Samenstelling
Efexor (als hydrochloride) Viatris Netherlands bv
- Toedieningsvorm
- Capsule met gereguleerde afgifte 'XR'
- Sterkte
- 37,5 mg, 75 mg, 150 mg
Venlafaxine (als hydrochloride) Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Capsule met gereguleerde afgifte
- Sterkte
- 37,5 mg, 75 mg, 150 mg, 225 mg
- Toedieningsvorm
- Tablet met gereguleerde afgifte
- Sterkte
- 225 mg, 300 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Cymbalta (als hydrochloride) Eli Lilly Nederland
- Toedieningsvorm
- Capsule, maagsapresistent
- Sterkte
- 30 mg, 60 mg
Duloxetine (als hydrochloride) Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Capsule, maagsapresistent
- Sterkte
- 30 mg, 60 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
De initiële behandeling van depressieve klachten bestaat uit voorlichting. Bij een depressie ook uit dagstructurering, activiteitenplanning en een kortdurende psychologische behandeling. Start in de eerstelijnszorg alleen een antidepressivum bij onvoldoende effect van niet-medicamenteus beleid bij een depressie zonder ernstig sociaal disfunctioneren, grote lijdensdruk of ernstige psychische comorbiditeit én als er een voorkeur voor antidepressiva boven psychotherapie bestaat. Bij (jong)volwassenen zijn de serotonineheropnameremmers (SSRI’s) citalopram, escitalopram, fluoxetine en sertraline voorkeursmiddelen; bij ouderen zijn dit citalopram of sertraline. Switch bij onvoldoende of geen respons naar een andere SSRI van voorkeur. Bij goede respons de behandeling ten minste 6 maanden (ten minste 1 jaar bij recidief depressie) voortzetten na bereiken van remissie. Bouw daarna het antidepressivum af.
Start in de tweedelijnszorg (basis gegeneraliseerde GGZ of gespecialiseerde GGZ) eventueel met een tricyclisch antidepressivum (TCA), een SSRI, een niet-selectieve serotonineheropnameremmer (SNRI), bupropion, mirtazapine of vortioxetine. Bij klinisch opgenomen patiënten heeft een TCA de voorkeur.
Venlafaxine is volgens het NHG geen voorkeursmiddel omdat het lastiger af te bouwen is dan de andere SSRI’s. Het kan in specifieke gevallen in de tweedelijnszorg worden voorgeschreven.
Bij een angststoornis met een geringe ziektelast volstaan voorlichting en zelfhulpadviezen. Bij onvoldoende effect daarvan of bij ernstige ziektelast zijn cognitieve gedragstherapie, een antidepressivum of beide aangewezen. Er is een lichte voorkeur voor SSRI’s boven serotonerge TCA’s vanwege een geringere kans op ernstige bijwerkingen. Bij sociale fobie komen TCA’s niet in aanmerking. Na herstel van de angststoornis is begeleiding bij het stoppen van het antidepressivum en terugvalpreventie belangrijk. Bij examenangst/plankenkoorts kan incidenteel propranolol gegeven worden.
De plaats van een antidepressivum bij de behandeling van een depressieve episode van een bipolaire stoornis is in algemene zin controversieel vanwege relatief weinig bewijs voor effectiviteit. Als een antidepressivum wordt toegevoegd, hebben SSRI’s (uitgezonderd paroxetine) en bupropion de voorkeur. Het toevoegen van een serotonine-noradrenaline-heropnameremmer (SNRI) of een tricyclisch antidepressivum (TCA) (uitgezonderd imipramine) pas overwegen als andere antidepressiva niet effectief zijn gebleken. Antidepressiva kunnen een manie uitlokken. Voor de standaardbehandeling van een bipolaire stoornis, zie Bipolaire stoornis.
Offlabel: De respons op farmacotherapie is bij neuropathische pijn vaak matig; niet-medicamenteuze behandeling staat centraal.
Bij trigeminusneuralgie is carbamazepine, of eventueel oxcarbazepine (offlabel) de eerste keus.
Volgens de richtlijn Pijnlijke diabetische neuropathie bestaat bij deze neuropathie een lichte voorkeur om te beginnen met een niet-selectieve serotonineheropnameremmer (SNRI): duloxetine, of eventueel venlafaxine (offlabel).
Kies bij polyneuropathie, uitgezonderd HIV-neuropathie, conform de richtlijn Polyneuropathie uit de hierna beschreven drie farmacologische groepen. Kies het middel dat het beste past bij het profiel van de patiënt, uitgaande van de contra-indicaties en de te verwachten bijwerkingen. Kies een tricyclisch antidepressivum, namelijk amitriptyline en bij ouderen nortriptyline; of een SNRI, namelijk duloxetine of eventueel venlafaxine (offlabel); of een anti-epilepticum, namelijk gabapentine of pregabaline. Overweeg als een van deze middelen wel enig, maar onvoldoende effect heeft, een combinatie met een middel uit een andere farmacologische groep. Overweeg als lokale klachten op de voorgrond staan, de cutane toepassing van capsaïcine of lidocaïne.
