Samenstelling
Mounjaro
Bijlage 2
Aanvullende monitoring
Eli Lilly Nederland
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof '2,5'
- Sterkte
- 5 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 0,5 ml, pen 0,5 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof '5'
- Sterkte
- 10 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 0,5 ml, pen 0,5 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof '7,5'
- Sterkte
- 15 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 0,5 ml, pen 0,5 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof '10'
- Sterkte
- 20 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 0,5 ml, pen 0,5 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof '12,5'
- Sterkte
- 25 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 0,5 ml, pen 0,5 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof '15'
- Sterkte
- 30 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 0,5 ml, pen 0,5 ml
Mounjaro XGVS Aanvullende monitoring Eli Lilly Nederland
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof '2,5'
- Sterkte
- 4,17 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- pen 'Kwikpen' 2,4 ml
Elke pen levert 4 doses van 2,5 mg.
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof '5'
- Sterkte
- 8,33 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- pen 'Kwikpen' 2,4 ml
Elke pen levert 4 doses van 5 mg.
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof '7,5'
- Sterkte
- 12,5 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- pen 'Kwikpen' 2,4 ml
Elke pen levert 4 doses van 7,5 mg.
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof '10'
- Sterkte
- 16,7 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- pen 'Kwikpen' 2,4 ml
Elke pen levert 4 doses van 10 mg.
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof '12,5'
- Sterkte
- 20,8 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- pen 'Kwikpen' 2,4 ml
Elke pen levert 4 doses van 12,5 mg.
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof '15'
- Sterkte
- 25 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- pen 'Kwikpen' 2,4 ml
Elke pen levert 4 doses van 15 mg.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Novonorm Novo Nordisk bv
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 0,5 mg, 1 mg, 2 mg
Repaglinide Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 0,5 mg , 1 mg, 2 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Bij de behandeling van diabetes mellitus type 2 komt bloedglucoseverlagende medicatie in aanmerking, indien geen goede bloedglucoseregulatie wordt bereikt met het aanpassen van de leefstijl.
Voor patiënten zonder zeer hoog risico op hart- en vaatziekten is metformine eerste keus bij de medicamenteuze behandeling. Bij onvoldoende resultaat kan een kortwerkend sulfonylureumderivaat (voorkeur gliclazide) worden toegevoegd. De volgende stap is (toevoeging van) insulinetherapie, of als alternatief een DPP4-remmer of GLP1-agonist. Tirzepatide kan in plaats van een GLP1-agonist worden gebruikt.
Bij patiënten met een zeer hoog risico op hart- en vaatziekten, blijkend uit een voorgeschiedenis van hart- of vaatziekte, chronische nierschade en/of systolisch hartfalen, is een SGLT2-remmer eerste keus (alternatief GLP1-agonist). Voeg bij onvoldoende effect eerst metformine toe en vervolgens een GLP1-agonist.
Aan de vergoeding van tirzepatide bij diabetes mellitus type 2 zijn voorwaarden verbonden, zie Regeling zorgverzekering, bijlage 2.
De behandeling van obesitas volgt het ‘stepped care’- en ‘matched care’-principe. De keuze voor een behandelmodaliteit vindt plaats op geleide van o.a. het gewichtsgerelateerd gezondheidsrisico (GGR). Een gecombineerde leefstijlinterventie (GLI) is in principe eerste keus. Overweeg het toevoegen van gewichtsreducerende medicatie na één jaar GLI bij een matig of sterk verhoogd GGR, of al vroeg in de behandeling bij een extreem verhoogd GGR. Kies voor liraglutide, semaglutide, naltrexon/bupropion of eventueel orlistat op basis van o.a. effectiviteit, comorbiditeit, beschikbaarheid en prijs. Overweeg bariatrische chirurgie met name bij een extreem verhoogd GGR.
Voor tirzepatide bij obesitas is geen advies vastgesteld.
