Samenstelling
Ayvakyt XGVS Aanvullende monitoring Blueprint Medicines bv
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 25 mg, 50 mg, 100 mg, 200 mg, 300 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Inrebic XGVS Aanvullende monitoring Bristol-Myers Squibb
- Toedieningsvorm
- Capsule
- Sterkte
- 100 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Voor dit geneesmiddel is geen advies vastgesteld.
Advies
Voor de behandeling van primaire myelofibrose (PMF) staat op hematologienederland.nl de geldende behandelrichtlijn (2024).
Indicaties
Als monotherapie bij:
- Niet-reseceerbare of gemetastaseerde gastro-intestinale stromale tumoren (GIST) met ‘platelet-derived growth factor’ receptor α (PDGFRα) D842V-mutatie bij volwassenen;
- Agressieve systemische mastocytose (ASM), systemische mastocytose in combinatie met een hematologisch neoplasma (SM-AHN) óf mestcelleukemie (MCL) bij volwassenen, na minimaal één systemische therapie;
- Indolente systemische mastocytose (ISM) bij volwassenen met matige tot ernstige symptomen, die onvoldoende onder controle zijn met een symptomatische behandeling.
Indicaties
Behandeling van volwassenen met ziektegerelateerde splenomegalie of symptomen bij primaire myelofibrose of myelofibrose na polycythaemia vera of essentiële trombocytemie, die niet eerder zijn behandeld met Janus-geassocieerde kinase (JAK)-remmers óf na behandeling met ruxolitinib.
Doseringen
Voorafgaand aan de behandeling de PDGFRA D842V mutatiestatus bepalen op basis van een gevalideerde test.
Niet-reseceerbare of gemetastaseerde gastro-intestinale stromale tumoren (GIST)
Volwassenen (incl. ouderen)
Begindosis: 300 mg 1×/dag. De behandeling voortzetten totdat ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit optreedt.
In combinatie met matige CYP3A4-remmer: indien vermijden niet mogelijk is, is de aanbevolen dosis 100 mg 1×/dag.
Verminderde leverfunctie: bij een licht verminderde leverfunctie (totaal bilirubine ≤ ULN en ASAT > ULN óf totaal bilirubine > 1-1,5 × ULN en elke ASAT) of matig verminderde leverfunctie (totaal bilirubine > 1,5-3 × ULN en elke ASAT) is geen dosisaanpassing nodig. Bij een ernstig verminderde leverfunctie (Child-Pughscore ≥ 10) is de aanbevolen dosis 200 mg 1×/dag.
Gevorderde systemische mastocytose (AdvSM)
Volwassenen (incl. ouderen)
200 mg 1×/dag. De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit optreedt. Gebruik ontraden bij een aantal bloedplaatjes < 50 × 10 9/l.
In combinatie met matige CYP3A4-remmer: indien vermijden niet mogelijk is, is de aanbevolen dosis 50 mg 1×/dag.
Verminderde leverfunctie: bij een licht verminderde leverfunctie (totaal bilirubine ≤ ULN en ASAT > ULN óf totaal bilirubine > 1-1,5 × ULN en elke ASAT) of matig verminderde leverfunctie (totaal bilirubine > 1,5-3 × ULN en elke ASAT) is geen dosisaanpassing nodig. Bij een ernstig verminderde leverfunctie (Child-Pughscore ≥ 10) is de aanbevolen dosis 100 mg 1×/dag.
Indolente systemische mastocytose (ISM)
Volwassenen (incl. ouderen)
25 mg 1×/dag. Deze dosis niet overschrijden. De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit optreedt.
Verminderde leverfunctie: bij een licht verminderde leverfunctie (totaal bilirubine ≤ ULN en ASAT > ULN óf totaal bilirubine > 1-1,5 × ULN en elke ASAT) of matig verminderde leverfunctie (totaal bilirubine > 1,5-3 × ULN en elke ASAT) is geen dosisaanpassing nodig. Bij een ernstig verminderde leverfunctie (Child-Pughscore ≥ 10) is de aanbevolen dosis 25 mg 1×/twee dagen.
Verminderde nierfunctie: bij een licht en matig verminderde nierfunctie (creatinineklaring 30-89 ml/min) is geen dosisaanpassing nodig. Avapritinib is niet onderzocht bij een ernstig verminderde nierfunctie of terminaal nierfalen (creatinineklaring < 30 ml/min); gebruik wordt ontraden.