De NHG-Standaard Pijn maakt geen onderscheid in de behandeling van diabetische neuropathie of polyneuropathie. De Standaard beveelt als eerste keus een TCA aan; als tweede keus gabapentine en als derde keus pregabaline of duloxetine.
Bij HIV-neuropathie zijn bovengenoemde middelen, mogelijk de capsaïcine-pleister uitgezonderd, niet effectief.
Advies
De initiële behandeling van depressieve klachten bestaat uit voorlichting. Bij een depressie ook uit dagstructurering, activiteitenplanning en een kortdurende psychologische behandeling. Start in de eerstelijnszorg alleen een antidepressivum bij onvoldoende effect van niet-medicamenteus beleid bij een depressie zonder ernstig sociaal disfunctioneren, grote lijdensdruk of ernstige psychische comorbiditeit én als er een voorkeur voor antidepressiva boven psychotherapie bestaat. Bij (jong)volwassenen zijn de serotonineheropnameremmers (SSRI’s) citalopram, escitalopram, fluoxetine en sertraline voorkeursmiddelen; bij ouderen zijn dit citalopram of sertraline. Switch bij onvoldoende of geen respons naar een andere SSRI van voorkeur. Bij goede respons de behandeling ten minste 6 maanden (ten minste 1 jaar bij recidief depressie) voortzetten na bereiken van remissie. Bouw daarna het antidepressivum af.
Start in de tweedelijnszorg (basis gegeneraliseerde GGZ of gespecialiseerde GGZ) eventueel met een tricyclisch antidepressivum (TCA), een SSRI, een niet-selectieve serotonineheropnameremmer (SNRI), bupropion, mirtazapine of vortioxetine. Bij klinisch opgenomen patiënten heeft een TCA de voorkeur.
Duloxetine is volgens het NHG wat betreft werkzaamheid en verdraagbaarheid gelijkwaardig aan de voorkeursmiddelen bij een depressie. Het heeft echter als nadeel dat bij cardiovasculaire ziekte regelmatig controle van de bloeddruk nodig is. Het kan in specifieke gevallen in de tweedelijnszorg worden voorgeschreven.
Bij een angststoornis met een geringe ziektelast volstaan voorlichting en zelfhulpadviezen. Bij onvoldoende effect daarvan of bij ernstige ziektelast zijn cognitieve gedragstherapie, een antidepressivum of beide aangewezen. Er is een lichte voorkeur voor SSRI’s boven serotonerge TCA’s vanwege een geringere kans op ernstige bijwerkingen. Bij sociale fobie komen TCA’s niet in aanmerking. Na herstel van de angststoornis is begeleiding bij het stoppen van het antidepressivum en terugvalpreventie belangrijk. Bij examenangst/plankenkoorts kan incidenteel propranolol gegeven worden.
De respons op farmacotherapie is bij neuropathische pijn vaak matig; niet-medicamenteuze behandeling staat centraal.
Bij trigeminusneuralgie is carbamazepine, of eventueel oxcarbazepine (offlabel) de eerste keus.
Volgens de richtlijn Pijnlijke diabetische neuropathie bestaat bij deze neuropathie een lichte voorkeur om te beginnen met een niet-selectieve serotonineheropnameremmer (SNRI): duloxetine, of eventueel venlafaxine (offlabel).
Kies bij polyneuropathie, uitgezonderd HIV-neuropathie, conform de richtlijn Polyneuropathie uit de hierna beschreven drie farmacologische groepen. Kies het middel dat het beste past bij het profiel van de patiënt, uitgaande van de contra-indicaties en de te verwachten bijwerkingen. Kies een tricyclisch antidepressivum, namelijk amitriptyline en bij ouderen nortriptyline; of een SNRI, namelijk duloxetine of eventueel venlafaxine (offlabel); of een anti-epilepticum, namelijk gabapentine of pregabaline. Overweeg als een van deze middelen wel enig, maar onvoldoende effect heeft, een combinatie met een middel uit een andere farmacologische groep. Overweeg als lokale klachten op de voorgrond staan, de cutane toepassing van capsaïcine of lidocaïne.
De NHG-Standaard Pijn maakt geen onderscheid in de behandeling van diabetische neuropathie of polyneuropathie. De Standaard beveelt als eerste keus een TCA aan; als tweede keus gabapentine en als derde keus pregabaline of duloxetine.
Bij HIV-neuropathie zijn bovengenoemde middelen, mogelijk de capsaïcine-pleister uitgezonderd, niet effectief.
De plaats van een antidepressivum bij de behandeling van een depressieve episode van een bipolaire stoornis is in algemene zin controversieel vanwege relatief weinig bewijs voor effectiviteit. Als een antidepressivum wordt toegevoegd, hebben SSRI’s (uitgezonderd paroxetine) en bupropion de voorkeur. Het toevoegen van een serotonine-noradrenaline-heropnameremmer (SNRI) of een tricyclisch antidepressivum (TCA) (uitgezonderd imipramine) pas overwegen als andere antidepressiva niet effectief zijn gebleken. Antidepressiva kunnen een manie uitlokken. Voor de standaardbehandeling van een bipolaire stoornis, zie Bipolaire stoornis.
