Samenstelling
Cevenfacta XGVS Aanvullende monitoring Laboratoire français du Fractionnement et des Biotechnologies
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectievloeistof
- Sterkte
- 1 mg
- Verpakkingsvorm
- met solvens 1,1 ml in wegwerpspuit
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectievloeistof
- Sterkte
- 5 mg
- Verpakkingsvorm
- met solvens 5,2 ml in wegwerpspuit
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Novoseven XGVS Novo Nordisk bv
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectievloeistof
- Sterkte
- 1 mg
- Verpakkingsvorm
- met solvens in wegwerpspuit
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectievloeistof
- Sterkte
- 2 mg
- Verpakkingsvorm
- met solvens in wegwerpspuit
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectievloeistof
- Sterkte
- 5 mg
- Verpakkingsvorm
- met solvens in wegwerpspuit
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectievloeistof
- Sterkte
- 8 mg
- Verpakkingsvorm
- met solvens in wegwerpspuit
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Zie voor de behandeling van hemofilie de richtlijn Diagnostiek en behandeling van hemofilie op hematologienederland.nl.
Advies
Zie voor de behandeling van hemofilie de richtlijn Diagnostiek en behandeling van hemofilie op hematologienederland.nl.
Indicaties
Behandeling van bloedingsepisodes en preventie van bloedingen na een operatie of invasieve procedure, bij volwassenen en kinderen ≥ 12 jaar met:
- congenitale hemofilie met hoog-responsieve remmers (antistoffen) tegen stollingsfactor VIII of IX (d.w.z. ≥ 5 Bethesda-eenheden (BE));
- congenitale hemofilie met een lage titer aan remmers (BE<5), maar met een naar verwachting hoge anamnestische respons bij toediening van factor VIII (FVIII) of factor IX (FIX) of resistentie tegen hogere doseringen van FVIII of FIX.
Indicaties
- Preventie en behandeling van bloedingen bij operaties of invasieve ingrepen bij:
- erfelijke hemofilie met remmers (> 5 BE) tegen stollingsfactor VIII of IX of bij een verwachte hoge anamnestische respons op factor VIII- of factor IX-toediening;
- verworven hemofilie;
- erfelijke factor VII-deficiëntie;
- de ziekte van Glanzmann (trombasthenie) met eerdere of huidige ongevoeligheid voor bloedplaatjestransfusie of wanneer bloedplaatjes niet direct beschikbaar zijn.
- Behandeling van ernstige postpartumbloedingen wanneer uterotonica onvoldoende zijn om hemostase te bereiken.
Doseringen
De dosering en behandelduur zijn afhankelijk van de locatie en ernst van de bloeding of het type operatie/procedure, de behoefte aan dringende hemostase, de frequentie van toediening en de bekende responsiviteit van de patiënt op FVIIa-houdende ‘bypassing agents’ tijdens eerdere bloedingen. De toe te dienen doses aanpassen op geleide van de klinische respons en de evaluatie van de hemostase.
Cumulatieve dagelijkse doses hoger dan 1,025 microg/kg zijn niet onderzocht. De maximaal verdraagbare doses zijn niet bepaald voor geactiveerd eptacog β.
Lichte tot matige bloedingen bij hemofilie (zoals gewrichts-, oppervlakkige spier-, weke delen-, en mucocutane bloedingen)
Volwassenen en kinderen ≥ 12 jaar
75 microg per kg lichaamsgewicht om de 3 uur tot hemostase wordt bereikt. Doseringsalternatief: begindosis van 225 microg/kg eenmalig; als er binnen 9 uur geen hemostase bereikt wordt zo nodig 75 microg/kg om de 3 uur. Duur van de thuisbehandeling: max. 24 uur, zo nodig langer na overleg met het hemofiliebehandelcentrum.
