Samenstelling
Serdolect Lundbeck bv
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 4 mg, 16 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Rxulti Lundbeck bv
- Toedieningsvorm
- Tablet, filmomhuld
- Sterkte
- 1 mg, 2 mg, 3 mg, 4 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Geef bij een psychose zonder agitatie een antipsychoticum op basis van oorzaak van de psychose, effectiviteit, bijwerkingen en toedieningsvorm (voorkeur olanzapine bij schizofreniespectrum).
Geef een benzodiazepine als agitatie de overhand heeft. Indien dit niet mogelijk is, geef (als noodmedicatie) de combinatie haloperidol en promethazine.
Therapieresistente psychose kan, na gebruik van achtereenvolgens twee verschillende antipsychotica, met clozapine worden behandeld. Hierbij zijn intensieve controles geïndiceerd, zoals leukocytencontrole vanwege de kans op agranulocytose. Zie voor meer informatie het NHG-Standpunt Herhalen gespecialiseerde ggz-medicatie en de bijlage Voorzorgen bij patiënten die clozapine gebruiken.
Antipsychotica worden niet aanbevolen voor de behandeling van angststoornissen, vanwege de kans op ernstige bijwerkingen als extrapiramidale stoornissen en metabool syndroom. Voor de keuze van de juiste standaardbehandeling zie Angststoornissen.
Advies
Geef bij een psychose zonder agitatie een antipsychoticum op basis van oorzaak van de psychose, effectiviteit, bijwerkingen en toedieningsvorm (voorkeur olanzapine bij schizofreniespectrum).
Geef een benzodiazepine als agitatie de overhand heeft. Indien dit niet mogelijk is, geef (als noodmedicatie) de combinatie haloperidol en promethazine.
Therapieresistente psychose kan, na gebruik van achtereenvolgens twee verschillende antipsychotica, met clozapine worden behandeld. Hierbij zijn intensieve controles geïndiceerd, zoals leukocytencontrole vanwege de kans op agranulocytose. Zie voor meer informatie het NHG-Standpunt Herhalen gespecialiseerde ggz-medicatie en de bijlage Voorzorgen bij patiënten die clozapine gebruiken.
Antipsychotica worden niet aanbevolen voor de behandeling van angststoornissen, vanwege de kans op ernstige bijwerkingen als extrapiramidale stoornissen en metabool syndroom. Voor de keuze van de juiste standaardbehandeling zie Angststoornissen.
Indicaties
Schizofrenie, indien ten minste één ander antipsychoticum niet werd verdragen.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Schizofrenie bij volwassenen.
Gerelateerde informatie
Doseringen
ECG-monitoring is vereist vóór en tijdens de behandeling met sertindol, vanwege meer kans op QT-verlenging.
Controleer regelmatig de bloeddruk tijdens de instelperiode en de beginfase van de onderhoudsdosering, vanwege meer kans op orthostatische hypotensie.
Schizofrenie
Volwassenen
Begindosering: 4 mg 1×/dag. Dosering ophogen in stappen van 4 mg per 4–5 dagen tot een optimale onderhoudsdosering van 12–20 mg/dag, in uitzonderlijke gevallen maximaal 24 mg/dag. Als de behandeling langer dan een week geleden gestaakt is, moet bij herstart opnieuw met de begindosering begonnen worden
Om onthoudingsverschijnselen te voorkomen bij staken de dosering afbouwen.
Bij ouderen: de dosering langzamer ophogen en een lagere onderhoudsdosering kan nodig zijn.
Verminderde leverfunctie: Bij lichte tot matige leverfunctiestoornis: de dosering langzamer ophogen en een lagere onderhoudsdosering kan nodig zijn. Gecontra-indiceerd bij ernstige leverfunctiestoornis.
Verminderde nierfunctie: een dosisaanpassing is niet nodig.