Offlabel: Behandeling van artrose bestaat primair uit oefentherapie. Bij mensen met artrose van de knie en overgewicht is gewichtsreductie aan te bevelen. Medicamenteuze therapie begint met intermitterend gebruik van paracetamol en/of een cutane NSAID, waarbij de voorkeur afhangt van de lokatie van de artrose. Bij onvoldoende effect kan intermitterend een oraal NSAID worden toegepast (diclofenac, ibuprofen of naproxen). Incidenteel is een intra-articulaire injectie met een corticosteroïd mogelijk, als bovengenoemde middelen onvoldoende effectief of gecontra-indiceerd zijn. Overweeg in de tweedelijnszorg, afhankelijk van het aangedane gewricht (zie behandelplan), (offlabel) toepassing van duloxetine, predniso(lo)n, intra-articulair hyaluronzuur of eventueel tramadol.
Indicaties
- Depressie, vooral met vitale kenmerken;
- Gegeneraliseerde angststoornis (GAS);
- Sociale angststoornis;
- Paniekstoornis, met of zonder agorafobie;
- Offlabel: neuropathische pijn bij diabetische neuropathie of polyneuropathie.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Depressieve stoornis;
- Diabetische perifere neuropathische pijn bij volwassenen;
- Gegeneraliseerde-angststoornis.
- Offlabel: ernstige en chronische pijn van heup- of knieartrose, bij onvoldoende werkzaamheid van reguliere pijnmedicatie.
Gerelateerde informatie
Doseringen
Bij dit geneesmiddel wordt (tevens) gedoseerd op geleide van de bloedspiegel; zie voor meer informatie hierover op Venlafaxine van tdm-monografie.org.
Doseer de preparaten met gereguleerde afgifte 1×/dag, zoveel mogelijk op hetzelfde tijdstip; tijdens een maaltijd met wat vloeistof innemen.
Depressie
Volwassenen
aanbevolen dosering 75–375 mg per dag. Dosisverhogingen met een interval van eens per 2 weken of meer; bij ernstige depressie kunnen dosisverhogingen met kortere intervallen plaatsvinden, minimaal per 4 dagen. De behandelduur is gewoonlijk enkele maanden tot langer; na remissie de medicatie nog minstens 6 maanden handhaven. De dosering voor preventie is gelijk aan die voor behandeling van de depressieve episode.
Gegeneraliseerde angststoornis
Volwassenen
75–225 mg 1×/dag. Dosisverhogingen met een interval van eens per 2 weken of meer. De behandelduur is gewoonlijk enkele maanden tot langer.
Sociale angststoornis
Volwassenen
75–225 mg 1×/dag. Dosisverhogingen met een interval van eens per 2 weken. De behandelduur is gewoonlijk enkele maanden tot langer.
Paniekstoornis
Volwassenen
begindosering 37,5 mg 1×/dag gedurende 7 dagen, vervolgens verhogen tot onderhoudsdosering van 75 mg 1×/dag; indien nodig in stappen van 75 mg met een interval van 2 weken of meer verhogen tot max. 225 mg per dag. De behandelduur is gewoonlijk enkele maanden tot langer.
Offlabel: Neuropathische pijn
Volwassenen
Aanvankelijk 37.5 mg 1×/dag, zo nodig verhogen tot 75–225 mg per dag.
Pas bij CYP2D6-polymorfisme zonodig de dosering of het middel aan in overleg met de apotheker.
Ouderen: Bij een dosisverhoging altijd zorgvuldig controleren.
Verminderde nierfunctie: Bij ernstige nierfunctiestoornis (creatinineklaring < 30 ml/min): de dosering met 50% verlagen.
Verminderde leverfunctie: Bij lichte tot matige leverfunctiestoornis: de dosering met 50% verlagen. Bij ernstige leverfunctiestoornis een reductie van meer dan 50% overwegen.
Afbouwen: Zie voor informatie over geleidelijk afbouwen het multidisciplinair document het afbouwen van SSRI's en SNRI's van het Nederlands Huisartsen Genootschap. Voorbeelden van afbouwschema's zijn weergegeven in tabel 2 en 3 van het document.
Overschakelen: Zie voor informatie over overschakelen van en naar andere antidepressiva de switchtabel van psychiatrienet.nl.
Doseringen
Ernstige depressieve stoornis
Volwassenen
Start- en onderhoudsdosering: 60 mg 1×/dag, max. 120 mg/dag. Bij een goede respons de behandeling gedurende een aantal maanden voortzetten om terugval te voorkomen. Bij herhaalde depressieve episoden kan bij patiënten met respons op duloxetine 60–120 mg/dag ook als langetermijnbehandeling overwogen worden.
Gegeneraliseerde-angststoornis
Volwassenen
Startdosering: 30 mg 1×/dag, indien nodig verhogen tot gebruikelijke onderhoudsdosering van 60 mg 1×/dag; max. 120 mg/dag. Bij comorbide depressieve stoornis: start- en onderhoudsdosering 60 mg 1×/dag. Bij een goede respons en verdraagzaamheid de behandeling gedurende enkele maanden voortzetten.