Ernstige bijwerkingen: zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (intracraniële bloeding, cognitieve stoornis, trombocytopenie of overige bijwerkingen) de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2 tabel 1-2 en rubriek 4.4).
Gemiste dosis: een gemiste dosis alsnog innemen, tenzij de volgende binnen 8 uur is gepland.
Na braken: géén extra dosis innemen, maar de behandeling hervatten met de volgende geplande dosis.
Toediening: de tabletten in hun geheel innemen met water op een lege maag; ten minste 1 uur voor óf 2 uur na een maaltijd.
Doseringen
Patiënten die worden behandeld met ruxolitinib moeten vóór aanvang van de behandeling met fedratinib het gebruik van ruxolitinib afbouwen en staken.
Voor aanvang van de behandeling, periodiek tijdens de behandeling en indien klinisch geïndiceerd baselinetesten van thiaminespiegel (vitamine B1), volledig bloedbeeld, leverwaarden, amylase/lipase, stikstof in bloedureum (BUN) en creatinine bepalen. De behandeling niet starten bij patiënten met een tekort aan thiamine, totdat de thiaminespiegel gecorrigeerd is (zie de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen). Het starten van de behandeling wordt ontraden bij een baseline aantal trombocyten < 50 × 109/l en een absoluut aantal neutrofielen (ANC) < 1,0 × 109/l.
Profylactisch gebruik van anti-emetica wordt aanbevolen tijdens de eerste 8 weken van de behandeling en daarna verder zoals klinisch geïndiceerd.
Myelofibrose
Volwassenen (incl. ouderen)
Aanbevolen dosis: 400 mg 1×/dag. De behandeling voortzetten zolang dit klinisch gunstig is voor de patiënt. Staak de behandeling indien de patiënt een dosis van 200 mg 1×/dag niet verdraagt.
Verminderde nierfunctie: bij een licht of matig verminderde nierfunctie (creatinineklaring 30-89 ml/min) is een dosisaanpassing niet nodig. Bij een matig verminderde nierfunctie wel wekelijks controleren op bijwerkingen en zo nodig de dosis verlagen. Bij een ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring 15-29 ml/min) is de aanbevolen dosis 200 mg 1×/dag.
Verminderde leverfunctie: er is geen dosisaanpassing nodig.
Gelijktijdig gebruik van sterke CYP3A4-remmer: indien vermijden van sterke CYP4A4-remmer niet mogelijk is, is de aanbevolen dosis fedratinib 200 mg 1×/dag. Controleer daarbij nauwgezet op bijwerkingen. Indien de sterke CYP3A4-remmer daarna wordt gestaakt, de dosis van fedratinib verhogen naar 300 mg 1×/dag gedurende eerste twee weken na staken van de sterke CYP3A4-remmer. Vervolgens, indien dit wordt verdragen, de dosis verder verhogen naar 400 mg 1×/dag.
Gemiste dosis: als een dosis wordt gemist, de volgende geplande dosis de volgende dag innemen. Géén extra capsules innemen om de gemiste dosis te compenseren.
Ernstige bijwerkingen: zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (hematologische en niet-hematologische toxiciteiten en de behandeling van Wernicke-encefalopathie) de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2. tabel 1).
Toediening: de capsules in hun geheel (dus niet openen, kauwen of breken) innemen met water, met of zonder voedsel. Inname met een vetrijke maaltijd verkleint mogelijk de kans op misselijkheid en braken door fedratinib.
Bijwerkingen
Niet-reseceerbare of gemetastaseerde GIST
Zeer vaak (> 10%): verminderde eetlust. Geheugenvermindering, cognitieve stoornis, duizeligheid, smaakstoornis. Verhoogde traanproductie. Misselijkheid, braken, buikpijn, gastro-oesofageale refluxziekte, diarree. Droogte van ogen, lippen, mond en huid. Verandering van haarkleur, huiduitslag. Oedeem (waaronder periorbitaal oedeem, gelaatsoedeem, perifeer oedeem), vermoeidheid. Stijging transaminasewaarden, hyperbilirubinemie. Anemie, leukopenie, neutropenie.
