, het is dus niet duidelijk in hoeverre dit effect aan risperidon toe te schrijven is.
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt. Controleer de zuigeling op sufheid of irritatie, apneu, droge mond, niet wakker worden voor de voeding, slecht drinken, gewichtstoename of extrapiramidale symptomen.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, bij dieren. Bij de mens onbekend.
Advies: Weeg het gebruik van dit geneesmiddel in combinatie met het geven van borstvoeding af. Streef naar monotherapie in een zo laag mogelijke dosering. Controleer de zuigeling op sufheid of irritatie, apneu, droge mond, niet wakker worden voor de voeding, slecht drinken, gewichtstoename of extrapiramidale symptomen.
Contra-indicaties
Zie voor contra-indicaties de rubriek Interacties.
Waarschuwingen en voorzorgen
Hematologische effecten: Controleer bij een voorgeschiedenis van een leukocytopenie of een geneesmiddelgeïnduceerde neutrocytopenie de eerste paar maanden van de behandeling het bloedbeeld; overweeg staken bij een significante daling van het aantal leukocyten zonder andere oorzaak. Controleer bij een klinisch significante neutrocytopenie op koortsen andere symptomen van infectie en behandel deze adequaat. Staak de behandeling bij ernstige neutropenie (absoluut aantal neutrofielen < 1 × 109/l).
Groei en ontwikkeling: Controleer bij kinderen vóór en tijdens regelmatig tijdens behandeling het lichaamsgewicht. Controleer bij kinderen met gedragsstoornissenregelmatig op de endocrinologische status met inbegrip van lichaamslengte, gewicht, seksuele rijping, opvolging van menstrueel functioneren en andere mogelijke effecten van prolactine.
Prolactinespiegel: Controleer de patiënt op bijwerkingen die verband houden met hyperprolactinemie (zoals galactorroe, cyclusstoornissen, libidoverlies, gynaecomastie, erectiestoornis).
Metabole effecten: Controleer tijdens de behandeling op gewicht en op symptomen van hyperglykemie; controleer patiënten met diabetes mellitus regelmatig op achteruitgang van de glucosewaarde. Overweeg dosisvermindering bij hypotensie.
Overgevoeligheid: Staak de behandeling bij het optreden van overgevoeligheidsreacties; start ondersteunende behandeling en controleer de patiënt tot de symptomen verdwenen zijn.
Neuroleptisch maligne syndroom (NMS): Staak de behandeling bij het optreden van NMS.
Extrapiramidale symptomen: Overweeg de behandeling te staken en bij tekenen van tardieve dyskinesie.
Cerebrovasculaire effecten: Antipsychotica, waaronder risperidon, geven bij ouderen met dementie iets meer kans op overlijden. Er is circa 3× zoveel kans op cerebrovasculaire bijwerkingen bij gebruik van risperidon bij ouderen met dementie; wees voorzichtig bij risicofactoren voor beroerte. Vanwege significant hogere kans op CVA, wordt het gebruik bij dementie anders dan de ziekte van Alzheimer afgeraden. Wees voorzichtig bij cardiovasculaire en cerebrovasculaire aandoeningen, hypovolemie, dehydratie, (risicofactoren voor) diabetes mellitus, hyperprolactinemie, prolactine-afhankelijke tumoren, epilepsie, ziekte van Parkinson, Lewy-body-dementie, QT-verlenging in de familiaire anamnese, elektrolytstoornissen, hoge omgevingstemperatuur. Bij risicofactoren voor veneuze trombo-embolie preventieve maatregelen treffen.
Oculaire effecten: Wees voorzichtig bij een staaroperatie, vanwege de kans op IFIS (intra-operatief 'floppy iris'-syndroom) en gerelateerde oogcomplicaties bij patiënten die α1-blokkerende middelen als risperidon of, paliperidon gebruiken. Na de laatste toediening blijft de depotvorm tot zes weken in het plasma aantoonbaar.
Onderzoeksgegevens: De effecten van langdurig gebruik op de groei en seksuele rijping zijn niet voldoende beoordeeld. Het gebruik wordt niet aanbevolen bij kinderen < 18 jaar met schizofrenie of bipolaire manie vanwege het ontbreken van gegevens over de werkzaamheid. De depotvorm is niet of beperkt onderzocht bij ouderen > 65 jaar en bij lever- en nierfunctiestoornis.
Rijvaardigheid: Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
Zorgvuldige supervisie van patiënten waarbij meer kans is op suïcidaal gedrag is nodig gedurende de antipsychotische therapie. Bij klachten van tardieve dyskinesie overwegen om het antipsychoticum stop te zetten. Bij tekenen van neuroleptisch maligne syndroom de behandeling staken.