Diabetische perifere neuropathische pijn
Volwassenen
Start- en onderhoudsdosering: 60 mg 1×/dag, max. 120 mg/dag in gelijk verdeelde dosis. Na 2 maanden het effect evalueren en vervolgens het therapeutische nut minstens elke 3 maanden beoordelen.
Offlabel: pijn van heup- of knieartrose
Volwassenen
In onderzoek bij knieartrose is toegepast 60–120 mg per dag.
Verminderde nierfunctie: Bij lichte tot matige nierfunctiestoornis is een dosisaanpassing niet nodig. Gebruik is gecontra-indiceerd bij ernstige nierfunctiestoornis.
Verminderde leverfunctie: Gebruik is gebruik gecontra-indiceerd.
Zie voor informatie over geleidelijk afbouwen het multidisciplinair document het afbouwen van SSRI's en SNRI's van het Nederlands Huisartsen Genootschap. Voorbeelden van afbouwschema's zijn weergegeven in tabel 2 en 3 van het document.
Zie voor informatie over overschakelen naar andere antidepressiva de switchtabel van psychiatrienet.nl.
Bijwerkingen
Zeer vaak (≥ 10%): slapeloosheid, duizeligheid, hoofdpijn, droge mond, sedatie, misselijkheid, obstipatie, hyperhidrose, nachtelijke transpiratie.
Vaak (1–10%): stijging serumcholesterolwaarden (vooral na langdurig gebruik en hoge dosis), gewichtsverandering, verminderde eetlust, abnormale dromen, depersonalisatie, agitatie, verlaagd libido, acathisie, psychomotorische rusteloosheid, paresthesie, tremor, veranderde smaak, slaperigheid, hypertonie, verwardheid, gapen, visusstoornis, accommodatiestoornis, mydriase, tinnitus, dyspneu, hypertensie, tachycardie, hartkloppingen, blozen, diarree, braken, anorexie, verstoorde mictie, abnormale ejaculatie/orgasme, anorgasmie, erectiestoornis, menorragie, metrorragie, asthenie, vermoeidheid, rillingen, huiduitslag, jeuk, urineretentie, pollakisurie, bloeduitstortingen.
Soms (0,1-1%): gastro-intestinale bloeding, fotosensibilisatie, apathie, manie, hypomanie, hallucinaties, derealisatie, hypomanie, bruxisme, coördinatiestoornis, myoclonus, dyskinesie, (orthostatische) hypotensie, syncope, urticaria, alopecia, urine-incontinentie, abnormale leverfunctietesten, angio–oedeem.
Zelden (0,01-0,1%): agranulocytose, aplastische anemie, neutropenie, pancytopenie, hepatitis, hyponatriëmie, SIADH, delirium, convulsies, dystonie, serotoninesyndroom, neuroleptisch maligne syndroom, nauwe-kamerhoekglaucoom, QT-verlenging, ventrikelfibrilleren, ventrikeltachycardie (inclusief 'torsade de pointes'), interstitiële longziekte, pulmonale eosinofilie, pancreatitis, erythema multiforme, Stevens-Johnsonsyndroom, toxische epidermale necrolyse, rabdomyolyse, anafylaxie.
Zeer zelden (< 0,01%): trombocytopenie, verhoogde prolactinewaarden, tardieve dyskinesie, slijmvliesbloeding, langere bloedingstijd.
Verder zijn gemeld: vertigo, suïcidaal gedrag,extrapyramidale aandoening, agressie, post-partumbloeding, stress-cardiomyopathie (Tako-Tsubo-cardiomyopathie).
Onthoudingsverschijnselen (zoals slaapstoornis, agitatie, angst, misselijkheid, braken, influenzasyndroom, paresthesie, tremor, hoofdpijn, duizeligheid, visusstoornis, hypertensie) bij stoppen en dosisreductie, zijn gemeld met name bij hogere doses en langere behandelduur. Fout-positieve urinetesten voor PCP en amfetamine zijn gemeld.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): misselijkheid, droge mond. Slaperigheid, hoofdpijn.
Vaak (1-10%): gewichtsafname, angstgevoelens, verminderde libido, abnormaal orgasme, slapeloosheid, agitatie, abnormale dromen. Duizeligheid (ook na staken van de therapie), lethargie, tremor, paresthesie, zwakte. Blozen, bloeddrukverhoging, palpitaties. Wazig zien. Tinnitus (ook na staken van behandeling). Gapen. Braken, obstipatie, diarree, buikpijn, dyspepsie, flatulentie. Hyperhidrose. Huiduitslag. Spierpijn, spierspasmen. Dysurie, pollakisurie. Vallen (vaker bij ≥ 65 j.). Vermoeidheid. Erectiestoornis, ejaculatiestoornis.