Doseringen
Schizofrenie
Volwassenen
Startdosering: 1 mg 1×/dag op dag 1 t/m 4. Op dag 5 de dosis ophogen naar de minimale effectieve dosis van 2 mg 1×/dag; daarna op basis van de klinische respons en tolerantie eventueel verder verhogen tot max. 4 mg 1×/dag vanaf dag 8.
Pas bij CYP2D6-polymorfisme zonodig de dosering of het middel aan in overleg met de apotheker. In het algemeen geldt: bij poor metabolizers de dosis halveren; als daarnaast gelijktijdig een matige of sterke CYP3A4-remmer gebruikt wordt, een kwart van de normale dosis toedienen.
Dosisaanpassing bij CYP-remmers: Bij combinatie met een sterke CYP3A4- óf CYP2D6-remmer de dosis halveren. Bij gelijktijdig gebruik van een matige of sterke CYP3A4- én CYP2D6-remmer een kwart van de normale dosis toedienen. Bij staken van CYP-remmers de dosis zo nodig weer terugbrengen naar de aanbevolen dosis.
Dosisaanpassing bij sterke CYP3A4-inductoren: Verdubbel de dagelijkse stabiele dosis geleidelijk over een periode van 1–2 weken, daarna op geleide van de klinische respons de dosis verder ophogen tot max 3× de gebruikelijke dosis. Verdeel de dosis over twee giften per dag om fluctuaties te voorkomen. CYP3A4-enzymen nemen bij starten van een CYP3A4-inductor in 2 weken toe en nemen na staken van de CYP3A4-inductor in twee weken weer af. Bij staken van een CYP3A4-inductor de dosis zo nodig weer terugbrengen naar de aanbevolen dosis.
Nier- of leverfunctiestoornis: Bij matige tot ernstige nierfunctiestoornis (creatinineklaring < 60 ml/min) of matige tot ernstige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore ≥ 7) is de aanbevolen dosis verlaagd tot 3 mg 1×/dag. Bij een lichte nier- of leverfunctiestoornis is een dosisaanpassing niet nodig.
Overschakelen van brexpiprazol op andere antipsychotica: brexpiprazol hoeft niet langzaam te worden afgebouwd; begin met de laagste dosis van het andere antipsychoticum. Vanwege de lange halfwaardetijd zal de plasmaconcentratie gedurende 1 tot 2 weken geleidelijk afnemen. Overweeg bij overschakelen van andere antipsychotica naar brexpiprazol kruislings op - en af te bouwen. Voor meer informatie zie Switchtabellen van psychiatrienet.
Toedieningsinformatie: De tabletten kunnen met of zonder voedsel worden ingenomen.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): rinitis, verstopte neus.
Vaak (1-10%): gewichtstoename, duizeligheid, paresthesie, perifeer oedeem, orthostatische hypotensie, dyspneu, droge mond, abnormale ejaculatie, erectiele disfunctie, verlengd QT-interval, rode bloedcellen urine positief, witte bloedcellen urine positief.
Soms (0,1-1%): hyperprolactinemie, galactorroe, hyperglykemie, syncope, convulsies, bewegingsstoornissen (met name tardieve dyskinesie), 'torsade de pointes'.
Zelden (0,01-0,1%): gevallen van neuroleptisch maligne syndroom.
Verder zijn gemeld: neonataal onttrekkingssyndroom. Bij gebruik van antipsychotica: veneuze trombo-embolie, waaronder longembolie en diepveneuze trombose.
Bijwerkingen
Zeer vaak (≥ 10%): verhoogde serumprolactine (meestal mild en voorbijgaand).
Vaak (1-10%): huiduitslag. Gewichtstoename. Duizeligheid, acathisie, tremor, sedatie. Misselijkheid, braken, bovenbuikpijn, diarree. Pijn in extremiteit, rugpijn. Verhoogde serumcreatinekinase.
