Samenstelling
Methadon drank/injectie FNA (hydrochloride) Formularium der Nederlandse Apothekers
- Toedieningsvorm
- Drank
- Sterkte
- 5 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 100 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 10 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 2 ml
Methadon tablet (hydrochoride) Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 5 mg, 10 mg, 20 mg, 40 mg, 50 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Buprenorfine (als hydrochloride) Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Tablet voor sublinguaal gebruik
- Sterkte
- 2 mg, 8 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Bij acute nociceptieve pijn
Paracetamol is in adequate dosering de pijnstiller van eerste keus. Begin bij lokale spier- of gewrichtspijn eventueel met een cutane NSAID, en combineer deze eventueel met paracetamol. Overweeg bij onvoldoende effect, d.w.z. als de patiënt te veel beperkingen in het dagelijks leven ervaart, (de combinatie met) een systemisch NSAID: diclofenac, ibuprofen of naproxen. Houd bij de keuze van het NSAID rekening met patiëntkenmerken en met de verschillen in bijwerkingenprofiel tussen de NSAID’s; zie NSAID's systemisch, Typerende bijwerkingen. Vermijd NSAID’s zo veel mogelijk bij kwetsbare patiënten met een verhoogd risico op gastro-intestinale, renale of cardiovasculaire bijwerkingen, bv. bij ouderen. Pas het NSAID zo kort mogelijk toe. Overweeg bij onvoldoende effect (de combinatie met) kortdurend gebruik van tramadol. Houd rekening met de bijwerkingen; de plaats van tramadol is beperkt. Overweeg bij onvoldoende effect (de combinatie van een niet- opioïde pijnstiller met) kortdurend gebruik van een sterkwerkend opioïd. Kies een opioïd op basis van ervaring, toedieningsvorm en prijs.
Bij acute hevige nociceptieve pijn
(bv. in spoedeisende situaties): Geef kortdurend een sterkwerkend opioïd, bv. morfine of fentanyl.
Bij chronische niet-kanker-gerelateerde pijn
Probeer pijnstillers te vermijden. Bij chronische pijn zijn ze minder effectief, terwijl de kans op bijwerkingen toeneemt. Als toch een pijnstiller gewenst is, heeft paracetamol de voorkeur.
Bij chronische kanker-gerelateerde pijn
Combineer een sterkwerkend opioïd (kies op basis van ervaring, toedieningsvorm en prijs) al dan niet met ‘zo nodig’-gebruik van paracetamol en/of een oraal NSAID. Voeg een bij de patiënt en de situatie passende toedieningsvorm van een opioïd voor doorbraakpijn toe.
Het voorschrijven van methadon vereist specifieke ervaring, vanwege een relevant risico op cumulatie bij gebruik langer dan enkele dagen, door grote variatie in de eliminatiehalfwaardetijd.
Zie voor de behandeling van ontwenningsverschijnselen na het staken van het gebruik van heroïne en andere opioïden én de onderhoudsbehandeling bij opioïdverslaafden de richtlijn Opiaatverslaving (2013) van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie op richtlijnendatabase.nl.
Advies
Voor buprenorfine als substitutiebehandeling voor opioïdverslaving is geen advies vastgesteld over de plaats in de medicamenteuze behandeling.
Indicaties
- Chronische matige tot zeer hevige pijn.
- Behandeling ontwenningsverschijnselen na het staken van het gebruik van heroïne en andere opioïden, gericht op het ontgiften.
- Onderhoudsbehandeling bij opioïdverslaafden die geen directe ontwenningsperspectieven hebben.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Substitutiebehandeling voor sterke opioïdverslaving, in het kader van een uitgebreide behandeling op medisch, sociaal en psychologisch vlak. De behandeling is bestemd voor gebruik bij volwassenen en adolescenten vanaf 16 jaar, die erin toegestemd hebben behandeld te worden voor hun opioïdenverslaving.
Doseringen
Let op: Voorschrijven van dit middel alleen door of in overleg met artsen die ervaring hebben met dit middel. Overdoseringsproblemen komen voor, o.a. vanwege een relevant risico op cumulatie bij gebruik langer dan enkele dagen als gevolg van grote variatie in de eliminatiehalfwaardetijd.
