Samenstelling
Ngenla XGVS Aanvullende monitoring Pfizer bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 20 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- pen 1,2 ml
De pen bevat 24 mg somatrogon. De pen levert doses van 0,2 mg tot 12 mg in stappen van 0,2 mg (0,01 ml).
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 50 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- pen 1,2 ml
De pen bevat 60 mg somatrogon. De pen levert doses van 0,5 mg tot 30 mg in stappen van 0,5 mg (0,01 ml).
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Sogroya XGVS Aanvullende monitoring Novo Nordisk bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof '5'
- Sterkte
- 3,33 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- pen 1,5 ml
De pen levert doses van 0,025 mg (0,0075 ml) tot en met 2 mg (0,6 ml) in stapjes van 0,025 mg.
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof '10'
- Sterkte
- 6,67 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- pen 1,5 ml
De pen levert doses van 0,05 mg (0,0075 ml) tot en met 4 mg (0,6 ml) in stapjes van 0,05 mg.
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof '15'
- Sterkte
- 10 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- pen 1,5 ml
De pen levert doses van 0,10 mg (0,01 ml) tot en met 8 mg (0,8 ml) in stapjes van 0,10 mg.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Voor dit geneesmiddel is geen advies vastgesteld.
Advies
Voor dit geneesmiddel is geen advies vastgesteld.
Indicaties
- Kinderen en adolescenten vanaf 3 jaar met een groeistoornis als gevolg van onvoldoende secretie van groeihormoon.
Indicaties
- Vervanging van endogeen groeihormoon bij kinderen ≥ 3 jaar en adolescenten met groeiachterstand als gevolg van groeihormoondeficiëntie (pediatrische GHD) en bij volwassenen met groeihormoondeficiëntie (volwassen GHD).
Doseringen
Controleer de serumconcentratie van IGF-1 altijd 4 dagen na de laatste injectie.
Dosisaanpassing moet gericht zijn op het bereiken van een gemiddelde IGF-1 standaarddeviatiescore (SDS) binnen het normale bereik, dat wil zeggen tussen -2 en +2 (bij voorkeur dicht bij 0 SDS).
Groeihormoondeficiëntie
Kinderen ≥ 3 jaar
s.c. 0,66 mg/kg lichaamsgewicht 1×/week. Doses > 30 mg als 2 injecties toedienen. Pas de dosis zo nodig aan, op basis van de groeisnelheid, bijwerkingen, het lichaamsgewicht en de serumconcentratie IGF-1. Bij een IGF-1 van meer dan 2 SDS hoger dan de gemiddelde referentiewaarde voor leeftijd en geslacht, de dosering verlagen met 15%. Eventueel kan meer dan één dosisverlaging nodig zijn. Staak de behandeling bij aanwijzingen voor het sluiten van de epifysaire schijven. Staak de behandeling ook bij een groeisnelheid < 2 cm per jaar of een botleeftijd > 14 jaar bij meisjes of > 16 jaar bij jongens.
Bij overstappen van een dagelijkse groeihormoonbehandeling naar een wekelijkse behandeling met somatrogon: dien de eerste dosis toe op de dag na de laatste dagelijkse injectie.
Een gemiste dosis zo snel mogelijk alsnog toedienen binnen 3 dagen na de gemiste dosis, en daarna het gebruikelijke doseerschema hervatten. Als meer dan 3 dagen verstreken zijn, de gemiste dosis overslaan.
De dag van de wekelijkse toediening kan zo nodig worden veranderd, zolang de tijd tussen twee doses ten minste 3 dagen is. Na het kiezen van een nieuwe toedieningsdag de wekelijkse toediening voortzetten.
Toediening
- Subcutaan injecteren in buik, dijbeen, bil of bovenarm. De injectieplaats bij elke toediening afwisselen.
- Als twee injecties nodig zijn om een volledige dosis toe te dienen, deze op verschillende injectieplaatsen geven.
- De dosis 1×/week toedienen, elke week op dezelfde dag, op een willekeurig tijdstip.
Doseringen
Pediatrische GHD
Kinderen 3–17 jaar
Begindosis: voor niet eerder behandelde patiënten en patiënten die overstappen van een ander groeihormoon: s.c. 0,16 mg/kg lichaamsgewicht/week.