Soms (0,1-1%): angio-oedeem, urticaria, gezwollen gelaat. Suïcidaal gedrag. Parkinsonisme, dyskinesie. Veneuze trombo-embolie (incl. longembolie en diep-veneuze trombose), orthostatische hypotensie. Hoesten. Tandcariës. Flatulentie. Myalgie. Hypertensie. Verhoogde serumtriglyceriden, verhoogde leverenzymwaarden.
Verder zijn gemeld: Gestoorde impulsbeheersing (leidend tot ongecontroleerd gokken, eten, shoppen en seksueel gedrag). Insulten, neuroleptisch maligne syndroom. Verlengd QT-interval. Rabdomyolyse. Neonataal abstinentiesyndroom.
Interacties
Het gelijktijdig gebruik van middelen die ook het QTc-interval kunnen verlengen (zoals klasse IA en III anti-aritmica, diverse antipsychotica, lithium, diverse macroliden (zoals erytromycine), antihistaminica (zoals mizolastine), chinolonen (zoals moxifloxacine) is gecontra-indiceerd.
Het gelijktijdig gebruik van middelen die CYP3A remmen (zoals azoolantimycotica (bv. ketoconazol en itraconazol), macroliden (zoals erytromycine), HIV-proteaseremmers, diltiazem, verapamil en cimetidine is gecontra-indiceerd.
Wees voorzichtig bij sterke CYP2D6-remmers als fluoxetine en paroxetine, omdat ze de sertindolspiegel met een factor 2 à 3 kunnen verhogen; een lagere sertindoldosis kan nodig zijn en bij elke dosiswijziging wordt ECG-controle aanbevolen.
CYP-inductoren zoals rifampicine, carbamazepine, fenytoïne en fenobarbital kunnen de sertindolspiegel met een factor 2 à 3 verlagen, waardoor aanpassing van de sertindoldosis nodig kan zijn.
Interacties
Bij gelijktijdig gebruik met een sterke CYP3A4-remmer (zoals itraconazol, ketoconazol, ritonavir, claritromycine) of CYP2D6-remmer (zoals kinine, paroxetine, fluoxetine) neemt de blootstelling aan brexpiprazol toe en is een dosisverlaging nodig (zie rubriek Dosering).
Bij gelijktijdig gebruik met een sterke CYP3A4-inductor (zoals carbamazepine, fenobarbital, rifampicine, sint-janskruid) neemt de blootstelling aan brexpiprazol af en is een dosisverhoging nodig (zie rubriek Dosering).
Wees voorzichtig met geneesmiddelen waarvan bekend is dat ze verlenging van het QT-interval (zoals moxifloxacine) óf verstoring van de elektrolytenhuishouding (bv. diuretica zoals furosemide) veroorzaken.
Wees voorzichtig met alcohol en andere centraal dempende middelen (bv. opiaten zoals codeïne en morfine) vanwege overlappende effecten.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens onvoldoende gegevens. Bij dieren aanwijzingen voor verhoogde mortaliteit, vertraagde groei en een verminderde vruchtbaarheid (bij ratten) bij de nakomelingen.
Farmacologisch effect: Antipsychotica kunnen bij toepassing in het 3e trimester extrapiramidale stoornissen en bij langdurig gebruik tot aan de partus onthoudingsverschijnselen bij de neonaat veroorzaken.
Advies: Gebruik ontraden. Bij gebruik in het 3e trimester de pasgeborene controleren op extrapiramidale symptomen en/of ontwenningsverschijnselen.
Vruchtbaarheid: Bij dieren tast het de mannelijke vruchtbaarheid aan.
Overig: Het niet adequaat behandelen van een zwangere vrouw met een psychose of manie kan ernstige gevolgen hebben voor zowel moeder als kind. Plotseling staken of switchen van een antipsychoticum tijdens de zwangerschap vergroot de kans op een recidiefpsychose. Switch daarom indien mogelijk vóór de conceptie van antipsychoticum.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij dieren is reproductietoxiciteit gebleken.