Ernstige bloedingen bij hemofilie (levens- of ledemaatbedreigende bloeding, iliopsoas- en diepe spierbloeding met neurovasculair letsel, retroperitoneale, intracraniale of gastro-intestinale bloeding)
Volwassenen en kinderen ≥ 12 jaar
225 microg per kg lichaamsgewicht eenmalig, zo nodig na 6 uur 75 microg per kg lichaamsgewicht om de 2 uur tot hemostase is bereikt. Na het bereiken van hemostase doseren op geleide van de klinische evaluatie en het type bloeding. Bij een ernstige bloeding mag de aanvangsdosis zo nodig thuis worden toegediend.
Perioperatief bij hemofilie
Volwassenen en kinderen ≥ 12 jaar
Bij een kleine ingreep (o.a. ongecompliceerde tandextracties, perifere invoering van een centrale katheter, plaatsing van een Port-a-Cath): begindosering 75 microg per kg lichaamsgewicht direct voor de operatie of invasieve procedure, vervolgens 75 microg/kg om de 2 uur gedurende de eerste 48 uur na de startdosis. Behandelduur is meestal 48 uur, soms is een kortere toediening of toediening met een groter tijdsinterval aangewezen.
Bij een zware ingreep: begindosering 200 microg per kg lichaamsgewicht direct voor de operatie, vervolgens 75 microg/kg om de 2 uur gedurende de operatie. Postoperatief de dosering aanpassen op geleide van de bekende responsiviteit van de patiënt op FVIIa-houdende ‘bypassing agents’ tijdens eerdere bloedingen en de klinische evaluatie, bijvoorbeeld: de eerste 48 uur na de operatie: 75 microg/kg om de 2 uur, dag 3 en 4: 75 microg/kg om de 2-4 uur, dag 5 en 6: 75 microg/kg om de 2-6 uur, dag 7-10: 75 microg/kg om de 2-8 uur, vanaf dag 11: 75 microg/kg om de 2-12 uur. Behandelduur: minstens 120 uur postoperatief, totdat hemostase bereikt is en de wondgenezing voldoende ondersteund is.
Postoperatief vóór de verwijdering van drains of hechtingen of vóór fysiotherapie: 75 microg per kg lichaamsgewicht.
Toediening
- De gereconstitueerde oplossing toedienen als intraveneuze bolusinjectie gedurende 2 minuten of korter.
Doseringen
De huidige klinische ervaring rechtvaardigt geen verschil tussen de doses bij kinderen en volwassenen, hoewel kinderen een snellere klaring hebben dan volwassenen. Hierdoor kunnen bij pediatrische patiënten hogere doses eptacog α nodig zijn om een gelijke plasmaconcentratie te bereiken.
Lichte tot matige bloedingen bij hemofilie (zoals gewrichts-, spier- en mucocutane bloedingen)
Intraveneus: In de thuisbehandeling, direct 90 microg (4,5 KIE) per kg lichaamsgewicht. Om hemostase te bereiken 2–3 doses met 3 uur tussentijd geven en eventueel 1 additionele dosis om hemostase te handhaven. Doseringsalternatief: één enkele dosis van 270 microg/kg (er is geen ervaring met de eenmalige hogere dosis bij ouderen). Duur van de thuisbehandeling: max. 24 uur, zo nodig langer na overleg met het hemofiliebehandelcentrum.
Hevige bloedingen bij hemofilie
Intraveneus: Begindosering: 90 microg (4,5 KIE) per kg lichaamsgewicht, evt. toe te dienen tijdens het vervoer naar het ziekenhuis. Een volgende dosis varieert afhankelijk van de soort en ernst van de bloeding. De toediening van geactiveerd eptacog α iedere 2 uur te herhalen totdat klinische vooruitgang wordt vastgesteld. Indien continue therapie noodzakelijk is, kan het toedieningsinterval worden vergroot tot 3 uur gedurende 1–2 dagen. Hierna het toedieningsinterval vergroten tot elke 4, 6, 8 of 12 uur. Een hevige bloeding kan gedurende 2–3 weken worden behandeld, eventueel langer.