Chronische matige tot zeer hevige pijn (bij maligniteit)
Volwassenen
Conversiefactor van oraal morfine naar oraal methadon: tussen 5:1 en 10:1. Omrekenschema naar oraal methadon is als volgt: < 90 mg morfine oraal/rectaal per 24 uur: dosering delen door 4; 90-300 mg morfine oraal/rectaal per 24 uur: dosering delen door 6; > 300 mg morfine oraal/rectaal per 24 uur: dosering delen door 8.
Oraal: begindosering volgens de fabrikant 5–10 mg iedere 4–8 uur op geleide van het effect. Bij voldoende pijnstilling gedurende 3–5 dagen, de toedieningsfrequentie aanpassen naar iedere 8–12 uur. Maximaal 90–150 mg/dag in 4–6 doses. Let op: In de praktijk wordt ook wel veel lager gestart, bv. met 2×/dag 2-5 mg, of 3×/dag 2,5 mg; dosisverhogingen maximaal 5 mg/dag om de 5 tot 7 dagen. Zie American pain Society.
I.v., i.m. en s.c.: 2,5–10 mg elke 8–12 uur, zo nodig verhogen, bij patiënten die worden omgezet van oraal methadon naar parenteraal methadon, orale dosering aanvankelijk halveren. Stel de startdosering vast in overleg met een ervaren arts.
Behandeling ontwenningsverschijnselen
Volwassenen
Oraal: Aan de hand van de ernst van de onthoudingsverschijnselen (bij voorkeur als drank): begindosering gewoonlijk 20 mg, eventueel na 3–4 uur herhalen: vervolgens 30–50 mg/dag en in 3 weken de dosis langzaam verminderen.
I.v., i.m. en s.c.: een kwart van de totale orale dagdosis 2×/dag.
Onderhoudsbehandeling opioïdverslaafden
Volwassenen
Oraal: Individueel op geleide van het effect (bij voorkeur als drank): begindosering veelal 20–30 mg zo nodig elke 4–5 dagen verhogen met 10 mg tot een onderhoudsdosis van veelal 60–120 mg per dag. De behandelduur is in de regel 6 maanden, soms langer. In de praktijk worden doseringen van 200 mg per dag of hoger gegeven. Bij verbeterde lichamelijke en psychosociale toestand kan daarna een ontwenningskuur worden overwogen.
I.v., i.m. en s.c.: een kwart van de totale orale dagdosis 2×/dag.
Verminderde nierfunctie: het toedieningsinterval verlengen tot minimaal 8 uur bij een glomerulaire filtratiesnelheid (GFS) van 10–50 ml/min en tot minimaal 12 uur bij een GFS < 10 ml/min.
Verminderde leverfunctie: een lagere startdosis geven en voorzichtiger titreren.
Doseringen
Start de behandeling pas als er objectieve en duidelijke tekenen van ontwenning zijn, zie ook de rubriek Waarschuwingen/ voorzorgen.
Aan het begin van de behandeling wordt dagelijkse verstrekking aanbevolen. Geef zonodig bij een stabiele toestand als dit kan een dosis voor max. 7 dagen mee.
Substitutiebehandeling bij opioïdverslaving
Volwassenen
Uitsluitend sublinguaal gebruiken. Begindosering: varieert van 0,8–4 mg 1×/dag; omdat er echter uitsluitend sublinguale tabletten van 2 en 8 mg op de Nederlandse markt zijn, is met dit preparaat alleen een begindosis van 2 mg mogelijk. Bij gelijktijdig gebruik van methadon, eerst de dosering methadon verminderen tot max. 30 mg/dag. Onderhoudsdosering: varieert per individu en wordt bepaald door ophoging van de begindosering totdat de minimale werkzame dosering is vastgesteld; maximale dosering is 32 mg per dag. Na een voldoende lange periode van stabilisatie, de dosering geleidelijk afbouwen.