Soms (0,1-1%): laryngitis. Hyperglykemie (met name bij diabetici). Suïcidaal gedrag (tijdens of vlak na staken van de behandeling), tandenknarsen, desoriëntatie, apathie. Myoclonus, acathisie, nervositeit, verminderde smaak, dyskinesie, vertigo. Mydriase, visusstoornissen. Oorpijn. Tachycardie, supraventriculaire aritmie (vooral atriumfibrilleren), hypertensie, perifere kou, orthostatische hypotensie (met name in het begin), flauwvallen (met name in het begin). Neusbloeding, strak gevoel in keel, dysfagie, oprisping, maag-darmbloedingen, gastro-enteritis, gastritis. Stijging van leverenzymwaarden (ALAT, ASAT, alkaline fosfatase),hepatitis, acute leverbeschadiging. Fotosensibilisatie, urticaria. Nachtelijk zweten. Rustelozebenen-syndroom, spiertrekkingen, spierstijfheid. Nachtelijk plassen, polyurie, urineretentie. Menstruatiestoornis. Seksuele disfunctie, pijn aan de testikels, gynaecologische bloedingen. Pijn op de borst, malaise, rillingen, dorst, gewichtstoename. Toename creatinine fosfokinase, verhoogd kaliumgehalte in het bloed.
Zelden (0,01-0,1%): overgevoeligheidsstoornis, anafylactische reactie, angio-oedeem, Stevens-Johnsonsyndroom, . Hypothyroïdie. Hyponatriëmie, SIADH, dehydratie. Suïcidaal gedrag (tijdens of vlak na staken van de behandeling), manie, hallucinaties, agressie (in het begin of vlak na staken). Serotoninesyndroom, extrapiramidale symptomen, convulsies (ook na staken van de behandeling), psychomotorische rusteloosheid. Glaucoom. Interstitiële longziekte, eosinofiele pneumonie. Hypertensieve crisis. Halitose, bloed in ontlasting, collagene colitis. Abnormale urinegeur. Stomatitis, trismus. Menopauzale symptomen, galactorroe, hyperprolactinemie, postpartumbloeding. Geelzucht, leverfalen, verhoogd cholesterol. Plotseling staken kan leiden tot onthoudingsverschijnselen.
Zeer zelden (< 0,01%): cutane vasculitis.
Interacties
Gecontra-indiceerd
Gelijktijdig gebruik met irreversibele MAO-remmers is gecontra-indiceerd. Venlafaxine pas starten na ten minste 14 dagen na het staken van de MAO-remmer; de MAO-remmer pas starten na ten minste 7 dagen na het staken van venlafaxine.
Vermijden
Vermijd gelijktijdig gebruik met reversibele MAO-remmers (zoals methylthionine) en serotonineprecursors (zoals tryptofaansupplementen), vanwege de kans op het serotoninesyndroom met ernstige, soms fatale verschijnselen als tremor, myoclonus, zweten, misselijkheid, braken, hyperthermie met symptomen van het neuroleptisch maligne syndroom en insulten. De onttrekkingsperiode voor het starten van venlafaxine na het staken van een reversibele MAO-remmer kan korter dan 14 dagen zijn. De MAO-remmer pas starten na ten minste 7 dagen na het staken van venlafaxine. Indien gelijktijdig gebruik met een SNRI, SSRI of serotoninereceptoragonist klinisch noodzakelijk is, nauwgezet observeren, met name bij instellen en ophogen van de dosis. Bij gelijktijdig gebruik met andere serotonerge middelen als amfetaminen, lithium, SNRI's, SSRI's, tricyclische antidepressiva, triptanen, opioïden (zoals buprenorfine, dextromethorfan, fentanyl en analogen, methadon, pethidine, tapentadol, tramadol) en preparaten die sint-janskruid bevatten is het risico van serotoninesyndroom vergroot.
Adviseer geen alcohol te gebruiken, vanwege mogelijke klinische verergering van psychiatrische aandoeningen en nadelige interacties met venlafaxine, waaronder onderdrukkende effecten op het CZS. Bovendien kan alcohol invloed hebben op de coating voor verlengde afgifte en zo dumping van de dosis veroorzaken en leiden tot intoxicatie.
Gelijktijdig gebruik met middelen die het QT-interval verlengen, zoals klasse Ia en III-antiaritmica, antipsychotica (fenothiazinen, pimozide, haloperidol), tricyclische antidepressiva, bepaalde antibiotica (moxifloxacine, erytromycine i.v., pentamidine) en antihistaminica (mizolastine) vermijden.
Invloed van venlafaxine op andere middelen
De maximale plasmaconcentratie van haloperidol en metoprolol kan toenemen.
Invloed van andere middelen op venlafaxine
Gelijktijdig gebruik van HIV-proteaseremmers en efavirenz verhogen de plasmaconcentratie van venlafaxine.
CYP3A4-remmers (zoals atazanavir, claritromycine, itraconazol, voriconazol, posaconazol, ketoconazol, ritonavir) kunnen de plasmaspiegel van venlafaxine verhogen.
Venlafaxine kan de spiegel van clozapine verhogen.
Overige interacties
Venlafaxine is een relatief zwakke remmer van CYP2D6.
Bij gebruik van bloedverdunnende middelen dient men rekening te houden met een mogelijk langere bloedingstijd.
Er zijn meldingen gemaakt van ongewenste zwangerschappen bij gebruik van orale anticonceptiva tijdens behandeling met venlafaxine.