Vaak (1-10%): conjunctivitis. Verwardheid, depressie, angst, slapeloosheid. Intracraniale bloeding, psychische stoornis, perifere neuropathie, slaperigheid, afasie, hypokinesie, hoofdpijn, evenwichtsstoornis, spraakstoornis, tremor. Oogbloeding, wazig zien, netvliesbloeding, fotofobie. Vertigo. Hypertensie. Pleurale effusie, dyspneu, neusverstopping, hoesten. Gastro-intestinale bloeding, ascites, obstipatie, dysfagie, stomatitis, winderigheid, speekselvloed. Hand-voetsyndroom, fotosensibilisatie, hypopigmentatie van de huid, jeuk, alopecia. Spierpijn, gewrichtspijn, rugpijn, spierspasmen. Acute nierschade, stijging van de creatinineconcentratie, hematurie. Asthenie, koorts, malaise, koud gevoel. Verlenging QTc-interval, stijging creatinekinase (CK) in het bloed. Gewichtsverlies, gewichtstoename, stijging LDH in het bloed. Trombocytopenie, lymfopenie. Hypofosfatemie, hypokaliëmie, hypomagnesiëmie, hyponatriëmie, dehydratie, hypoalbuminemie, hypocalciëmie.
Soms (0,1-1%): tumorbloeding. Encefalopathie. Pericardiale effusie. Leverbloeding.
Gevorderde systemische mastocytose
Zeer vaak (> 10%): trombocytopenie, anemie, neutropenie. Smaakstoornis, cognitieve stoornis. Diarree, misselijkheid, braken, gastro-oesofageale refluxziekte, ascites, obstipatie, buikpijn, gastro-intestinale bloeding. Haarkleurverandering. Oedeem, vermoeidheid.
Vaak (1-10%): verwarde toestand. Hoofdpijn, geheugenverlies, duizeligheid, perifere neuropathie, intracraniële bloeding. Verhoogde traanproductie. Bloedneus, pleurale effusie. Hyperbilirubinemie. Huiduitslag, alopecia. Artralgie. Pijn. Gewichtstoename. Stijging ASAT, ALAT, alkalische fosfatase in het bloed. QT-verlenging. Kneuzing.
Soms (0,1-1%): pericardeffusie. Fotosensibilisatie. Acuut nierletsel.
Indolente systemische mastocystose (meest voorkomende bijwerkingen)
Zeer vaak (> 10%): perifeer oedeem.
Vaak (1-10%): slapeloosheid. Blozen. Fotosensibilisatie. Gezichtsoedeem. Stijging alkalische fosfatase (AF) in het bloed.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): Urineweginfectie. Bloeding. Misselijkheid, braken, obstipatie, diarree. Spierspasmen. Hoofdpijn. Vermoeidheid, asthenie. Stijging van amylase, lipase, ALAT, ASAT en creatinine in het bloed. Anemie, trombocytopenie, neutropenie.
Vaak (1-10%): Wernicke-encefalopathie, duizeligheid. Hypertensie. Dyspepsie. Botpijn, pijn in de ledematen. Dysurie. Gewichtstoename.
Interacties
Vermijd de combinatie met een sterke of matige CYP3A4-remmer, zoals claritromycine, erytromycine, ketoconazol, itraconazol, posaconazol, ritonavir, voriconazol, grapefruit- en pompelmoessap, omdat de blootstelling aan avapritinib kan stijgen. Indien vermijden van een matige CYP3A4-remmer niet mogelijk is, dient bij de indicaties GIST en AdvSM de dosis avapritinib te worden verlaagd, zie de rubriek Dosering.
Vermijd ook de combinatie met een matige of sterke CYP3A4-inductor, zoals carbamazepine, fenobarbital, fenytoïne, rifampicine, sint-janskruid, omdat de blootstelling aan avapritinib kan afnemen.
Avapritinib is in vitro zowel een remmer als een inductor van CYP3A; in combinatie met substraten van CYP3A kan de plasmaconcentratie van deze middelen respectievelijk stijgen of afnemen.
Avapritinib is in vitro een remmer van Pgp, BCRP, MATE1, MATE2-K en BSEP; bij gelijktijdig gebruik met substraten van één van deze transporters kan de plasmaconcentratie van deze middelen afnemen.
Wees voorzichtig bij gelijktijdige toediening met anticoagulantia, vanwege de kans op bloedingen.
Wees voorzichtig bij gelijktijdige toediening van geneesmiddelen die het QTc-interval kunnen verlengen, zoals klasse Ia antiaritmica, klasse III antiaritmica, enkele antipsychotica, enkele antidepressiva, enkele macrolide antibiotica en fluorchinolonen.
Interacties
Vermijd het gelijktijdig gebruik van sterke CYP3A4-remmers (zoals ketoconazol, ritonavir), omdat deze de blootstelling aan fedratinib kunnen verhogen. Als vermijden niet mogelijk is, moet de dosis van fedratinib worden verlaagd, zie de rubriek Dosering. Controleer de patiënt in dat geval ten minste wekelijks op bijwerkingen.