Toediening: De tablet onder de tong houden totdat deze opgelost is,. dit is gewoonlijk na 5–10 min.
Bijwerkingen
Zeer vaak (≥ 10%): misselijkheid, obstipatie.
Vaak (1-10%): duizeligheid, slaperigheid, sedatie, hoofdpijn. Wazig zien, miose. Droge mond.
Soms (0,1-1%): euforie, dysforie. Ademhalingsdepressie.
Zelden (0,01-0,1%): QT-verlenging, 'torsade de pointes'.
Verder zijn gemeld: hypotensie. Hypoglykemie. Centrale-slaapapneusyndroom. Weefselirritatie (bij subcutane toediening). Afhankelijkheid.
Ontwenningsverschijnselen zijn minder hevig dan bij heroïne of morfine, maar de onthoudingsperiode is langer dan bij heroïne.
Bijwerkingen
Gerelateerd aan ontwenningsverschijnselen: buikpijn, diarree, spierpijn, angst, zweten.
Zeer vaak (> 10%): slapeloosheid, asthenie. Ontwenningssyndroom.
Vaak (1-10%): angst, agitatie, depressie, vijandigheid, nervositeit, duizeligheid, hypertonie, migraine, paresthesie, slaperigheid, hoofdpijn, verminderd denkvermogen, paranoia. ECG-abnormaliteiten (QT-prolongatie), syncope, hartkloppingen, orthostatische hypotensie, vasodilatatie. Bronchitis, infectie bv. influenza, faryngitis, rinitis, hoest, dyspneu. Lymfadenopathie. Rinorroe, traanstoornis, mydriase. Obstipatie, diarree, misselijkheid, braken, verminderde eetlust, buikpijn, droge mond, dyspepsie. Abnormaal zweten, huiduitslag, rugpijn, gewrichtspijn, rillingen, perifeer oedeem, koorts. Dysmenorroe.
Soms (0,1-1%): levernecrose, hepatitis, hepatische encefalopathie. Ademhalingsdepressie. Hallucinaties.
Zeer zelden (< 0,01%): anafylactische shock, angioneurotisch oedeem, bronchospasme.
Verder zijn gemeld: afhankelijkheid, urineretentie, neonataal geneesmiddelonttrekkingssyndroom, bijwerkingen gerelateerd aan i.v. misbruik.
Interacties
Methadon is substraat voor p–glycoproteïne (Pgp). Metabolisering voornamelijk via CYP3A4, CYP2B6 en CYP2C19 en in mindere mate via CYP2C9 en CYP2D6 .
Centraal dempende middelen zoals benzodiazepinen en gerelateerde sedativa geven meer kans op sedatie, ademhalingsdepressie, coma en overlijden; begrens daarom dosering en duur en controleer de patiënt nauwkeurig op tekenen van sedatie en ademhalingsdepressie. Gelijktijdig gebruik met alcohol kan ernstige ademhalingsdepressie en hypotensie geven.
Gelijktijdig gebruik met gabapentine en pregabaline verhoogt het risico op overdosering van opioïden, ademhalingsdepressie en overlijden.
Gelijktijdig gebruik met antidiarroïca (zoals loperamide) kan ernstige obstipatie veroorzaken en de centraal depressieve werking op het centrale zenuwstelsel versterken.
Opioïdantagonisten (zoals naloxon en naltrexon) antagoneren de werking van methadon en induceren abstinentiesyndroom. Partiële agonisten/antagonisten (zoals nalbufine) kunnen ademhalingsdepressie en hypotensieve effecten versterken.
Comedicatie met sterke remmers van Pgp zoals ciclosporine, kinidine en verapamil en matig sterke remmers zoals ketoconazol, itraconazol, claritromycine en amiodaron kan leiden tot hogere methadonspiegels. Sint-janskruid en rifampicine zijn Pgp-inductoren en verlagen de methadonspiegel.