Advies
Bij de behandeling van diabetes mellitus type 2 komt bloedglucoseverlagende medicatie in aanmerking, indien geen goede bloedglucoseregulatie wordt bereikt met het aanpassen van de leefstijl. Voor patiënten zonder zeer hoog risico op hart- en vaatziekten is metformine eerste keus bij de medicamenteuze behandeling. Bij onvoldoende resultaat kan een kortwerkend sulfonylureumderivaat (voorkeur gliclazide) worden toegevoegd. De volgende stap conform de NHG-Standaard is (toevoeging van) insulinetherapie, of als alternatief een DPP4-remmer of GLP1-agonist. Bij patiënten met een zeer hoog risico op hart- en vaatziekten, blijkend uit een voorgeschiedenis van hart- of vaatziekte, chronische nierschade en/of systolisch hartfalen, is een SGLT2-remmer eerste keus (alternatief GLP1-agonist). Voeg bij onvoldoende effect eerst metformine toe en vervolgens een GLP1-agonist.
Overweeg behandeling met een van de overige bloedglucoseverlagende middelen (acarbose, repaglinide) bij patiënten zonder zeer hoog risico op HVZ alleen indien men met bovengenoemde voorkeursmiddelen niet uitkomt op grond van contra-indicaties of bijwerkingen.
Indicaties
- Onvoldoende gereguleerde diabetes mellitus type 2 bij volwassenen, als aanvulling op dieet en lichaamsbeweging:
- als monotherapie wanneer metformine ongeschikt is vanwege intolerantie of contra-indicaties;
- in aanvulling op andere geneesmiddelen voor de behandeling van diabetes.
- Ten behoeve van gewichtsbeheersing, incl. gewichtsverlies en gewichtsbehoud, als aanvulling op een caloriearm dieet en verhoogde lichamelijke activiteit, bij volwassenen met een aanvankelijke BMI van:
- ≥ 30 kg/m² (obesitas), of
- ≥ 27 kg/m² tot < 30 kg/m² (overgewicht) met ten minste één gewichtsgerelateerde comorbiditeit, zoals hypertensie, dyslipidemie, obstructieve slaapapneu, hart- en vaatziekte, prediabetes of diabetes mellitus type 2.
Gerelateerde informatie
Indicaties
Diabetes mellitus type 2 bij onvoldoende effect van dieet, gewichtsafname en lichaamsbeweging óf in combinatie met metformine bij onvoldoende effect van metformine als monotherapie.
Gerelateerde informatie
Doseringen
Diabetes mellitus type 2, gewichtsbeheersing
Volwassenen (incl. ouderen)
Subcutaan: begindosis 2,5 mg 1x/week. Na 4 weken verhogen tot 5 mg 1x/week. Zo nodig verder verhogen in stappen van 2,5 mg na telkens minimaal 4 weken, tot max. 15 mg 1x/week.
Bij toevoegen aan metformine en/of een SGLT2-remmer, de huidige dosis metformine en/of SGLT2-remmer handhaven.
Bij toevoegen aan een sulfonylureumderivaat en/of insuline, een verlaging van de dosis sulfonylureumderivaat of insuline overwegen om de kans op hypoglykemie te verminderen; hierbij is zelfcontrole van de bloedglucosewaarde nodig. Dosisverlaging van insuline stapsgewijs uitvoeren.
Bij verminderde nierfunctie is een dosisaanpassing niet nodig. Wees voorzichtig bij ernstige nierfunctiestoornis en eindstadium nierziekte, wegens onvoldoende gegevens.
Bij verminderde leverfunctie is een dosisaanpassing niet nodig. Wees voorzichtig bij ernstige leverfunctiestoornis, wegens onvoldoende gegevens.
Een gemiste dosis zo snel mogelijk binnen 4 dagen toedienen, daarna niet meer. De volgende dosis op de gebruikelijke dag toedienen.