Bij het gelijktijdig gebruik van remmers van zowel CYP3A4 en CYP2C19 (zoals fluconazol, fluvoxamine) de patiënt extra nauwgezet controleren op bijwerkingen en zo nodig de dosering van fedratinib aanpassen.
Vermijd het gelijktijdig gebruik van matige of sterke CYP3A4-inductoren (zoals fenytoïne, rifampicine, efavirenz) omdat deze de blootstelling aan fedratinib mogelijk kunnen verlagen.
Bij langdurig gelijktijdig gebruik met een matig-sterke CYP3A4-remmer (zoals erytromycine, diltiazem) de patiënt zorgvuldig controleren op bijwerkingen en zo nodig de dosis fedratinib verlagen.
Bij gelijktijdig gebruik van substraten van CYP3A4 (zoals midazolam, simvastatine), CYP2C19 (zoals omeprazol) of CYP2D6 (zoals metoprolol, dextromethorfan) zo nodig de dosis van deze gelijktijdig toegediende middelen aanpassen, onder zorgvuldige controle van bijwerkingen.
Wees voorzichtig of verhoog de dosis bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die renaal worden geklaard via multidrug- en toxine-eiwit (MATE)1 en MATE2-K en organisch kationtransporteiwit (OCT2), zoals metformine.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens geen gegevens, bij dieren schadelijk gebleken.
Advies: Gebruik ontraden.
Overig: Een vruchtbare vrouw, of man met vruchtbare vrouwelijke partner, dient adequate anticonceptie te gebruiken gedurende én tot ten minste 6 weken (vrouw) of 2 weken (man) na de therapie.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onbekend. Bij dieren, in subtherapeutische doses schadelijk gebleken.
Advies: Gebruik tijdens de zwangerschap is gecontra-indiceerd.
Overig: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende én tot ten minste één maand na de therapie
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend, een risico voor de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het geven van borstvoeding ontraden gedurende én tot ten minste 2 weken na de therapie.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Gezien het werkingsmechanisme kan een risico voor de zuigeling niet worden uitgesloten.
Advies: Geef geen borstvoeding tijdens en gedurende één maand na de therapie.
Contra-indicaties
Er zijn van dit middel geen klinisch relevante contra-indicaties bekend.
Contra-indicaties
Zie voor contra-indicaties de rubriek Zwangerschap.
Waarschuwingen en voorzorgen
Bloedingen: vanwege de kans op (ernstige) bloedingen bij GIST en gevorderde systemische mastocytose (AdvSM), waaronder intracraniële en gastro-intestinale bloedingen, de patiënt nauwgezet hierop controleren. Daarnaast het bloedbeeld en stollingsparameters controleren, in het bijzonder bij patiënten met een verhoogd bloedingsrisico, zoals bij gelijktijdig gebruik van anticoagulantia of andere medicatie die de kans op bloedingen vergroot. Voorzichtigheid is geboden bij patiënten met risicofactoren voor een intracraniële bloeding, zoals een voorgeschiedenis van een vasculair aneurysma of intracraniële bloeding of CVA in het afgelopen jaar, gelijktijdig gebruik van anticoagulantia of trombocytopenie. Adviseer de patiënt direct contact op te nemen bij neurologische symptomen zoals ernstige hoofdpijn, zichtproblemen, slaperigheid of focale zwakte. Bij optreden van een intracraniële bloeding de behandeling definitief staken.
Trombocytopenie bij gevorderde systemische mastocytose: bij patiënten met gevorderde systemische mastocytose met een aantal bloedplaatjes < 50 × 109/l werd in klinisch onderzoek vaker een intracraniële bloeding gezien. Daarom avapritinib ontraden bij een aantal bloedplaatjes < 50 × 109/l. Controleer voorafgaand aan en gedurende de eerste 8 weken van de behandeling iedere 2 weken het aantal bloedplaatjes, ongeacht het aantal bloedplaatjes bij start van de behandeling. Na 8 weken behandelen het aantal bloedplaatjes controleren op basis van het laatst gemeten aantal bloedplaatjes: bij <75 × 109/l iedere 2 weken (of vaker indien klinisch geïndiceerd), bij 75-100 × 109/l iedere 4 weken en > 100 × 109 alleen indien klinisch geïndiceerd. Bij een aantal bloedplaatjes < 50 × 109 de behandeling met avapritinib onderbreken en na herstel van het aantal bloedplaatjes > 50 × 109 hervatten in een lagere dosis. Overweeg ondersteunende behandeling met transfusie van bloedplaatjes indien het aantal bloedplaatjes niet herstelt tot > 50 × 109.