Dosistitratie: pas de dosis aan op basis van de groeisnelheid, bijwerkingen, het lichaamsgewicht en de serumconcentratie IGF-1. Streef naar een gemiddelde IGF-1 standaarddeviatiescore (SDS) binnen het normale bereik, dat wil zeggen tussen -2 en +2 (bij voorkeur dicht bij nul). Als de IGF-1 > 2 SDS is, deze opnieuw beoordelen bij de volgende toediening. Als de waarde > 2 SDS blijft, de dosering verlagen met 0,04 mg/kg/week. Meer dan één dosisverlaging kan nodig zijn. Als na dosisverlaging de groei achterblijft, de dosis geleidelijk verhogen tot max. 0,16 mg/kg/week. Verhoog de dosis met stappen van maximaal 0,02 mg/kg/week.
Staak de behandeling als de uiteindelijke lengte is bereikt, d.w.z. bij een groeisnelheid < 2 cm/jaar en een botleeftijd > 14 jaar bij meisjes en > 16 jaar bij jongens, wat overeenkomt met de sluiting van de epifysaire groeischijven. Als de groeihormoondeficiëntie aanhoudt nadat de groei is voltooid, de behandeling voortzetten met de dosering voor volwassenen om volledige lichamelijke ontwikkeling te bereiken.
Volwassen GHD
Volwassenen
Begindosis: Als niet eerder behandeld: volwassenen tot < 60 jaar: 1,5 mg/week; gebruikers van orale oestrogenen (ongeacht leeftijd): 2 mg/week; ouderen ≥ 60 jaar: 1 mg/week. Bij overstappen van dagelijks groeihormoon: volwassenen tot < 60 jaar: 2 mg/week; gebruikers van orale oestrogenen (ongeacht leeftijd): 4 mg/week; ouderen ≥ 60 jaar: 1,5 mg/week.
Dosistitratie: verhoog de dosis geleidelijk in stappen van 0,5–1,5 mg tot max. 8 mg/week met intervallen van 2–4 weken op basis van de klinische respons en bijwerkingen. Streef naar IGF-1-spiegels binnen het voor leeftijd gecorrigeerde bovenste referentiebereik, tussen 0 en +2 standaarddeviatiescore (SDS). IGF-1-spiegels binnen het streefbereik worden gewoonlijk binnen 8 weken na dosistitratie bereikt. Bij een enkele patiënt kan een langere dosistitratie nodig zijn. Overweeg andere behandelopties als het streefbereik niet binnen 12 maanden wordt bereikt, of bij onvoldoende klinische respons.
Bepaal de IGF-1-serumconcentratie 3–4 dagen na toediening, ten behoeve van dosistitratie.
Bij verminderde nierfunctie is geen aanpassing van de begindosis nodig. Vervolgens de dosis individueel afstemmen.
Bij verminderde leverfunctie is geen aanpassing van de begindosis nodig. Vervolgens de dosis individueel afstemmen. Wees voorzichtig bij ernstige leverinsufficiëntie, vanwege gebrek aan gegevens.
Bij overstappen van een ander wekelijks groeihormoon naar somapacitan: zet de toediening voort op de wekelijkse toedieningsdag. Bij overstappen van dagelijks groeihormoon naar somapacitan: kies een voorkeursdag voor wekelijkse toediening en injecteer de laatste dosis van het dagelijkse middel de dag vóór, of ten minste 8 uur vóór, de eerste wekelijkse dosis van somapacitan.
Een gemiste dosis zo snel mogelijk alsnog toedienen binnen 3 dagen na de gemiste dosis, en daarna het gebruikelijke doseerschema hervatten. Als meer dan 3 dagen verstreken zijn, de gemiste dosis overslaan.
Flexibiliteit toedientijdstip: als de injectie op de geplande toedieningsdag niet mogelijk is, kan somapacitan worden toegediend tot 2 dagen vóór of 3 dagen na de geplande dag, zolang de tijd tussen twee doses ten minste 4 dagen (96 uur) is. De volgende dosis geven op de gebruikelijke toedieningsdag.