Farmacologisch effect: Antipsychotica kunnen bij toepassing in het 3e trimester extrapiramidale stoornissen en bij langdurig gebruik tot aan de partus onthoudingsverschijnselen bij de neonaat veroorzaken.
Advies: Gebruik ontraden. Bij gebruik in het 3e trimester de pasgeborene controleren op extrapiramidale symptomen en/of ontwenningsverschijnselen.
Overige: Het niet adequaat behandelen van een zwangere vrouw met een psychose of manie kan ernstige gevolgen hebben voor zowel moeder als kind. Plotseling staken of switchen van een antipsychoticum tijdens de zwangerschap vergroot de kans op een recidiefpsychose. Switch daarom indien mogelijk vóór de conceptie van antipsychoticum.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Waarschijnlijk wel.
Advies: Tijdens gebruik staken van borstvoeding overwegen. Streef naar monotherapie in een zo laag mogelijke dosering. Controleer de zuigeling op sufheid of irritatie, apneu, droge mond, niet wakker worden voor de voeding, slecht drinken, gewichtstoename of extrapiramidale symptomen.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, bij dieren.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden.
Overige: Streef bij gebruik naar monotherapie in een zo laag mogelijke dosering. Controleer de zuigeling op sufheid of irritatie, apneu, droge mond, niet wakker worden voor de voeding, slecht drinken, gewichtstoename of extrapiramidale symptomen.
Contra-indicaties
- Niet gecorrigeerde hypokaliëmie, of –magnesiëmie;
- Klinisch significante hartaandoeningen (hartfalen, cardiale hypertrofie, aritmie of bradycardie (< 50 slagen/min);
- Verlengd QT-interval (QTc > 450 ms bij mannen en > 470 ms bij vrouwen). (Bij een positieve familie-anamnese voor) congenitaal verlengd QT-syndroom;
- Ernstige leverfunctiestoornis.
Contra-indicaties
Er zijn van dit middel geen contra-indicaties bekend.
Waarschuwingen en voorzorgen
QT-verlenging: Voor en tijdens behandeling is ECG-monitoring nodig (bij baseline, na bereiken van steady-state na circa drie weken of bij dosis van 16 mg per dag en vervolgens elke drie maanden en bij dosisverandering; bij symptomen die wijzen op aritmieën). Klinische studies hebben aangetoond dat sertindol het QT-interval meer verlengt dan sommige andere antipsychotica; een groter aritmogeen effect is echter niet aangetoond. De gemiddelde QT-verlenging is groter bij de hogere doses van 20 en 24 mg per dag. Bij een QTc > 500 ms de behandeling staken. Bij risicopatiënten vóór de behandeling kalium en magnesium bepalen. Vóór de behandeling hypokaliëmie en hypomagnesiëmie corrigeren. Tijdens de instelperiode en het begin van de onderhoudsdosering de bloeddruk controleren.
Metabole effecten: Bij patiënten met (risicofactoren voor) diabetes mellitus rekening houden met hyperglykemie of verergering van de diabetes.
Cerebrovasculaire effecten: Met bepaalde atypische antipsychotica was de kans op cerebrovasculaire bijwerkingen bij gebruik bij ouderen met dementie ongeveer verdrievoudigd; wees voorzichtig bij een kans op beroerte. Ouderen met dementie die met antipsychotica worden behandeld hebben iets meer kans te overlijden. Bij ouderen boven 65 jaar zijn slechts beperkt klinische gegevens beschikbaar en mag men de behandeling pas starten na een zorgvuldig cardiovasculair onderzoek. Bij risicofactoren voor veneuze trombo-embolie preventieve maatregelen treffen.
Extrapiramidale symptomen: Bij langdurig gebruik moet men bedacht zijn op ontstaan van tardieve dyskinesie; de symptomen kunnen tijdelijk verergeren of zelfs nog ontstaan na staken van het gebruik.