Comorbiditeit: Wees voorzichtig bij cardio- en cerebrovasculaire aandoeningen, ziekte van Parkinson, condities die kunnen leiden tot hypotensie, een familie-anamnese van QT-verlenging, hypokaliëmie, ernstige leverfunctiestoornis, een nieraandoening in het eindstadium (creatinineklaring < 15 ml/min) en een voorgeschiedenis van convulsies. Klinische controle is aanbevolen bij (risicofactoren voor) diabetes mellitus en bij een nieraandoening in het eindstadium (creatinineklaring < 15 ml/min). Bij risicofactoren voor veneuze trombo-embolie preventieve maatregelen treffen. Gewichtscontrole wordt aanbevolen.
Het gebruik is niet aanbevolen bij aan dementie gerelateerde psychose en/of gedragsstoornissen door mogelijk meer kans op overlijden en op cerebrovasculaire bijwerkingen.
Onderzoeksgegevens: De veiligheid en werkzaamheid bij kinderen jonger dan 18 jaar is niet vastgesteld.
Rijvaardigheid: Het gebruik kan leiden tot verminderd reactie- en concentratievermogen; vele dagelijkse bezigheden (bv. autorijden) kunnen daarvan hinder ondervinden.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met lurasidon contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Atypisch antipsychoticum met sterke antiserotoninerge (5HT2) en antidopaminerge (-D2) activiteit en met matige α1-blokkerende eigenschappen. Risperidon heeft een gering α2-blokkerend en antihistaminerg (-H1) vermogen. Het heeft geen affiniteit tot de cholinerge receptor. Bij opvallend weinig werkzaamheid kan sprake zijn van een CYP2D6-polymorfisme.
Kinetische gegevens
Resorptie | volledig. |
T max | oraal 1–2 uur, i.m. vanaf 3 weken tot week 7. |
V d | 1–2 l/kg. |
Eiwitbinding | 90%. |
Metabolisering | vnl. via CYP2D6 tot o.a. actief 9-hydroxyrisperidon (= paliperidon) met eenzelfde activiteit als risperidon. Risperidon en 9-hydroxyrisperidon vormen samen de actieve antipsychotische fractie. In mindere mate metabolisering via CYP3A4. |
Eliminatie | na 1 w. ca. 70% via de nieren, waarvan 35–45% als actieve fractie. |
T 1/2el | 3 uur (risperidon), 24 uur (actieve antipsychotische fractie en werkzame metaboliet). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Antipsychoticum met een werking door selectieve remming van de dopaminerge(-D2) receptoren en van de serotonerge (5HT2A- en 5HT7-)receptoren. Verder heeft het α2a- en α2c-blokkerende eigenschappen en een partieel agonistisch effect op de 5HT1A-receptoren. Bindt niet aan histaminerge- en muscarinereceptoren.
Kinetische gegevens
T max | 1–3 uur. |
Eiwitbinding | ca. 99%. |
V d | ca. 85,7 l/kg. |
Metabolisering | vnl. via CYP3A4, zowel lurasidon als de belangrijkste actieve metaboliet (ID-14283). De metaboliet is minder actief dan lurasidon. |
Eliminatie | ca. 67% met de feces en ca. 19% met de urine. |
T 1/2el | 20–40 uur. |
Overig | Voedsel verhoogt de Cmax en de AUC met een factor 2–3 resp. een factor 1,5–2. Bij lichte, matige en ernstige leverfunctiestoornis nam de blootstelling toe met een factor 1½, 1,7 resp. 3. Bij lichte, matige en ernstige nierfunctiestoornis nam de blootstelling toe met een factor 1½, 1,9 resp. 2. Bij Aziatische patiënten was de blootstelling ca. 1,5× verhoogd. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
risperidon hoort bij de groep antipsychotica, atypische.
- amisulpride (N05AL05) Vergelijk
- aripiprazol (N05AX12) Vergelijk
- brexpiprazol (N05AX16) Vergelijk
- cariprazine (N05AX15) Vergelijk
- clozapine (N05AH02) Vergelijk
- lurasidon (N05AE05) Vergelijk
- olanzapine (N05AH03) Vergelijk
- paliperidon (N05AX13) Vergelijk
- quetiapine (N05AH04) Vergelijk
- sertindol (N05AE03) Vergelijk
- sulpiride (N05AL01) Vergelijk
Groepsinformatie
lurasidon hoort bij de groep antipsychotica, atypische.
- amisulpride (N05AL05) Vergelijk
- aripiprazol (N05AX12) Vergelijk
- brexpiprazol (N05AX16) Vergelijk
- cariprazine (N05AX15) Vergelijk
- clozapine (N05AH02) Vergelijk
- olanzapine (N05AH03) Vergelijk
- paliperidon (N05AX13) Vergelijk
- quetiapine (N05AH04) Vergelijk
- risperidon (N05AX08) Vergelijk
- sertindol (N05AE03) Vergelijk
- sulpiride (N05AL01) Vergelijk
Kosten
Kosten laden…Kosten
Kosten laden…Zie ook
Geneesmiddelgroep
Indicaties
- bipolaire stoornis
- delier bij alcoholonthouding
- delier, zonder parkinson of 'Lewy body' dementie
- dementie
- psychose