Gelijktijdig gebruik van matig tot sterke CYP3A4–remmers (o.a. erytromycine, claritromycine, itraconazol, fluconazol, ketoconazol, fluvoxamine, SSRI's, cannabinoïden, grapefruit-/pompelmoessap) kan de klaring van methadon verminderen en leiden tot verhoogde methadonspiegels; bij comedicatie van een combinatie van HIV-proteaseremmers (ritonavir in combinatie met lopinavir) treedt echter om onbekende redenen een aanzienlijke daling van de methadonspiegel op met mogelijk het optreden van onthoudingsverschijnselen.
Matig tot sterke CYP3A4–inductoren (zoals o.a. fenytoïne, rifampicine, barbituraten, carbamazepine, efavirenz, nevirapine, sint-janskruid) en metamizol (een inductor van CYP3A4 en CYP2B6) kunnen eveneens de methadonspiegel verlagen. Controleer klinisch respons en/of geneesmiddelspiegels zo nodig bij gelijktijdig gebruik van metamizol.
Wees voorzichtig met gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die het QT-interval verlengen (o.a. kinidine, disopyramide, sotalol, tricyclische antidepressiva, sommige antipsychotica, macrolide antibiotica, fluorchinolonen, enkele antimycotica).
Bij gelijktijdig (vooral oraal) gebruik van zidovudine verhoogt methadon de plasmaspiegels van zidovudine (eerder toxisch).
Urineverzuurders (zoals ascorbinezuur) kunnen de renale klaring van methadon (een zwakke base) verhogen; in dat geval moet de dosering worden verhoogd.
Bij gelijktijdig gebruik met pethidine, MAO-remmers, SSRI's, SNRI's, TCA's kan het serotoninesyndroom optreden.
Interacties
Vermijd gelijktijdig gebruik met alcohol; alcohol verhoogt het sedatieve effect van buprenorfine.
Gelijktijdig gebruik met benzodiazepinen of aanverwante middelen kan leiden tot ademhalingsdepressie, diepe sedatie, coma en dood; dosis en duur van gelijktijdig gebruik moeten beperkt worden, vermijd de combinatie bij kans op misbruik. Het gebruik van een ander opioïd of andere centraal depressieve stoffen (zoals anaesthetica, antipsychotica, anxiolytica, hypnotica en sedativa) en cimetidine kan de depressieve werking op het centrale zenuwstelsel versterken (versterkte sedering, ademhalingsdepressie). Vermijd het gelijktijdig of korter dan twee weken tevoren gebruiken van MAO-remmers.
Bij combinatie met een opioïd kan pijnstilling moeilijk te bereiken zijn; ook is er kans op overdosering van het opioïd, met name bij pogingen om de partieel agonistische effecten van buprenorfine tegen te gaan, of wanneer de plasmaspiegel van buprenorfine eerder afneemt dan die van het opioïd.
Combinatie met naltrexon kan een plotselinge aanval van opioïde-ontwenningsverschijnselen veroorzaken.
Combinatie met andere serotonerge middelen, zoals MAO-remmers, SSRI's, SNRI's of tricyclische antidepressiva kan leiden tot het serotoninesyndroom. Symptomen kunnen zijn: veranderingen in de mentale toestand, autonome instabiliteit, neuromusculaire afwijkingen en/of gastro-intestinale symptomen. Volg de patiënt nauwlettend, met name aan het begin van de behandeling en bij dosisverhoging. Bij vermoeden op serotoninesyndroom de dosering verlagen of behandeling staken.
Buprenorfine wordt voor ca. 30% gemetaboliseerd door CYP3A4; krachtige remmers van CYP3A4 zoals ketoconazol, macrolide-antibiotica en de proteaseremmer ritonavir kunnen de plasmaspiegel van buprenorfine verhogen; gelijktijdig gebruik met CYP3A4-inductoren, zoals fenobarbital, carbamazepine, fenytoïne en rifampicine kan de plasmaspiegel verlagen. Zorgvuldige monitoring en zo nodig dosisaanpassing is nodig.
Bij gelijktijdig gebruik van andere potentiële hepatotoxische geneesmiddelen kan acute leverschade optreden.
Zwangerschap
Methadon passeert de placenta.