Neuroleptisch maligne syndroom (NMS): Bij optreden van NMS de behandeling onmiddellijk staken.
Comorbiditeit: Wees voorzichtig bij insulten in de anamnese, bij leverfunctiestoornissen is controle aangewezen.
Onderzoeksgegevens: Gebruik wordt bij kinderen < 18 jaar niet aanbevolen wegens het ontbreken van gegevens over veiligheid en effectiviteit.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
Dementie: Gebruik bij ouderen met dementie wordt niet aanbevolen, vanwege meer kans op (overlijden aan) cerebrovasculaire accidenten.
Veneuze trombo-embolie (VTE): Controleer vóóraf én tijdens de behandeling op risicofactoren voor VTE en neem indien nodig preventieve maatregelen.
Orthostatische hypotensie: De meeste kans op orthostatische hypotensie bestaat aan het begin van de behandeling of bij dosisescalatie. Risicofactoren voor (ontwikkeling van complicaties bij) hypotensie zijn: gevorderde leeftijd, hypovolemie, behandeling met antihypertensiva, een voorgeschiedenis van cardio- of cerebrovasculaire ziekte en een eerste behandeling met antipsychotica. Verlaag de aanvangsdosis en bouw de dosis geleidelijker op bij aanwezigheid van risicofactoren.
Hyperglykemie: Controleer altijd vóóraf én regelmatig tijdens langdurige behandeling de nuchtere bloedglucosepiegel en controleer regelmatig op symptomen van hyperglykemie.
Gewichtstoename: Controleer vóóraf en tijdens de behandeling het gewicht en lipidenprofiel.
Neutropenie: Leukopenie, neutropenie en agranulocytose zijn gemeld bij gebruik van antipsychotica. Risicofacoren zijn een pre-existent laag aantal witte bloedcellen en een voorgeschiedenis van geneesmiddelgeïnduceerde leukopenie of neutropenie. Controleer bij risicofactoren regelmatig het volledig bloedbeeld tijdens de eerste maanden van de behandeling en staak de behandeling bij de eerste tekenen van afname van het aantal witte bloedcellen zonder aanwijsbare (andere) oorzaak. Controleer bij neutropenie zorgvuldig op koorts en andere symptomen van infectie. Staak de behandeling bij ernstige neutropenie (aantal neutrofielen < 1000/mm³).
Suïciderisico: Bij suïcidaal gedrag in de voorgeschiedenis en bij andere hoogrisicopatiënten is extra controle aangewezen, met name in de eerste weken van elke behandeling met antipsychotica (als het middel nog onvoldoende effectief is).
Impulscontrole: Stoornissen in het beheersen van impulsen, met name gokstoornis, zijn gemeld. Patiënten met een voorgeschiedenis van gestoorde impulscontrole hebben hierop tijdens de behandeling een verhoogd risico en moeten nauwgezet gecontroleerd worden. Overweeg de dosis te verlagen of de behandeling te staken bij het ontwikkelen van een drangstoornis.
Neuroleptisch maligne syndroom (NMS): Net als met andere antipsychotica kan het NMS optreden; een mogelijk fatale complicatie, gekenmerkt door hyperthermie, toegenomen spierstijfheid, autonome instabiliteit, veranderd bewustzijn, stijging in creatinekinase, rabdomyolyse en acuut nierfalen. Bij vermoeden van NMS (of bij onverklaarde hyperthermie) de behandeling staken.
Tardieve dyskinesie: Overweeg de dosis te verlagen of de behandeling te staken bij optreden van symptomen van tardieve dyskinesie. Symptomen kunnen na staken tijdelijk verergeren of zelfs ontstaan.
Comorbiditeit: Wees voorzichtig bij een voorgeschiedenis van cardio- en cerebrovasculaire ziekte, extrapiramidale symptomen of convulsies en een toegenomen kans op aspiratiepneumonie.