Cognitieve effecten: controleer een patiënt met GIST of AdvSM op tekenen van een cognitieve stoornis, zoals vergeetachtigheid, verwardheid of verminderde cognitieve functie. Adviseer patiënten met GIST of AdvSM direct contact op te nemen bij dergelijke nieuwe of verergerende symptomen. Een dosisonderbreking of -verlaging kan nodig zijn. Bij een CTCAE graad 4 cognitieve bijwerking, de behandeling definitief staken. Bij patiënten met ISM kunnen cognitieve effecten, symptomen van de ziekte zijn. Adviseer patiënten met ISM contact op te nemen bij nieuwe of verergerende cognitieve symptomen.
Vochtretentie: avapritinib verhoogt bij de indicaties GIST en AdvSM de kans op (ernstige) lokale en gegeneraliseerde vormen van oedeem. Een onverwachte gewichtstoename of respiratoire symptomen zijn tekenen van vochtretentie; controleer de patiënt hier regelmatig op en behandel indien nodig met ondersteunende therapie, zoals een diureticum.
Verlenging QTc-interval: voorzichtigheid is geboden bij patiënten met GIST of AdvSM met reeds bestaande verlenging van het QTc-interval of met risicofactoren voor QTc-verlenging, zoals gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die het QTc-interval kunnen verlengen, reeds bestaande hartziekte en/of een elektrolytenstoornis. Overweeg beoordeling van het QT-interval door middel van een ECG bij alle patiënten met risicofactoren voor QT-verlenging.
Gastro-intestinale bijwerkingen: bij patiënten met GIST of AdvSM en gastro-intestinale bijwerkingen, zoals misselijkheid, braken en diarree, de hydratietoestand regelmatig controleren en indien nodig behandelen met ondersteunende therapie, zoals een anti-emeticum.
Fototoxiciteit: adviseer de patiënt overmatige blootstelling aan zonlicht en UV-straling te vermijden en adequate bescherming te gebruiken tegen de zon.
Monitoring: controleer bij de indicaties GIST en AdvSM regelmatig het volledige bloedbeeld en de leverfunctie gedurende de behandeling.
Onderzoeksgegevens: avapritinib is niet onderzocht bij:
- kinderen < 18 jaar;
- patiënten met hersenmetastasen;
- een ernstig verminderde leverfunctie (totaal bilirubine > 3× ULN en elke ASAT);
- een ernstig verminderde nierfunctie of terminaal nierfalen (creatinineklaring < 30 ml/min).
Klinische gegevens bij ouderen > 75 jaar voor de indicatie ISM zijn beperkt.
Waarschuwingen en voorzorgen
Monitoring: Voor aanvang van de behandeling, ten minste maandelijks gedurende de eerste 3 maanden, daarna periodiek tijdens de behandeling en indien klinisch geïndiceerd baselinetesten van thiaminespiegel (vitamine B1), volledig bloedbeeld, leverwaarden, amylase/lipase, stikstof in bloedureum (BUN) en creatinine bepalen. Bij waargenomen toxiciteit de patiënt ten minste elke 2 weken controleren totdat deze is opgelost. Een dosisaanpassing of staken van de behandeling kan nodig zijn.
Gevallen van ernstige en fatale encefalopathie, waaronder Wernicke-encefalopathie, zijn gemeld. Wernicke-encefalopathie is een acute neurologische aandoening als gevolg van een tekort aan thiamine (vitamine B1). Mogelijke symptomen van Wernicke-encefalopathie zijn o.a. ataxie, veranderingen van de mentale status en oftalmoplegie (bijv. nystagmus, diplopie). Wees bedacht op een mogelijke encefalopathie, waaronder Wernicke-encefalopathie, bij verandering in de mentale status, verwarring of geheugenstoornis. Voer in die gevallen direct een volledige evaluatie uit met inbegrip van een neurologisch onderzoek, beoordeling van de thiaminespiegel en beeldvorming. Beoordeel de thiaminespiegel en de voedingsstatus van de patiënt voorafgaand aan en periodiek tijdens de behandeling (bv. maandelijks gedurende de eerste 3 maanden en daarna om de 3 maanden) en indien klinisch geïndiceerd. De behandeling niet starten bij patiënten met een tekort aan thiamine. Een te lage thiaminespiegel aanvullen vóór de start van en tijdens de behandeling. Als encefalopathie wordt vermoed, de behandeling direct staken en parenterale thiaminebehandeling inzetten terwijl alle mogelijke oorzaken worden geëvalueerd. Monitor de patiënt tot de symptomen zijn verdwenen of verbeterd en de thiaminespiegel is genormaliseerd.