Bij wijzigen van de dag van de wekelijkse toediening, ten minste 3 dagen tussen twee doses aanhouden. Na selecteren van een nieuwe doseringsdag de dosering 1×/week voortzetten.
Toediening
- De injectie subcutaan toedienen in de buik, bovenbeen of bovenarm op elk gewenst moment van de dag, onafhankelijk van de maaltijden;
- De injectieplaats bij elke dosis wisselen. Bij gelijktijdige behandeling met insuline, tirzepatide op een andere injectieplaats injecteren.
Doseringen
Diabetes mellitus type 2
Volwassenen
Als monotherapie: begindosering 0,5 mg vlak voor de hoofdmaaltijden. Na voorafgaand gebruik van een ander oraal bloedglucoseverlagend middel: begindosering 1 mg vlak voor de hoofdmaaltijden. Aanpassing van de dosering op geleide van de bloedglucoserespons met tussenpozen van 1–2 weken, max. 4 mg per keer bij de hoofdmaaltijden. Totale maximale dagdosis: 16 mg.
In combinatie met metformine: begindosering 0,5 mg vlak voor de hoofdmaaltijden. De dosering van metformine handhaven.
Bij een creatinineklaring 10–30 ml/min: begindosis halveren, daarna de dosering op geleide van de bloedglucoserespons in kleine stappen verhogen.
Bij verzwakte of ondervoede patiënten een lagere dosis aanhouden en zorgvuldig titreren ter preventie van hypoglykemische reacties.
De tablet vóór de maaltijd (gewoonlijk binnen 15 min, max. 30 min ervoor) innemen. Bij toevoegen of overslaan van een maaltijd, ook een dosis toevoegen dan wel overslaan.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): hypoglykemie bij gebruik met sulfonylureumderivaat of insuline. Misselijkheid, diarree.
Vaak (1-10%): overgevoeligheidsreactie (bv. urticaria, eczeem). Hypoglykemie bij gebruik met metformine en SGLT-2-remmer. Duizeligheid. Hypotensie. Verminderde eetlust, braken, dyspepsie, oprispingen, gastro-oesofageale refluxziekte, buikpijn, opgezette buik, flatulentie, obstipatie. Haaruitval. Vermoeidheid, reactie op de injectieplaats (bv. erytheem, jeuk). Verhoogde hartslag. Stijging serumlipase en –amylase.
Soms (0,1-1%): hypoglykemie bij gebruik met metformine, gewichtsverlies. Cholelithiase, cholecystitis, acute pancreatitis. Pijn op de injectieplaats. Stijging calcitonine in bloed.
Zelden (0,01-0,1%): anafylactische reactie, angio-oedeem.
Gastro-intestinale bijwerkingen zijn meestal licht of matig van ernst, komen vaker voor tijdens dosisverhoging en nemen in de loop van de tijd af.
Duizeligheid, hypotensie en haaruitval treden vooral op bij patiënten met obesitas of overgewicht, met of zonder diabetes mellitus type 2.
Bijwerkingen
Vaak (1-10%): hypoglykemie buikpijn, diarree.
Zelden (0,01-0,1%): cardiovasculaire ziekte.
Zeer zelden (< 0,01%): braken, obstipatie, met name bij begin van de behandeling: visusstoornissen door een verandering in de bloedglucosespiegel, abnormale leverfunctie, stijging van leverenzymwaarden.
Verder zijn gemeld: hypoglykemisch coma en bewusteloosheid, misselijkheid, overgevoeligheidsreacties van de huid zoals jeuk, uitslag en urticaria en gegeneraliseerde overgevoeligheids- (bv. anafylactische) of immunologische reacties zoals vasculitis.
Interacties
Tirzepatide vertraagt de maaglediging en kan de mate en snelheid van absorptie van oraal toegediende geneesmiddelen verminderen, vooral in het begin van de behandeling. Bij gelijktijdig gebruik van orale middelen met smalle therapeutische breedte (bv. vitamine K-antagonisten, digoxine) nauwgezet controleren, met name in het begin van de behandeling met tirzepatide en na dosisverhoging. Overweeg het risico van een vertraagd effect bij orale geneesmiddelen waarbij een snel optredend effect van belang is.