Interacties
Duloxetine is een matige remmer van CYP2D6.
Gecontra-indiceerd is gelijktijdig gebruik van een irreversibele, niet-selectieve MAO-remmer, vanwege het risico van het optreden van het serotonine-syndroom; duloxetine pas starten ≥ 14 dagen na staken van de MAO-remmer en de MAO-remmer pas starten ≥ 5 dagen na staken van duloxetine.
Gecontra-indiceerd is gelijktijdig gebruik van een sterke CYP1A2-remmer (zoals fluvoxamine, fluorchinolonen en cimetidine), aangezien de combinatie leidt tot verhoogde plasmaconcentraties van duloxetine.
Gelijktijdig gebruik met selectieve, reversibele MAO-remmers (moclobemide) en reversibele, niet-selectieve MAO-remmers (linezolide) wordt afgeraden.
Wees voorzichtig met andere CYP2D6-remmers en met substraten van CYP2D6 (risperidon, TCA's); vooral die met een smalle therapeutische breedte (zoals flecaïnide, propafenon en metoprolol).
Wees voorzichtig met serotonerge geneesmiddelen zoals de SSRI's, tricyclische antidepressiva, sint-janskruid, venlafaxine, triptanen, tramadol, pethidine en tryptofaan. Extra controle is nodig, vooral in het begin van de behandeling en bij dosisverhogingen.
Bij gelijktijdig gebruik van kruidenmiddelen die sint-janskruid (Hypericum perforatum) bevatten kunnen vaker bijwerkingen optreden.
Wees voorzichtig met centraal werkende middelen zoals alcohol, sedativa en antidepressiva.
Bij gebruik van middelen die de bloedstolling verminderen (vitamine K-antagonisten, NSAID's of acetylsalicylzuur) dient men rekening te houden met een toegenomen bloedingstijd.
Zwangerschap
Teratogenese: Een licht verhoogd risico op specifieke (hart)afwijkingen is niet uitgesloten.
Farmacologisch effect: Na langdurig gebruik van antidepressiva tot aan de bevalling kunnen neonatale onthoudings- en toxische verschijnselen optreden (zoals prikkelbaarheid, hypertonie, tremoren, onregelmatige ademhaling, slecht drinken en hard huilen); de verschijnselen zijn doorgaans mild, van voorbijgaande aard en dosisafhankelijk. Observationele gegevens wijzen op een verhoogd risico (minder dan factor 2) op post-partumbloeding na blootstelling aan SSRI/SNRI in de maand voorafgaand aan de geboorte. Het niet behandelen van een depressie tijdens de zwangerschap kan nadelige gevolgen hebben voor moeder en kind, zoals een vroeggeboorte of te laag geboortegewicht.
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt in de 1e en 2e trimester. Mogelijk risico bij gebruik in het 3e trimester. Maak een zorgvuldige afweging van de nadelige gevolgen van de depressie voor moeder en kind, tegen die van het geneesmiddel. Het abrupt staken of switchen van een antidepressivum tijdens de zwangerschap wordt afgeraden. In verband met veranderende farmacokinetiek in de zwangerschap is het aan te raden om regelmatig plasmaspiegels te bepalen.
Vruchtbaarheid: bij ratten is bij blootstelling aan O-desmethylvenlafaxine verminderde vruchtbaarheid waargenomen; de relevantie hiervan voor de mens is niet bekend.
Zwangerschap
Teratogenese: Een klein risico op specifieke aangeboren afwijkingen kan niet worden uitgesloten.
Farmacologisch effect: Na langdurig gebruik van antidepressiva tot aan de bevalling kunnen neonatale onthoudings- en toxische verschijnselen optreden (zoals prikkelbaarheid, hypertonie, tremoren, onregelmatige ademhaling, slecht drinken en hard huilen); de verschijnselen zijn doorgaans mild, van voorbijgaande aard en dosisafhankelijk. Het niet behandelen van een depressie tijdens de zwangerschap kan nadelige gevolgen hebben voor moeder en kind, zoals een vroeggeboorte of te laag geboortegewicht.
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt in de 1e en 2e trimester. Mogelijk risico bij gebruik in het 3e trimester. Maak een zorgvuldige afweging tussen de nadelige gevolgen van de depressie voor moeder en kind, tegen die van het geneesmiddel. Het abrupt staken of switchen van een antidepressivum tijdens de zwangerschap wordt afgeraden. In verband met veranderende farmacokinetiek in de zwangerschap is het aan te raden om regelmatig plasmaspiegels te bepalen.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja (venlafaxine en O-desmethylvenlafaxine); in geringe hoeveelheden. Relatieve kinddosis is ca. 7%.
Farmacologisch effect: Venlafaxine en werkzame metaboliet hebben een relatief korte halfwaardetijd. Met venlafaxine is onvoldoende ervaring opgedaan om een uitspraak te kunnen doen over de effecten op de lange termijn.