Voer een volledige bloedtelling uit, zowel voorafgaand aan de behandeling als periodiek tijdens de behandeling en indien klinisch geïndiceerd. Anemie en trombocytopenie treden meestal op binnen de eerste 3 maanden van de therapie. Bij een hemoglobinewaarde < 10,0 g/dl en een laag trombocytenaantal (< 100 × 109/l bestaat er tijdens de behandeling respectievelijk een grotere kans op anemie en trombocytopenie van graad 3 of hoger; zorgvuldige monitoring is aangewezen, bv. eenmaal per week gedurende de eerste maand totdat de hemoglobinewaarde of het trombocytenaantal verbetert. Neutropenie is doorgaans reversibel na een tijdelijke stopzetting van de behandeling. Overweeg een dosisverlaging bij aanwezigheid van anemie, met name bij een noodzakelijke bloedtransfusie. Trombocytopenie is doorgaans reversibel na een dosisonderbreking, dosisverlaging en/of zo nodig een bloedplaatjestransfusie.
Ernstige cardiovasculaire voorvallen zijn gemeld. Weeg voorafgaand aan en tijdens de behandeling de voordelen en risico's van fedratinib af, in het bijzonder bij ouderen > 65 jaar, bij patiënten die lange tijd roken of hebben gerookt of bij een voorgeschiedenis van atherosclerotische cardiovasculaire ziekte of andere cardiovasculaire risicofactoren.
Veneuze trombo-embolische voorvallen, waaronder diepveneuze trombose (DVT) en longembolie, zijn gemeld. Weeg voorafgaand aan en tijdens de behandeling de voordelen en risico's van fedratinib af, in het bijzonder bij risicofactoren voor VTE of cardiovasculaire risicofactoren. Bij een vermoeden of symptomen van VTE de behandeling direct staken.
Gastro-intestinale toxiciteit: misselijkheid, braken en diarree komen vaak voor bij behandeling met fedratinib. De meeste bijwerkingen zijn van graad 1 of 2 en treden doorgaans op binnen de eerste 2 weken van de therapie. Overweeg profylactische behandeling met anti-emetica, zie ook misselijkheid en braken bij chemo- en radiotherapie. Bij misselijkheid, braken of diarree ≥ graad 3 die niet binnen 48 uur reageert op ondersteunende maatregelen de behandeling met fedratrinib tijdelijk staken, totdat de ernst is verminderd tot ≤ graad 1. Start opnieuw met een dagelijkse dosis die 100 mg lager is dan de laatste toegediende dosis. Controleer de thiaminespiegel en corrigeer zo nodig (zie ook achter Encefalopathie).
Secundaire maligniteiten, waaronder lymfoom, zijn gemeld. Weeg voorafgaand aan en tijdens de behandeling de voordelen en risico's van fedratinib af, in het bijzonder bij ouderen > 65 jaar en bij patiënten die lange tijd roken of hebben gerookt.
Onderzoeksgegevens: de ervaring bij ouderen > 75 jaar is beperkt. Fedratinib is niet onderzocht bij patiënten met een baseline trombocytenaantal < 50 × 109/l en ANC < 1,0 × 109/l. Er zijn geen gegevens over het gebruik bij kinderen < 18 jaar.
Overdosering
De hoogst onderzochte dosis in klinisch onderzoek is 600 mg 1×/dag; het bijwerkingenprofiel is vergelijkbaar met dat van een dosis van 300 of 400 mg 1×/dag.
Neem voor informatie over een vergiftiging met avapritinib contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met fedratinib contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Proteïnekinaseremmer. Avapritinib is een type 1 kinaseremmer die gericht is op de actieve conformatie van de KIT-receptor (CD117) en de ‘platelet-derived growth factor’ receptor α (PDGFRα). Er is in vitro biochemische activiteit aangetoond op de PDGFRA D842V-mutatie en de KIT D816V-mutatie. De PDGFRα D842V-mutatie komt voor bij ca. 5% van de GIST-tumoren. Bij 90% van de patiënten met systemische mastocytose wordt de aandoening gedreven door de KIT-D816V mutatie. Voor de PDGFRA D842V-mutatie geldt dat deze mutatie ervoor zorgt dat de PDGFα-receptor een actieve conformatie krijgt. Hierdoor wordt de receptor resistent tegen imatinib, sunitinib en regorafenib, die aangrijpen op de inactieve conformatie. Avapritinib kan hier wel op aangrijpen.