Bij toevoegen van tirzepatide aan een bestaande therapie van een sulfonylureumderivaat en/of insuline, kan het risico op hypoglykemie toenemen; zie ook rubriek Doseringen.
Interacties
Repaglinide wordt vooral door CYP2C8, maar ook door CYP3A4, gemetaboliseerd.
Gelijktijdig gebruik met gemfibrozil, een CYP2C8-remmer, is gecontra-indiceerd, omdat het de bloedglucoseverlagende werking van repaglinide in hoge mate versterkt. Vermijd zo mogelijk combinatie met: overige CYP2C8-remmers zoals trimethoprim en clopidogrel, deferasirox (matige remmer van CYP2C8 en CYP3A4) en ciclosporine (remmer van organisch anion-transporterend eiwit, OATP1B1).
Rifampicine, een krachtige CYP3A4-, en CYP2C8-induceerder kan het metabolisme van repaglinide zowel induceren als remmen. Bij gelijktijdig gebruik de dosering van repaglinide baseren op een nauwkeurige bloedglucosecontrole aan het begin van de behandeling met rifampicine (acute remming), bij volgende toedieningen (combinatie van remming en inductie), bij stopzetting (inductie alleen) en tot circa twee weken na staken van de behandeling met rifampicine. Het is mogelijk dat andere CYP3A4-induceerders zoals fenytoïne, fenobarbital, carbamazepine en sint-janskruid, het metabolisme van repaglinide eveneens zowel induceren als remmen.
De hypoglykemische werking kan worden versterkt door CYP3A4-remmers zoals claritromycine, itraconazol en ketoconazol, alsmede door ACE-remmers, alcohol, anabole steroïden, MAO-remmers, niet-selectieve β-blokkers, NSAID's, octreotide, salicylaten en andere bloedglucoseverlagende middelen. β-Blokkers kunnen de beginsymptomen van hypoglykemie maskeren.
De hypoglykemische werking kan worden verminderd door: orale anticonceptiva, thiaziden, corticosteroïden, danazol, schildklierhormonen en sympathicomimetica.
Houd rekening met mogelijke interacties door combinatie met middelen die net als repaglinide voornamelijk via de gal worden uitgescheiden.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren schadelijk gebleken.
Advies: Gebruik ontraden.
Vruchtbaarheid: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen tijdens de behandeling.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren aanwijzingen voor schadelijkheid (embryotoxiciteit en abnormale ontwikkeling ledematen bij hoge doses).
Advies: Gebruik ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Een nadelig effect bij de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Ja, bij dieren.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden.
Contra-indicaties
Er zijn van dit middel geen contra-indicaties bekend.
Contra-indicaties
- diabetes mellitus type 1, C-peptide negatief;
- diabetische ketoacidose, al dan niet comateus;
- ernstige leverfunctiestoornis.
Zie voor meer contra-indicaties de rubriek Interacties.
Waarschuwingen en voorzorgen
Acute pancreatitis is gemeld; informeer patiënten over kenmerkende symptomen hiervan. Bij vermoeden van pancreatitis de behandeling staken. Indien de diagnose pancreatitis wordt gesteld de behandeling niet opnieuw beginnen.
Gastro-intestinale bijwerkingen van tirzepatide kunnen dehydratie veroorzaken. Dit kan leiden tot verslechtering van de nierfunctie, waaronder acuut nierfalen. Adviseer patiënten, met name ouderen, voorzorgsmaatregelen te nemen om dehydratie te voorkomen.