Toediening
- Subcutaan injecteren in buik, dijbeen, bil of bovenarm. De injectieplaats elke week afwisselen om lokale lipoatrofie te voorkomen;
- De dosis 1×/week toedienen, elke week op dezelfde dag, op een willekeurig tijdstip.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): hoofdpijn. Reacties op de injectieplaats, zoals pijn, erytheem, jeuk, zwelling, verharding, kneuzing, hemorragie, warmte, hypertrofie, ontsteking en urticaria. Koorts.
Vaak (1-10%): anemie, eosinofilie. Hypothyroïdie. Allergische conjunctivitis. Gewrichtspijn, pijn in extremiteit.
Soms (0,1-1%): bijnierinsufficiëntie. Gegeneraliseerde huiduitslag.
Bijwerkingen
Pediatrische GHD
Zeer vaak (> 10%): hoofdpijn.
Vaak (1-10%): hypothyroïdie, bijnierschorsinsufficiëntie. Hyperglykemie. Gewrichtspijn, pijn in de extremiteiten. Perifeer oedeem, vermoeidheid, reacties op de injectieplaats (hematoom, pijn, zwelling).
Volwassen GHD
Zeer vaak (> 10%): hoofdpijn.
Vaak (1-10%): hypothyroïdie, bijnierschorsinsufficiëntie. Hyperglykemie. Paresthesie. Huiduitslag, urticaria. Gewrichtspijn, spierpijn, spierstijfheid. Perifeer oedeem, vermoeidheid, asthenie, reacties op de injectieplaats.
Soms (0,1-1%): carpale-tunnelsyndroom. Lipohypertrofie, jeuk. Stijve gewrichten.
Interacties
Er is geen onderzoek naar interacties uitgevoerd bij kinderen.
De werking van glucocorticoïden kan verminderen door somatrogon. Bij gelijktijdige glucocorticoïdsubstitutie voor ACTH-deficiëntie kan verhoging van de onderhouds- of stressdosis glucocorticoïden nodig zijn. De groeibevorderende werking van somatrogon kan echter worden geremd door glucocorticoïden; pas de behandeling met glucocorticoïdsubstitie zorgvuldig aan en controleer de groei nauwlettend.
De dosis insuline en/of andere bloedglucoseverlagende middelen bij diabetes mellitus moet mogelijk worden aangepast bij starten met somatrogon.
Bij substitutie met schildklierhormoon kan dosisaanpassing van het schildklierhormoon nodig zijn.
Orale oestrogenen kunnen de respons op groeihormoon verminderen; een hogere dosis somatrogon kan nodig zijn. Bij starten of stoppen van een oraal oestrogeen, de IGF-1-waarde controleren om te bepalen of de dosis somatrogon moet worden aangepast.
De blootstelling aan CYP3A4-substraten, zoals geslachtssteroïden, corticosteroïden, anti-epileptica en ciclosporine, zou kunnen dalen door een toegenomen klaring. De klinische relevantie hiervan is onbekend.
Interacties
Bij gelijktijdige glucocorticoïdsubstitutie voor hypo-adrenalisme kan verhoging van de onderhouds- of stressdosis glucocorticoïden nodig zijn na start van groeihormoonbehandeling.
Orale oestrogenen kunnen de respons op somapacitan verminderen. Overweeg om de toedieningsweg van het oestrogeen te veranderen (bv. transdermaal, vaginaal) of in geval van anticonceptie een andere anticonceptiemethode te kiezen. Als toch een oraal oestrogeen wordt gebruikt, geef dan een hogere begindosis somapacitan; zie rubriek Doseringen. Ook kan er een langere titratieperiode nodig zijn.
De dosis van bloedglucoseverlagende middelen (incl. insuline) moet mogelijk worden aangepast bij starten met somapacitan, omdat de insulinegevoeligheid kan afnemen.
Door gelijktijdige behandeling met andere hormonen, bv. testosteron en schildklierhormoon, kunnen de metabole effecten van somapacitan worden beïnvloed.
De blootstelling aan CYP3A4-substraten, zoals geslachtssteroïden, corticosteroïden, anti-epileptica en ciclosporine, zou kunnen dalen door een toegenomen klaring. De klinische relevantie hiervan is onbekend.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren geen aanwijzingen voor schadelijkheid.
Advies: Gebruik ontraden.