Kerntemperatuur: Wees voorzichtig bij omstandigheden die de lichaamskerntemperatuur verhogen (zoals sporten, extreme hitte, dehydratie, combinatie met anticholinergica), vanwege een mogelijke verstoring in het vermogen om de kerntemperatuur te verlagen.
Onderzoeksgegevens: De veiligheid en werkzaamheid bij kinderen < 18 jaar en ouderen ≥ 65 jaar is niet vastgesteld.
Rijvaardigheid: Het gebruik kan leiden tot verminderd reactie- en concentratievermogen; vele dagelijkse bezigheden (bv. autorijden) kunnen daarvan hinder ondervinden.
Overdosering
Symptomen
De ervaring bij acute overdosering is beperkt. Dodelijke gevallen zijn gemeld. Overdoses tot circa 840 mg zijn hersteld zonder restverschijnselen. Symptomen: onduidelijke spraak, tachycardie. Gevallen van 'torsade de pointes' zijn bekend, vaak in combinatie met andere middelen.
Therapie
Neem voor informatie over een vergiftiging met sertindol contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Voor informatie over symptomen en behandeling van een intoxicatie met brexpiprazol, neem contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Antipsychoticum met een werking door selectieve remming van de dopaminerge(-D2) receptoren in het mesolimbische gebied en verder een remmend effect van de serotoninerge(-5-HT2) activiteit en met α1-blokkerende eigenschappen.
Kinetische gegevens
T max | ca. 10 uur. |
V d | ca. 20 l/kg. |
Eiwitbinding | ca. 99,5%. |
Metabolisering | met name via CYP2D6 en CYP3A tot inactief dehydrosertindol en norsertindol. |
Eliminatie | zeer langzaam vnl. via de feces. |
T 1/2el | ca. 3 dagen. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Atypisch antipsychoticum met partieel agonisme op de dopaminerge D2- en serotonerge 5HT1a-receptoren en antagonisme op de serotonerge 5HT2a- en noradrenerge α1B/2C-receptoren.
Kinetische gegevens
Resorptie | goed. |
Overig | poor metabolizers van CYP2D6 hebben een 47% hogere blootstelling aan brexpiprazol. |
F | 95%. |
T max | 4 uur. |
V d | 1,14–1,98 l/kg. |
Eiwitbinding | > 99%. |
Metabolisering | uitgebreid via de lever, voornamelijk via CYP3A4 en CYP2D6, leidend tot de vorming van oxidatieve metabolieten. |
Eliminatie | circa 25% via de urine en 46% via de feces. Onveranderd via de urine < 1% en onveranderd via de feces ca. 14%. |
T 1/2el | ca. 91 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
sertindol hoort bij de groep antipsychotica, atypische.
- amisulpride (N05AL05) Vergelijk
- aripiprazol (N05AX12) Vergelijk
- brexpiprazol (N05AX16) Vergelijk
- cariprazine (N05AX15) Vergelijk
- clozapine (N05AH02) Vergelijk
- lurasidon (N05AE05) Vergelijk
- olanzapine (N05AH03) Vergelijk
- paliperidon (N05AX13) Vergelijk
- quetiapine (N05AH04) Vergelijk
- risperidon (N05AX08) Vergelijk
- sulpiride (N05AL01) Vergelijk
Groepsinformatie
brexpiprazol hoort bij de groep antipsychotica, atypische.
- amisulpride (N05AL05) Vergelijk
- aripiprazol (N05AX12) Vergelijk
- cariprazine (N05AX15) Vergelijk
- clozapine (N05AH02) Vergelijk
- lurasidon (N05AE05) Vergelijk
- olanzapine (N05AH03) Vergelijk
- paliperidon (N05AX13) Vergelijk
- quetiapine (N05AH04) Vergelijk
- risperidon (N05AX08) Vergelijk
- sertindol (N05AE03) Vergelijk
- sulpiride (N05AL01) Vergelijk