Operaties of invasieve ingrepen bij hemofilie
Intraveneus: Direct voor de ingreep 90 microg (4,5 KIE) per kg lichaamsgewicht. Deze dosering na 2 uur herhalen en daarna met tussenpozen van 2–3 uur gedurende de eerste 24–48 uur, afhankelijk van de verrichte operatie en de klinische toestand. Bij grote operaties de dosis iedere 2–4 uur herhalen gedurende 6–7 dagen. Daarna het toedieningsinterval verlengen tot 6–8 uur gedurende de volgende 2 weken. Bij grote operaties kan tot wel 2–3 weken behandeld worden, totdat genezing is opgetreden.
Verworven hemofilie
Intraveneus: Zo snel mogelijk na het begin van een bloeding 90 microg/kg lichaamsgewicht toedienen. Indien nodig kunnen vervolginjecties worden toegediend. De duur van de behandeling en het interval tussen de injecties zijn afhankelijk van de ernst van de bloeding, van de invasieve ingrepen of van de operatie die wordt uitgevoerd. Het initiële dosisinterval dient 2–3 uur te zijn. Zodra hemostase is bereikt, kan het dosisinterval verlengd worden tot achtereenvolgens elke 4, 6, 8 of 12 uur voor zo lang als dat de behandeling nodig wordt geacht.
(Profylaxe van) bloedingen bij operaties bij factor VII-deficiëntie
Intraveneus: 15–30 microg/kg lichaamsgewicht per keer, elke 4–6 uur totdat hemostase is bereikt. De doses en injectiefrequentie individueel aanpassen.
(Profylaxe van) bloedingen bij operaties bij de ziekte van Glanzmann
Intraveneus: Bolusinjectie van 90 microg (80–120 microg) per kg lichaamsgewicht, elke 2 uur (1½–2½ uur). Om effectieve hemostase te bereiken ten minste 3 doses toedienen. Een bolusinjectie wordt aanbevolen omdat continue infusie in dit geval een gebrek aan werkzaamheid kan vertonen.
Behandeling van een postpartumbloeding
Intraveneus: Bolusinjectie van 60-90 microg per kg lichaamsgewicht, de piek in stollingsactiviteit treedt meestal op na 10 min. Bij onvoldoende hemostatische respons een tweede dosis toedienen na 30 min.
Na oplossing met het benodigde volume oplosmiddel bevat elke flacon 1 mg/ml (50 KIE/ml) eptacog α. 1 Kallikreïne Inactivator Eenheid (KIE) komt overeen met 1000 IE.
Toediening: De gereconstitueerde oplossing toedienen als intraveneuze bolusinjectie gedurende 2–5 minuten.
Bijwerkingen
Vaak (1-10%): duizeligheid, hoofdpijn. Hematoom of ongemak op de infusieplaats, injectiegerelateerde reactie. Verhoogde lichaamstemperatuur.
Bijwerkingen
Vaak (1-10%): vorming van antistoffen ('remmers') bij patiënten met factor VII-deficiëntie. Bij deze patiënten de factor VII-activiteit controleren.
Soms (0,1-1%): verminderde therapeutische respons. Veneuze trombo-embolische complicaties (zoals tromboflebitis, diep-veneuze trombose, longembolie, portale of renale venetrombose, intestinale ischemie). Huiduitslag (zoals erythemateuze uitslag, allergische dermatitis), urticaria, jeuk. Koorts.
Zelden (0,01-0,1%): gedissemineerde intravasculaire stolling, coagulopathie. Overgevoeligheid. Arteriële trombotische complicaties (zoals myocardinfarct, cerebrovasculaire aandoening en darminfarct), angina pectoris. Hoofdpijn. Misselijkheid. Reactie op de injectieplaats (o.a. pijn). Verhoogde waarden van ALAT, alkalische fosfatase, lactaatdehydrogenase en protrombine.