Kinetische gegevens
T max | 2-4,1 uur. |
Resorptie | Een vetrijke maaltijd verhoogt de Cmax met ca. 59% en de AUC met ca. 27%. |
V d | 17 l/kg. |
Eiwitbinding | 98,8%. |
Metabolisering | in de lever voornamelijk door CYP3A4 en CYP3A5 en in mindere mate door CYP2C9. De meest gevormde metabolieten zijn de inactieve hydroxyglucuronide-metaboliet M690 (35%) en oxidatief gedesamineerde metaboliet M499 (14%). |
Eliminatie | voornamelijk via de feces (70%, waarvan 11% onveranderd) en voor een kleiner deel in de urine (18%, waarvan 0,23% onveranderd). |
T 1/2el | 32-57 uur. |
Overig | De 'steady state'-plasmaconcentratie wordt na 15 dagen bereikt. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Proteïnekinaseremmer. Fedratinib remt selectief Janusgeassocieerde kinase 2 (JAK2) en FMS-achtige tyroskinekinase 3 (FLT3). Zowel JAK2 als FLT3 spelen een rol bij de proliferatie en overleving van hematopoëtische cellen; JAK2 is een tyrosinekinase die cytokine- of groeifactorgemedieerde signalen overdraagt via de JAK-STAT-route. FLT3 is een tyrosinekinase die voorkomt op hematopoëtische stamcellen en myeloïde progenitorcellen. Activerende mutaties van JAK komen voor bij meer dan de helft van de patiënten met myelofibrose en essentiële trombocytemie, en bij het merendeel van de patiënten met polycythaemia vera. Door fedratinib verminderde JAK2-gemedieerde fosforylering van STAT3/5-eiwitten remt maligne celproliferatie en induceert apoptose.
Kinetische gegevens
Resorptie | snel, wordt na orale toediening voor 63-77% geabsorbeerd. |
T max | 3 uur (2-4 uur). |
V d | ca. 25,3 l/kg. |
Eiwitbinding | ca. 95%. |
Metabolisering | in de lever voornamelijk door CYP3A4, en in mindere mate door CYP2C19 en flavine-bevattende mono-oxygenasen (FMO). |
Eliminatie | voor ca. 77% met de feces (waarvan ca. 23% in onveranderde vorm) en voor ca. 5% met de urine (waarvan ca. 3% in onveranderde vorm). |
T 1/2el | wordt bifasisch geëlimineerd, met een effectieve eliminatiehalfwaardetijd van 41 uur en een terminale halfwaardetijd van 114 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
avapritinib hoort bij de groep proteïnekinaseremmers.
- abemaciclib (L01EF03) Vergelijk
- acalabrutinib (L01EL02) Vergelijk
- afatinib (L01EB03) Vergelijk
- alectinib (L01ED03) Vergelijk
- asciminib (L01EA06) Vergelijk
- axitinib (L01EK01) Vergelijk
- binimetinib (L01EE03) Vergelijk
- bosutinib (L01EA04) Vergelijk
- brigatinib (L01ED04) Vergelijk
- cabozantinib (L01EX07) Vergelijk
- ceritinib (L01ED02) Vergelijk
- cobimetinib (L01EE02) Vergelijk
- crizotinib (L01ED01) Vergelijk
- dabrafenib (L01EC02) Vergelijk
- dacomitinib (L01EB07) Vergelijk
- dasatinib (L01EA02) Vergelijk
- encorafenib (L01EC03) Vergelijk
- entrectinib (L01EX14) Vergelijk
- erlotinib (L01EB02) Vergelijk
- everolimus (bij maligne aandoening) (L01EG02) Vergelijk
- fedratinib (L01EJ02) Vergelijk
- gefitinib (L01EB01) Vergelijk
- gilteritinib (L01EX13) Vergelijk
- ibrutinib (L01EL01) Vergelijk
- idelalisib (L01EM01) Vergelijk
- imatinib (L01EA01) Vergelijk