Wegens onvoldoende gegevens, wees voorzichtig bij:
- voorgeschiedenis van pancreatitis;
- ernstige gastro-intestinale ziekte, waaronder ernstige gastroparese;
- niet-proliferatieve diabetische retinopathie waarbij acute behandeling nodig was, proliferatieve diabetische retinopathie of diabetisch macula-oedeem;
- ernstige nierfunctiestoornis en eindstadium nierziekte;
- ernstige leverfunctiestoornis;
- ouderen ≥ 85 jaar.
Waarschuwingen en voorzorgen
In stress-situaties (koorts, operaties, infecties) kan het noodzakelijk zijn tijdelijk op insuline over te stappen. Het gebruik van repaglinide kan mogelijk gepaard gaan met een hogere incidentie van acuut coronair syndroom (bv. myocardinfarct). Wegens onvoldoende gegevens wordt behandeling niet aanbevolen bij patiënten met een gestoorde leverfunctie, kinderen < 18 jaar of bij ouderen > 75 jaar.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met tirzepatide contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Zie voor symptomen en behandeling vergiftigingen.info.
Eigenschappen
Tirzepatide is een langwerkende ‘glucoseafhankelijke insulinotrope polypeptide’ (GIP) en ‘glucagonachtige peptide-1’ (GLP-1) receptoragonist. De activiteit op de GIP-receptor is vergelijkbaar met het lichaamseigen GIP-hormoon, terwijl de activiteit op de GLP1-receptor lager is in vergelijking met het lichaamseigen GLP1-hormoon.
Glykemische controle
Tirzepatide verlaagt de nuchtere en postprandiale glucosespiegel bij diabetes type 2 via verschillende mechanismen. Het verhoogt de glucosegevoeligheid van de β-cellen in de pancreas, het verbetert de insulinesecretie van de eerste en tweede fase op een glucoseafhankelijke manier, het verbetert de insulinegevoeligheid en het verlaagt de glucagonspiegel. Tirzepatide vertraagt tevens de maaglediging (vooral in het begin van de behandeling), waardoor glucose uit een maaltijd minder snel wordt opgenomen.
Gewichtsverlies
Zowel GIP- als GLP-1-receptoren komen tot expressie in de hersengebieden die belangrijk zijn voor de regulering van de eetlust. Tirzepatide verhoogt het gevoel van verzadiging en volheid en vermindert het hongergevoel, waardoor de energie-inname afneemt. Dit leidt tot vermindering van het lichaamsgewicht en de lichaamsvetmassa.
Kinetische gegevens
F | s.c. 80%. |
T max | s.c. 8-72 uur. |
V d | ca. 0,14 l/kg. |
Overig | Steady-state blootstelling wordt bereikt na 4 weken. |
Eiwitbinding | 99%. |
Metabolisering | proteolytische splitsing van de peptideketen, bèta-oxidatie van de C20-vetzuurgroep en amidehydrolyse. |
Eliminatie | via urine en feces (als metabolieten). |
T 1/2el | ca. 5 dagen. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Kortwerkend insulinesecretagoog. Het stimuleert de afgifte van insuline door de pancreas, doordat het de adenosine-tri-fosfaat (ATP)-afhankelijke kaliumkanalen in het β-celmembraan sluit. Werking: de insulotrope respons op een maaltijd treedt binnen 30 min op. Werkingsduur: gedurende de maaltijd.
Kinetische gegevens
F | ca. 63%. |
T max | binnen 1 uur. |
V d | 0,43 l/kg. |
Eiwitbinding | > 98%. |
Metabolisering | vrijwel volledig in de lever tot inactieve metabolieten, via vooral CYP2C8 en in mindere mate door CYP3A4. |
Eliminatie | vnl. met de feces (< 1% onveranderd), < 8% met de urine. |
T 1/2el | ca. 1 uur, bij lever- en nierinsufficiëntie verlengd; tweemaal verlengd bij ernstige nierfunctiestoornis. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
tirzepatide hoort bij de groep bloedglucoseverlagende middelen, overige.
Groepsinformatie
repaglinide hoort bij de groep bloedglucoseverlagende middelen, overige.