Overige: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende de behandeling.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren in hoge dosering schadelijk gebleken (o.a. verminderde foetusgroei).
Advies: Gebruik ontraden.
Overige: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende de behandeling.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend bij de mens. Ja, bij dieren. Een nadelig effect bij de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden.
Contra-indicaties
- tumoractiviteit. Een intracraniële tumor moet inactief zijn en tumorbehandeling voltooid vóór starten groeihormoon;
- acute levensbedreigende ziekte, zoals bij complicaties na open–hartoperatie, buikoperatie, meervoudig trauma na een ongeval of acute ademhalingsdeficiëntie;
- gesloten epifysairschijven.
Contra-indicaties
- tumoractiviteit. Een intracraniële tumor moet inactief zijn en tumorbehandeling voltooid vóór het starten met groeihormoon;
- acute levensbedreigende ziekte, zoals bij complicaties na open–hartoperatie, buikoperatie, meervoudig trauma na een ongeval of acute ademhalingsdeficiëntie;
- longitudinale groeibevordering bij kinderen met gesloten epifysen.
Waarschuwingen en voorzorgen
Evalueer de behandeling ongeveer elke 6 tot 12 maanden. Beoordeel hierbij groeiparameters, biochemie (IGF-1, hormonen, glucosespiegel) en puberteitsstatus. Controleer de serum IGF-1-spiegel routinematig gedurende de behandeling. Evalueer de behandeling frequenter tijdens de puberteit. Staak de behandeling bij aanwijzingen voor het sluiten van de epifysaire schijven. Staak de behandeling ook bij een groeisnelheid < 2 cm per jaar of een botleeftijd > 14 jaar bij meisjes of > 16 jaar bij jongens.
Centraal (secundair) hypoadrenalisme, dat eerder niet is ontdekt, kan aan het licht komen door behandeling met groeihormoon. Controleer op een verlaagde serumcortisolspiegel en/of op de noodzaak voor verhoging van de glucocorticoïddosis bij bekend hypoadrenalisme.
Controleer de schildklierfunctie regelmatig en geef zo nodig substitutietherapie met schildklierhormoon, omdat hypothyroïdie de werking van groeihormoon verstoort. Een beginnende hypothyroïdie kan aan het licht komen, omdat groeihormoon de extrathyroïdale omzetting van T4 naar T3 verhoogt.
Intracraniële hypertensie (IH) met papiloedeem, ataxie, verandering in het gezichtsvermogen, hoofdpijn, misselijkheid en/of braken is gemeld bij behandeling met groeihormoon. Verricht fundoscopie bij aanvang van de behandeling en als klinisch aangewezen. Staak de behandeling tijdelijk bij vermoeden van IH. Hervatten van de therapie bij verdwenen IH is niet onderzocht; zorgvuldige controle is nodig.
Bij patiënten met syndroom van Prader-Willi alleen gebruiken bij de diagnose groeihormoondeficiëntie. Er zijn meldingen van plotselinge dood na starten van groeihormoonbehandeling bij kinderen met het syndroom van Prader-Willi, bij een of meer van de volgende risicofactoren: ernstige obesitas, voorgeschiedenis van bovensteluchtwegobstructie of slaapapneu, of niet-geïdentificeerde luchtweginfectie.
Bij patiënten met glucose-intolerantie of extra risicofactoren voor diabetes, aanvullende controle overwegen. Behandeling met groeihormoon kan de insulinegevoeligheid verminderen en hyperglykemie induceren.
Bij een eerdere maligne aandoening zorgvuldig controleren op een mogelijk recidief. Bij een reeds bestaande tumor of groeihormoondeficiëntie door een intracraniële laesie, regelmatig onderzoeken op progressie van de aandoening. Bij een voorgeschiedenis van jeugdkanker is de kans op een tweede neoplasma vergroot door behandeling met somatropine; vooral intracraniële tumoren (met name meningeomen) kunnen optreden bij patiënten die aan het hoofd zijn bestraald voor hun eerste neoplasma.