Teratogenese: Uit de beperkte hoeveelheid gegevens bij de mens blijkt niet meer kans op aangeboren afwijkingen. Bij dieren is bij hoge doseringen reproductietoxiciteit aangetoond (exencefalie, defecten aan het CNS, groeiretardatie, neurologische gedragseffecten).
Farmacologisch effect: Langdurig gebruik van opioïden tot aan de partus kan onthoudingsverschijnselen en ademhalingsdepressie bij de pasgeborene veroorzaken. Vooral bij prematuren is er meer kans op ademhalingsdepressie. Door verminderde uterusmobiliteit kan de partusduur worden verlengd. Wanneer methadon vlak vóór of tijdens de partus aan de moeder wordt toegediend, kan het de variatie van de foetale hartfrequentie verminderen en depressie van de ademhaling bij de pasgeborene veroorzaken.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken en dan zo kort mogelijk. Het risico van onthouding afwegen tegen het risico van regelmatig gebruik van methadon. In het algemeen valt aan te raden, met name na de 20e week van de zwangerschap niet te detoxificeren, maar een onderhoudsbehandeling te geven. Toediening vlak voor of tijdens de bevalling (incl. keizersnede) ontraden vanwege het risico van neonatale ademhalingdepressie en sedatie.
Zwangerschap
Buprenorfine passeert de placenta.
Teratogenese: Er zijn relatief weinig gegevens over gebruik van buprenorfine tijdens de zwangerschap bij de mens; die laten geen kanstoename van congenitale afwijkingen zien. Bij dieren is reproductietoxiciteit gebleken.
Farmacologisch effect: Chronisch gebruik tijdens het 3e trimester kan leiden tot ontwenningsverschijnselen (bv. hypertonie, agitatie, myoclonus of convulsies) bij de pasgeborene. Buprenorfine lijkt een kleiner risico te geven op neonatale onthoudingsverschijnselen dan methadon. Aan het eind van de zwangerschap kan buprenorfine ademhalingsdepressie bij de neonaat veroorzaken, óók na korte toedieningsperiode. Houd rekening met de lange halfwaardetijd van buprenorfine.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken, kortdurend en in een zo'n laag mogelijke dosering.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, in kleine hoeveelheden.
Farmacologisch effect: Kan ademhalingsdepressie en gewenning veroorzaken bij de zuigeling.
Advies: Houd de dosis zo laag mogelijk. Doseringen tot 20 mg per dag worden in het algemeen goed verdragen door de zuigeling. Wees bij langdurig gebruik en hogere doseringen alert op ademhalingsdepressie en sedatie.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja; metabolieten: ja.
Farmacologisch effect: mogelijk. De concentratie in de moedermelk is echter laag en de orale absorptie gering. De concentratie in de moedermelk is laag en de opname vanuit het maag-darmkanaal gering. De blootstelling van de neonaat is daarom naar verwachting beperkt.
Overig: Opioïden kunnen de toeschietreflex verminderen.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel is waarschijnlijk veilig.
Contra-indicaties
- ademhalingsdepressie;
- obstructieve luchtwegaandoeningen en cyanose;
- hersentrauma, verhoogde intracraniële druk;
- delirium tremens;
- hartfalen.
Contra-indicaties
- ernstige respiratoire insufficiëntie;
- ernstige leverinsufficiëntie (de plasmaspiegel van buprenorfine neemt aanzienlijk toe);
- alcoholisme of delirium tremens;
- leeftijd < 16 j.
Zie ook de rubriek Lactatie.
Waarschuwingen en voorzorgen
Dosisaanpassing: Bij hypothyroïdie, myxoedeem en prostaathypertrofie moet de dosering worden verlaagd.
Bij cardiovasculaire aandoeningen en bij ouderen bestaat meer kans op hypotensie en syncope.
Wees voorzichtig bij patiënten met risicofactoren voor 'torsade de pointes', zoals QT-verlenging, cardiomyopathie (vooral hartfalen), sinustachycardie, ritmestoornissen en elektrolytstoornissen (vooral hypokaliëmie, hypocalciëmie en hypomagnesiëmie), aangezien hoge doseringen methadon in verband zijn gebracht met het optreden van 'torsade de pointes'.