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt. Als een vrouw al tijdens haar zwangerschap venlafaxine gebruikte, kan zij dit blijven gebruiken tijdens de borstvoedingsperiode. Staken of switchen van antidepressivum in de kraamperiode vergroot het risico op het ontstaan van een postpartum depressie. Controleer voor de zekerheid de zuigeling de eerste weken op onthoudings- en toxische verschijnselen.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja; in kleine hoeveelheden. Relatieve kinddosis is ca. 1%.
Farmacologisch effect: Met duloxetine is onvoldoende ervaring opgedaan om een uitspraak te kunnen doen over de effecten op de lange termijn.
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt. Als een vrouw al tijdens haar zwangerschap duloxetine gebruikte, kan zij dit blijven gebruiken tijdens de borstvoedingsperiode. Staken of switchen van antidepressivum in de kraamperiode vergroot het risico op het ontstaan van een postpartum depressie. Controleer voor de zekerheid de zuigeling de eerste weken op onthoudings- en toxische verschijnselen.
Contra-indicaties
Zie voor contra-indicaties de rubriek Interacties.
Contra-indicaties
- gestoorde leverfunctie;
- ernstige nierfunctiestoornis (creatinineklaring < 30 ml/min);
- ongecontroleerde hypertensie.
Waarschuwingen en voorzorgen
Controles: Voor aanvang van de behandeling bloeddruk controleren en een verhoogde bloeddruk behandelen. Tijdens de behandeling regelmatig de bloeddruk controleren en bij langdurige behandeling de cholesterolspiegel.
Afbouwen: De behandeling niet plotseling staken; de dosering moet geleidelijk over een periode van ten minste 1–2 weken of maanden worden verminderd volgens de behoefte van de patiënt; indien de gebruiksduur langer is dan zes weken moet de dosering gedurende een periode van minstens twee weken geleidelijk worden verminderd. Ontrekkingsverschijnselen kunnen ernstig en langdurend zijn. Suïcidaal gedrag, agressie en toename van de klachten zijn waargenomen bij staken.
Psychiatrische effecten: Een onderliggende manie kan manifest worden of verergeren, wees voorzichtig met een bipolaire stoornis in de (familie)anamnese. Agressie is gemeld bij het starten of staken van de behandeling en bij dosisveranderingen, wees voorzichtig bij een voorgeschiedenis van agressie.
Suïcidaliteit: Bij suïcidaal gedrag in de voorgeschiedenis, evenals bij patiënten < 25 jaar, is er meer kans op suïcidaal gedrag; het nauwkeurig volgen van deze patiënten is aangewezen. Om suïcidepogingen te voorkomen, dient de patiënt slechts over kleine hoeveelheden antidepressiva te kunnen beschikken.
Comorbiditeit: Wees voorzichtig bij epilepsie, een vergroot bloedingsrisico, organisch hersensyndroom, levercirrose, matige tot ernstige nierfunctiestoornis, mictiestoornissen, een voorgeschiedenis van agressie, voorgeschiedenis van bipolaire stoornis, risicofactoren voor QTc-verlenging, aritmieën en hartaandoeningen. Controleer zorgvuldig bij verhoogde intra-oculaire druk of risico op acuut nauwe-kamerhoekglaucoom.
Onderzoeksgegevens: Ouderen kunnen gevoeliger zijn voor de bijwerkingen. Venlafaxine is niet onderzocht of gebruikt bij instabiele hartaandoeningen of een recent myocardinfarct. Er is geen onderzoek naar combinatie met ECT. Venlafaxine is niet geïndiceerd voor gewichtsverlies of voor combinatie met afslankmiddelen. Niet gebruiken bij kinderen en adolescenten < 18 jaar omdat er meer kans is op suïcidaal gedrag en vijandigheid terwijl de werkzaamheid niet voldoende is vastgesteld en er onvoldoende gegevens zijn over het effect op groei en op de seksuele, cognitieve, emotionele ontwikkeling.
Rijvaardigheid: Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
Bij rokers is (door inductie van CYP1A2) de plasmaspiegel duloxetine bijna gehalveerd.
Controleer de bloeddruk bij cardiovasculaire ziekte, vooral in de eerste maand. Bij een blijvende bloeddrukverhoging dosisverlaging of afbouwen van de behandeling overwegen.
Bij ontwikkelen van acathisie (psychomotorische rusteloosheid) de dosering niet verhogen en behandeling herbeoordelen.
Bij staken de dosis afbouwen gedurende ten minste 2–4 weken, omdat onthoudingsverschijnselen kunnen optreden; zie ook de rubriek Doseringen. Bij afbouwen niet om de dag doseren, omdat door de relatief korte halfwaardetijd van dit middel dan onthoudingsverschijnselen kunnen optreden. Risicofactoren voor het krijgen van onthoudingsverschijnselen zijn: behandeling met hogere doses dan de minimale effectieve dosis; het ervaren van onthoudingsverschijnselen bij een gemiste dosis; eerder mislukte stoppoging.
Er is een groter suïciderisico in het vroege stadium van herstel. Bij suïcidaal gedrag in de voorgeschiedenis, evenals bij patiënten jonger dan 25 jaar is extra controle aangewezen, met name in de eerste weken van de therapie (als het middel nog onvoldoende effectief is) en na dosisaanpassingen.