Verder zijn gemeld: anafylactische reacties, angio-oedeem, blozen, intracardiale trombus.
Bij verworven hemofilie komen vaker voor: arteriële en veneuze trombo-embolische complicaties, angina pectoris, nausea, koorts, erythemateuze uitslag en verhoogde waarden van fibrine-afbraakproducten.
Interacties
Gelijktijdig gebruik met (geactiveerd/niet-geactiveerd) protrombinecomplex vergroot de kans op trombose.
Combinatie met recombinant stollingsfactor VIIa en recombinant factor XIII wordt op basis van een niet-klinische studie met eptacog α ontraden.
Interacties
Gelijktijdig gebruik met protrombinecomplexconcentraten, geactiveerd of niet, moet worden vermeden.
Combinatie met recombinant stollingsfactor XIII wordt op basis van een niet-klinische studie ontraden.
Er is beperkte informatie over de combinatie met antifibrinolytische therapie (bv. tranexaminezuur).
Zwangerschap
Teratogenese: Zowel bij de mens als bij dieren, geen gegevens.
Advies: Gebruik ontraden.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, weinig gegevens (geen nadelige effecten). Bij dieren, geen aanwijzingen voor schadelijkheid.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel óf het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel óf het geven van borstvoeding ontraden.
Contra-indicaties
- Overgevoeligheid voor konijnen of konijneneiwitten.
Contra-indicaties
- Overgevoeligheid voor muis-, hamster- of rundereiwit.
Waarschuwingen en voorzorgen
Controleer tijdens de behandeling op de ontwikkeling van klachten en symptomen van activatie van het stollingssysteem of trombose. Bij een door het laboratorium bevestigde intravasculaire coagulatie (meestal gemeten m.b.v. de D-dimeerwaarde) of bij aanwezigheid van klinische trombose de dosis van geactiveerd eptacog β verlagen of de behandeling staken, afhankelijk van de klinische evaluatie. Er is een hoger risico op een trombo-embolische aandoening bij een voorgeschiedenis van congenitale of verworven hemofilie en gelijktijdige behandeling met (geactiveerd/niet-geactiveerd) protrombinecomplex of andere hemostatica en bij een voorgeschiedenis van atherosclerose, coronairlijden, cerebrovasculaire aandoening, beknellingsletsel, sepsis of trombo-embolie. Er is beperkte informatie over gebruik van dit middel bij een voorgeschiedenis van arteriële of veneuze trombo-embolische aandoeningen, maar trombo-embolische aandoeningen zijn gemeld bij gebruik van eptacog α en (geactiveerd/niet-geactiveerd) protrombinecomplex.
Controleer op neutraliserende antilichamen (remmers) bij onvoldoende hemostase ondanks een adequate dosering. Neutraliserende antistoffen tegen andere factor VIIa-bevattende producten zijn waargenomen bij patiënten met een congenitale deficiëntie in factor VII, een niet-goedgekeurde indicatie voor geactiveerd eptacog ß.
Symptomen zoals netelroos, gegeneraliseerde urticaria, druk op de borst, piepende en hijgende ademhaling, hypotensie en anafylaxie kunnen een vroege waarschuwing zijn voor allergische of anafylactische reacties. Bij het optreden van dergelijke reacties, de toediening direct staken. Patiënten met een bekende op IgE-gebaseerde overgevoeligheid voor caseïne kunnen een hoger risico hebben op overgevoeligheidsreacties. Als geactiveerd eptacog β opnieuw wordt overwogen na een (vermoede) overgevoeligheid, het voordeel zorgvuldig afwegen tegen het risico.
Stollingstesten (protrombinetijd (PTT)/international normalised ratio (INR), geactiveerde partiële tromboplastinetijd (aPTT), FVII coagulatie-activiteit (stollingstijd) (FVII:C)) hangen niet noodzakelijk samen met de hemostatische werkzaamheid van geactiveerd eptacog β. Deze testen hebben geen voorspellende waarde voor de werkzaamheid van geactiveerd eptacog β.