Bij patiënten met een acute levensbedreigende aandoening, die werden behandeld met een hoge dosering somatropine, is een verhoogde mortaliteit aangetoond ten opzichte van placebo. Het betrof patiënten met complicaties van openhartoperatie, buikoperatie, meervoudig trauma veroorzaakt door een ongeval of acute ademhalingsinsufficiëntie. Op basis van deze gegevens somatrogon niet gebruiken bij deze patiënten. Er zijn geen gegevens over de veiligheid van het continueren van groeihormoonsubstitutie bij een gelijktijdige acute levensbedreigende aandoening.
Houd rekening met pancreatitis (hoewel zeldzaam) bij optreden van ernstige buikpijn.
Controleer op tekenen van scoliose tijdens behandeling, omdat dit bij ieder snelgroeiend kind kan verergeren.
Epifysiolyse van de femurkop kan vaker voorkomen bij een endocriene stoornis, waaronder groeihormoondeficiëntie, dan bij de algemene populatie. Mank lopen en heup- of kniepijn kunnen hierop duiden.
Gebruik bij verminderde lever- of nierfunctie is niet onderzocht. De veiligheid en werkzaamheid bij kinderen < 3 jaar zijn nog niet vastgesteld.
Hulpstoffen: metacresol, in de injectievloeistof, is in verband gebracht met zeer zelden optredende myositis. Als bij optreden van myalgie of onevenredige pijn op de plaats van injectie de diagnose myositis wordt gesteld, ga dan over op een groeihormoonpreparaat zonder metacresol.
Waarschuwingen en voorzorgen
Overweeg evaluatie van de behandeling bij kinderen elke 6 tot 12 maanden, aan de hand van groeiparameters, biochemie (IGF-1-, hormoon-, glucose- en lipidespiegels) en puberteitsstadium. Overweeg frequentere evaluaties tijdens de puberteit. Zodra de epifysen zijn vergroeid, dan klinisch opnieuw beoordelen op de noodzaak van behandeling met groeihormoon.
Evalueer de onderhoudsbehandeling bij volwassenen elke 6 tot 12 maanden, aan de hand van biochemie (IGF-1-, glucose- en lipidespiegels), lichaamssamenstelling en BMI.
Invloed geslacht: mannen vertonen in de loop van de tijd een toenemende IGF-1-gevoeligheid; daarom is er een risico dat zij overbehandeld worden. Vrouwen, vooral degenen die oraal oestrogeen gebruiken, hebben mogelijk hogere doses en een langere titratieperiode nodig dan mannen.
Het serumcortisol kan dalen door behandeling met groeihormoon; eerder niet-gediagnosticeerd centraal (secundair) hypoadrenalisme kan worden vastgesteld, en glucocorticoïdensubstitutie kan nodig zijn. Controleer op een verlaagde serumcortisolspiegel en/of op de noodzaak voor verhoging van de glucocorticoïddosis bij bekend hypoadrenalisme.
Controleer de schildklierfunctie regelmatig en geef zo nodig substitutietherapie met schildklierhormoon, omdat hypothyroïdie de werking van groeihormoon verstoort. Een beginnende hypothyroïdie kan aan het licht komen, omdat groeihormoon de extrathyroïdale omzetting van T4 naar T3 verhoogt.
Benigne intracraniële hypertensie (IH) is gemeld bij behandeling met groeihormoon. Bij ernstige of terugkerende hoofdpijn, visuele symptomen, misselijkheid en/of braken, wordt een fundoscopie voor papiloedeem aanbevolen. Overweeg de diagnose IH en staak zo nodig de groeihormoonbehandeling. Hervatten van de therapie na herstel van eerdere IH is niet onderzocht; zorgvuldige controle is nodig.
Groeihormoon kan de insulinegevoeligheid verminderen. Eerder niet-gediagnosticeerde diabetes mellitus of verstoorde glucosetolerantie kan aan het licht komen. Monitor de glucosespiegel periodiek bij alle patiënten, vooral bij risicofactoren voor diabetes zoals obesitas of een familiegeschiedenis van diabetes mellitus. Monitor patiënten met bestaande diabetes mellitus nauwgezet tijdens de behandeling; de dosis van bloedglucoseverlagende middelen moet mogelijk worden aangepast bij starten met groeihormoonbehandeling.