SSRI's kunnen symptomen van seksuele disfunctie geven die na staken langdurig kunnen blijven aanhouden.
Comorbiditeit: Wees voorzichtig bij een (anamnese van) manie, bipolaire stoornis of convulsies, bij versnelde hartslag of verhoogde bloeddruk en bij een toegenomen risico van hyponatriëmie. Verder is in verband met het mogelijk optreden van mydriase ook voorzichtigheid geboden bij nauwe-kamerhoekglaucoom.
Onderzoeksgegevens: Gebruik voor kinderen < 18 jaar wordt niet aanbevolen bij een depressieve stoornis, vanwege zorgen over de veiligheid en werkzaamheid; er is kans op suïcidale gedragingen en vijandigheid, en langetermijngegevens over de veiligheid ontbreken met betrekking tot het effect op groei en op de seksuele, cognitieve en emotionele ontwikkeling. Bij gegeneraliseerde-angststoornis zijn de veiligheid en werkzaamheid vanwege onvoldoende gegevens niet vastgesteld bij deze leeftijd; ook bij diabetische perifere neuropathische pijn zijn de veiligheid en werkzaamheid niet onderzocht bij deze leeftijdsgroep. Wees voorzichtig bij ouderen, met name bij hoge doses voor depressieve stoornis of gegeneraliseerde-angststoornis, omdat voor deze groep weinig gegevens bekend zijn.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Overdosering
Symptomen
De meest voorkomende symptomen na overdosering bestaan uit tachycardie, veranderingen in het bewustzijnsniveau (variërend van slaperigheid tot coma), mydriase, convulsie en braken. Andere gemelde bijwerkingen zijn veranderingen in het elektrocardiogram (zoals verlenging van het QT-interval, bundeltak-blokkade, QRS-verlenging), ventriculaire tachycardie, bradycardie, hypotensie, hypoglykemie, vertigo en overlijden. (Fatale) overdosering is vooral gemeld in combinatie met alcohol en/of andere geneesmiddelen. Inname van ca. 3 gram venlafaxine kan leiden tot ernstige vergiftigingssymptomen.
Zie voor meer informatie over symptomen en behandeling toxicologie.org/venlafaxine en vergiftigingen.info.
Overdosering
Symptomen
Slaperigheid, coma, serotoninesyndroom, toevallen, overgeven, tachycardie. Enkele fatale gevolgen zijn opgetreden, vooral bij gecombineerde overdosering, maar ook met enkel duloxetine 1000 mg.
Voor meer symptomen en behandeling, zie vergiftigingen.info.
Eigenschappen
Venlafaxine is een SNRI, maar gedraagt zich bij lage doseringen (tot 150 mg/dag) als een SSRI. Venlafaxine en zijn actieve metaboliet o-desmethylvenlafaxine remmen sterk de heropname van serotonine en noradrenaline. Venlafaxine remt ook zwak de heropname van dopamine. Dit speelt mogelijk een rol bij de cardiovasculaire bijwerkingen (zoals hypertensie, tachycardie, hartkloppingen en QT-verlenging) die bij venlafaxine relatief vaak voorkomen. Zowel na chronische als na acute toediening verminderen venlafaxine en zijn actieve metaboliet de gevoeligheid van de noradrenerge β-receptoren. Bij de rat (in vitro) heeft het nagenoeg geen affiniteit voor muscarine-, histamine- of α1-receptoren. Bij opvallend weinig werkzaamheid kan sprake zijn van een CYP2D6-polymorfisme. Werking: na 2–4 weken merkbaar.
Kinetische gegevens
Resorptie | goed. |
F | 40–45%. |
T max | XR 6 uur; O-desmethylvenlafaxine XR 9 uur. |
V d | 4 l/kg. |
Metabolisering | in de lever door CYP2D6 tot o.a. actief o-desmethylvenlafaxine; door CYP3A4 tot het minder werkzame N-desmethylvenlafaxine. |
Eliminatie | vnl. via de nieren, 5% onveranderd. |
T 1/2el | gem. 5 uur, 11 uur (o-metaboliet). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Duloxetine remt de heropname van serotonine (5HT) en noradrenaline (NA). Het remt de heropname van dopamine zwak. De pijnstillende werking wordt toegeschreven aan versterking van de afdalende inhiberende pijnbanen in het centraal zenuwstelsel. Werking: na 2–4 weken (antidepressief effect).
Kinetische gegevens
F | 32–80% (gem. 50%). |
T max | 6 uur, bij inname met voedsel 10 uur. |
V d | 23,4 l/kg. |
Eiwitbinding | ca. 96%. |
Metabolisering | Uitgebreid in de lever via CYP1A2 en CYP2D6 tot inactieve metabolieten. |
Eliminatie | voornamelijk met de urine als metaboliet. |
T 1/2el | 8–17 uur (gem. 12 uur), bij matige leverinsufficiëntie tweemaal zo lang. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
venlafaxine hoort bij de groep serotonineheropnameremmers, niet-selectief.
Groepsinformatie
duloxetine hoort bij de groep serotonineheropnameremmers, niet-selectief.