Onderzoeksgegevens
- Er is slechts beperkte ervaring met ernstige bloedingen of bij een leeftijd < 12 jaar.
- Er zijn geen gegevens over werkzaamheid en veiligheid bij ouderen of een verminderde nier- of leverfunctie.
Waarschuwingen en voorzorgen
Indicatie hemofilie: Bij hevige bloedingen uitsluitend toedienen in centra die gespecialiseerd zijn in de behandeling van patiënten met remmers van stollingsfactor VIII of IX óf in nauwe samenwerking met een arts, gespecialiseerd in de behandeling van hemofilie en/of bloedingsstoornissen. Bij lichte tot matige bloedingen kan het product thuis worden toegediend in nauwe samenwerking met een hemofiliecentrum; indien bloeding niet onder controle blijft, is behandeling in het ziekenhuis noodzakelijk.
Indicatie postpartumbloeding: Zorg voor een adequate fibrinogeenconcentratie en trombocytenaantal voor een optimaal effect van de behandeling met eptacog α. Raadpleeg bij een ernstige postpartumbloeding gepaste multidisciplinaire expertise.
Antifibrinolytische middelen kunnen bloedverlies tijdens operatief ingrijpen bij hemofiliepatiënten beperken, met name in lichaamsdelen met veel fibrinolytische activiteit zoals de mondholte; de ervaring met gelijktijdige toediening van antifibrinolytische therapie (bv. tranexaminezuur) en eptacog α is echter beperkt.
Indien weefselfactor in circulerend bloed kan worden verwacht, zoals bij gevorderde atherosclerose, crush-syndroom, sepsis of DIS en bij operaties met ernstige weefselbeschadiging is er meer kans op trombose of gedissemineerde intravasculaire stolling (DIS).
Vanwege het risico op trombo-embolische complicaties alert zijn:
- bij (een voorgeschiedenis van) coronaire hartziekten;
- bij leverziekten;
- tijdens de postoperatieve periode;
- bij zwangeren, vrouwen in de peripartumperiode;
- bij patiënten met een verhoogd risico op trombo-embolische verschijnselen of gedissemineerde intravasculaire stolling;
- bij pasgeborenen.
Bij factor VII-deficiëntie: controleer de protrombinetijd en factor VII-stollingsactiviteit vóór en na de toediening. Bij uitblijven van (voldoende) werkzaamheid een analyse naar de aanwezigheid van factor VII-antilichamen uitvoeren.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met geactiveerd eptacog β contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met eptacog α contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Geactiveerde recombinante stollingsfactor VIIa (= eptacog β) geproduceerd uit konijnenmelk met behulp van recombinant-DNA-technologie. Door interactie met weefselfactor (TF) activeert FVIIa normaliter factor X, dat daarna de conversie van protrombine in trombine start. Hierdoor wordt een hemostatische prop gevormd op de plaats van verwonding, door omzetting van fibrinogeen in fibrine. Tevens activeert factor VIIa de omzetting van factor IX in factor IXa. Gebruik van factor VIIa kan o.a. via het 'TF-afhankelijke mechanisme' de behoefte aan Factor VIIIa of Factor IXa (dus bij hemofilie A of B) omzeilen en zo de hemostase herstellen bij hun afwezigheid, of zelfs in de aanwezigheid van remmers.
Kinetische gegevens
V d | 0,10-0,12 l/kg. |
T 1/2el | 2,0-2,3 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Geactiveerde recombinante stollingsfactor VIIa (= eptacog α), geproduceerd in hamsterjong-niercellen met behulp van recombinant-DNA-technologie; de structuur komt overeen met uit humaan plasma bereide geactiveerde factor VII (fVIIa). Door interactie met weefselfactor (TF) activeert FVIIa normaliter factor X, dat daarna de conversie van protrombine in trombine start. Hierdoor wordt een hemostatische prop gevormd op de plaats van verwonding, door omzetting van fibrinogeen in fibrine. Tevens activeert factor VIIa de omzetting van factor IX in factor IXa. Gebruik van factor VIIa kan o.a. via het 'TF-afhankelijke mechanisme' de behoefte aan Factor VIIIa of Factor IXa (dus bij hemofilie A of B) omzeilen en zo de hemostase herstellen bij hun afwezigheid, of zelfs in de aanwezigheid van remmers.