Bij een eerdere maligne aandoening zorgvuldig controleren op een mogelijk recidief. Bij een reeds bestaande tumor of groeihormoondeficiëntie door een intracraniële laesie, regelmatig onderzoeken op progressie van de aandoening. Bij een voorgeschiedenis van jeugdkanker is er meer kans op een tweede neoplasma door behandeling met groeihormoon; vooral intracraniële tumoren kunnen optreden bij patiënten die aan het hoofd zijn bestraald voor hun eerste neoplasma.
Bij patiënten met acute levensbedreigende ziekte, die werden behandeld met een hoge dosering groeihormoon, is een verhoogde mortaliteit aangetoond ten opzichte van placebo. Het betrof patiënten met complicaties van openhartoperatie, buikoperatie, meervoudig trauma veroorzaakt door een ongeval of acute ademhalingsinsufficiëntie. Daarom somapacitan niet gebruiken bij deze patiënten. Er zijn geen gegevens over de veiligheid van het continueren van groeihormoonsubstitutie bij een gelijktijdige acute levensbedreigende aandoening.
Houd rekening met pancreatitis bij optreden van ernstige buikpijn. Er is een klein aantal meldingen hiervan bij behandeling met andere GH-geneesmiddelen.
Test op aanwezigheid van antilichamen tegen somapacitan bij patiënten die niet reageren op de behandeling. Bij sommige kinderen zijn antilichamen aangetoond, maar ze waren niet neutraliserend en hadden geen invloed op het klinisch effect.
Gebruik is niet onderzocht bij ernstige leverinsufficiëntie. De veiligheid en werkzaamheid bij kinderen < 3 jaar zijn niet vastgesteld.
Er is weinig ervaring bij ouderen > 60 jaar en bij patiënten met volwassen GHD die langer dan vijf jaar worden behandeld.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met somatrogon contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met somapacitan contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Via DNA-recombinanttechniek vervaardigd glycoproteïne, opgebouwd uit humaan groeihormoon en een klein deel van humaan choriongonadotrofine dat is toegevoegd aan zowel de N-terminus als de C-terminus. Door deze aanpassing van de structuur is de halfwaardetijd langer dan van natuurlijk groeihormoon en is wekelijkse toediening mogelijk. Somatrogon bindt aan de groeihormoon (GH)-receptor. De STAT5b-signaaltransductieroute wordt geactiveerd en de serumconcentratie IGF-1 neemt op een dosisafhankelijke manier toe. Hierdoor worden metabole veranderingen en lineaire groei gestimuleerd, en neemt de groeisnelheid bij kinderen met groeihormoondeficiëntie toe.
Kinetische gegevens
T max | 6-18 uur. |
V d | centraal 0,728 l/kg en perifeer 0,165 l/kg. |
T 1/2el | ca. 28,2 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Somapacitan is een langwerkend recombinant humaan groeihormoonderivaat, geproduceerd in Escherichia coli. Het bestaat uit 191 aminozuren vergelijkbaar met endogeen humaan groeihormoon, waaraan een albuminebindende groep is gehecht. De werking vindt plaats ofwel direct via de groeihormoonreceptor en/of indirect via IGF-1 aangemaakt in weefsels in het lichaam, maar hoofdzakelijk in de lever. Er wordt een normalisering van lichaamssamenstelling (d.w.z. afgenomen lichaamsvetmassa en toegenomen vetvrije lichaamsmassa) en van metabole werking bereikt. Somapacitan stimuleert skeletgroei bij kinderen met GHD als gevolg van het effect op de epifyses van botten. Omdat het reversibel bindt aan endogeen albumine is de halfwaardetijd van somapacitan langer dan van natuurlijk groeihormoon en is wekelijkse toediening mogelijk.
Kinetische gegevens
T max | 4–25,5 uur. |
Overig | De 'steady state'-plasmaconcentratie wordt bereikt na 1–2 weken. |
Eiwitbinding | > 99%. |
V d | 1,7 l bij kinderen en 14,6 l bij volwassenen. |
Metabolisering | in hoge mate door proteolytische degradatie en splitsing van de hechtingssequentie tussen de peptide- en de albuminebinder. |
Eliminatie | met de urine 81%, met de feces 13% (als metabolieten). |
T 1/2el | ca. 2–3 dagen bij 'steady state'. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
somatrogon hoort bij de groep somatropine-agonisten.
Groepsinformatie
somapacitan hoort bij de groep somatropine-agonisten.