- lapatinib (L01EH01) Vergelijk
- larotrectinib (L01EX12) Vergelijk
- lenvatinib (L01EX08) Vergelijk
- lorlatinib (L01ED05) Vergelijk
- midostaurine (L01EX10) Vergelijk
- neratinib (L01EH02) Vergelijk
- nilotinib (L01EA03) Vergelijk
- nintedanib (bij interstitiële longziekte) (L01EX09) Vergelijk
- nintedanib (bij maligne aandoening) (L01EX09) Vergelijk
- osimertinib (L01EB04) Vergelijk
- palbociclib (L01EF01) Vergelijk
- pazopanib (L01EX03) Vergelijk
- pemigatinib (L01EN02) Vergelijk
- pirtobrutinib (L01EL05) Vergelijk
- ponatinib (L01EA05) Vergelijk
- regorafenib (L01EX05) Vergelijk
- ribociclib (L01EF02) Vergelijk
- ruxolitinib (L01EJ01) Vergelijk
- selpercatinib (L01EX22) Vergelijk
- sorafenib (L01EX02) Vergelijk
- sunitinib (L01EX01) Vergelijk
- temsirolimus (L01EG01) Vergelijk
- tepotinib (L01EX21) Vergelijk
- tivozanib (L01EK03) Vergelijk
- trametinib (L01EE01) Vergelijk
- tucatinib (L01EH03) Vergelijk
- vandetanib (L01EX04) Vergelijk
- vemurafenib (L01EC01) Vergelijk
- zanubrutinib (L01EL03) Vergelijk
Groepsinformatie
fedratinib hoort bij de groep proteïnekinaseremmers.
- abemaciclib (L01EF03) Vergelijk
- acalabrutinib (L01EL02) Vergelijk
- afatinib (L01EB03) Vergelijk
- alectinib (L01ED03) Vergelijk
- asciminib (L01EA06) Vergelijk
- avapritinib (L01EX18) Vergelijk
- axitinib (L01EK01) Vergelijk
- binimetinib (L01EE03) Vergelijk
- bosutinib (L01EA04) Vergelijk
- brigatinib (L01ED04) Vergelijk
- cabozantinib (L01EX07) Vergelijk
- ceritinib (L01ED02) Vergelijk
- cobimetinib (L01EE02) Vergelijk
- crizotinib (L01ED01) Vergelijk
- dabrafenib (L01EC02) Vergelijk
- dacomitinib (L01EB07) Vergelijk
- dasatinib (L01EA02) Vergelijk
- encorafenib (L01EC03) Vergelijk
- entrectinib (L01EX14) Vergelijk
- erlotinib (L01EB02) Vergelijk
- everolimus (bij maligne aandoening) (L01EG02) Vergelijk
- gefitinib (L01EB01) Vergelijk
- gilteritinib (L01EX13) Vergelijk
- ibrutinib (L01EL01) Vergelijk
- idelalisib (L01EM01) Vergelijk
- imatinib (L01EA01) Vergelijk
- lapatinib (L01EH01) Vergelijk
- larotrectinib (L01EX12) Vergelijk
- lenvatinib (L01EX08) Vergelijk
- lorlatinib (L01ED05) Vergelijk
- midostaurine (L01EX10) Vergelijk
- neratinib (L01EH02) Vergelijk
- nilotinib (L01EA03) Vergelijk
- nintedanib (bij interstitiële longziekte) (L01EX09) Vergelijk
- nintedanib (bij maligne aandoening) (L01EX09) Vergelijk
- osimertinib (L01EB04) Vergelijk
- palbociclib (L01EF01) Vergelijk
- pazopanib (L01EX03) Vergelijk
- pemigatinib (L01EN02) Vergelijk
- pirtobrutinib (L01EL05) Vergelijk
- ponatinib (L01EA05) Vergelijk
- regorafenib (L01EX05) Vergelijk
- ribociclib (L01EF02) Vergelijk
- ruxolitinib (L01EJ01) Vergelijk
- selpercatinib (L01EX22) Vergelijk
- sorafenib (L01EX02) Vergelijk
- sunitinib (L01EX01) Vergelijk
- temsirolimus (L01EG01) Vergelijk
- tepotinib (L01EX21) Vergelijk
- tivozanib (L01EK03) Vergelijk
- trametinib (L01EE01) Vergelijk
- tucatinib (L01EH03) Vergelijk
- vandetanib (L01EX04) Vergelijk
- vemurafenib (L01EC01) Vergelijk
- zanubrutinib (L01EL03) Vergelijk