Werking: piek in stollingsactiviteit na 10 min.
Kinetische gegevens
V d | hemofilie, ziekte van Glanzmann: 159 ml/kg bij volwassenen, 196 ml/kg bij kinderen. Factor VII-deficiëntie: 280-290 ml/kg. |
T 1/2el | hemofilie, ziekte van Glanzmann: 2,3 uur. Factor VII-deficiëntie: ca. 3 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
eptacog bèta, geactiveerd hoort bij de groep bloedstollingsfactoren.
- albutrepenonacog alfa (B02BD04) Vergelijk
- damoctocog alfa pegol (B02BD02) Vergelijk
- efmoroctocog alfa (B02BD02) Vergelijk
- eftrenonacog alfa (B02BD04) Vergelijk
- emicizumab (B02BX06) Vergelijk
- eptacog alfa, geactiveerd (B02BD08) Vergelijk
- factor VIII (B02BD02) Vergelijk
- factor VIII/von Willebrand-factor (B02BD06) Vergelijk
- factor XIII (B02BD07) Vergelijk
- fibrinogeen (B02BB01) Vergelijk
- lonoctocog alfa (B02BD02) Vergelijk
- moroctocog alfa (B02BD02) Vergelijk
- nonacog alfa (B02BD04) Vergelijk
- nonacog bèta pegol (B02BD04) Vergelijk
- nonacog gamma (B02BD04) Vergelijk
- octocog alfa (B02BD02) Vergelijk
- protrombinecomplex (B02BD01) Vergelijk
- protrombinecomplex (geactiveerd) (B02BD03) Vergelijk
- rurioctocog alfa pegol (B02BD02) Vergelijk
- simoctocog alfa (B02BD02) Vergelijk
- turoctocog alfa (B02BD02) Vergelijk
- turoctocog alfa pegol (B02BD02) Vergelijk
- von Willebrand-factor (B02BD10) Vergelijk
- vonicog alfa (B02BD10) Vergelijk
Groepsinformatie
eptacog alfa, geactiveerd hoort bij de groep bloedstollingsfactoren.
- albutrepenonacog alfa (B02BD04) Vergelijk
- damoctocog alfa pegol (B02BD02) Vergelijk
- efmoroctocog alfa (B02BD02) Vergelijk
- eftrenonacog alfa (B02BD04) Vergelijk
- emicizumab (B02BX06) Vergelijk
- eptacog bèta, geactiveerd (B02BD08) Vergelijk
- factor VIII (B02BD02) Vergelijk
- factor VIII/von Willebrand-factor (B02BD06) Vergelijk
- factor XIII (B02BD07) Vergelijk
- fibrinogeen (B02BB01) Vergelijk
- lonoctocog alfa (B02BD02) Vergelijk
- moroctocog alfa (B02BD02) Vergelijk
- nonacog alfa (B02BD04) Vergelijk
- nonacog bèta pegol (B02BD04) Vergelijk
- nonacog gamma (B02BD04) Vergelijk
- octocog alfa (B02BD02) Vergelijk
- protrombinecomplex (B02BD01) Vergelijk
- protrombinecomplex (geactiveerd) (B02BD03) Vergelijk
- rurioctocog alfa pegol (B02BD02) Vergelijk
- simoctocog alfa (B02BD02) Vergelijk
- turoctocog alfa (B02BD02) Vergelijk
- turoctocog alfa pegol (B02BD02) Vergelijk
- von Willebrand-factor (B02BD10) Vergelijk
- vonicog alfa (B02BD10) Vergelijk