Opioïden kunnen reversibele bijnierinsufficiëntie veroorzaken, waarvoor monitoring en glucocorticoïde therapie nodig zijn. Symptomen zijn: misselijkheid, braken, verminderde eetlust, vermoeidheid, zwakte, duizeligheid en/of hypotensie.
Bij nier- of galstenen kan het nodig zijn profylactisch atropine of een ander spasmolyticum te geven.
Langdurig gebruik van opioïden is geassocieerd met endocriene effecten als een lager gehalte aan geslachtshormonen en een hoger gehalte aan prolactine.
Hypoglykemie is gemeld bij overdosering of dosisverhoging van methadon. Controleer regelmatig de bloedsuikerspiegel bij een dosisverhoging.
Bij langdurig gebruik treedt gewenning en afhankelijkheid op. Misbruik en afhankelijkheid treden vaker op bij een hogere dosis en een langere gebruiksduur. Het risico op (opzettelijk) misbruik neemt toe bij een (familiaire) voorgeschiedenis van middelenmisbruik, bij rokers en bij een voorgeschiedenis van depressie, angst en persoonlijkheidsstoornis. Controleer op symptomen van 'drug seeking'-gedrag (bv. vroegtijdig herhaalmedicatie vragen). Evalueer regelmatig de behandeling. Stel vooraf behandeldoelen, behandelduur en stopzettingsplan vast met de patiënt. Beoordeel de noodzaak van voortgezette behandeling bij niet-maligne pijn regelmatig opnieuw. Bouw geleidelijk af. Voor meer informatie over verantwoord omgaan met opioïde pijnstillers, zie Opiaten.nl.
Opioïden kunnen o.a. centrale slaapapneu (CSA) en slaapgerelateerde hypoxemie veroorzaken. Overweeg bij CSA de totale dosering opioïden te verlagen.
Kinderen zijn gevoeliger voor de effecten van methadon, intoxicaties kunnen bij zeer lage doses optreden.
Hulpstoffen: Wees voorzichtig met saccharose, in drank, bij diabetes mellitus, vanwege het suikergehalte. Kan bij gebruik ≥ 2 weken de tanden beschadigen.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
Gebruik bij kinderen onder de 16 jaar is gecontra-indiceerd vanwege gebrek aan gegevens. Wees voorzichtig bij jongeren van 16 jaar en ouder.
Voorafgaand aan de behandeling:
- stel vast of het gebruikte opioïd lang- of kortwerkend is, hoeveel tijd verstreken is sinds het laatste opioïdgebruik en wat de mate van afhankelijkheid is;
- controleer de leverfunctie en documenteer de virale hepatitisstatus.
Controleer ook tijdens de behandeling regelmatig de leverfunctie bij de patiënt. Acute leverschade kan optreden, vooral bij reeds bestaande leveraandoeningen, infectie met het hepatitis B- of hepatitis C-virus, gelijktijdig gebruik van andere potentiële hepatotoxische geneesmiddelen en aanhoudend drugsgebruik. Controleer op symptomen van overdosering door verhoogde buprenorfinespiegels. Bij optreden van levernecrose of geelzucht de behandeling staken indien de klinische toestand van de patiënt dit toelaat.
Start de behandeling met buprenorfine pas wanneer duidelijke ontwenningsverschijnselen zichtbaar zijn, bijvoorbeeld lichte tot matige ontwenningsverschijnselen op de COWS-onthoudingsschaal. Als het wordt toegediend wanneer er nog opioïden aan de µ-receptor zijn gebonden, verdringt buprenorfine deze van de receptor en veroorzaakt het hevige ontwenningsverschijnselen, met name indien toegediend binnen 6 uur na de laatste inname van heroïne of binnen 24 uur van methadon. Bij overstappen van methadon op buprenorfine, eerst de methadondosis afbouwen tot ≤ 30 mg/dag.
Bij een ernstig gestoorde nierfunctie (creatinineklaring < 30 ml/min) kan een dosisaanpassing nodig zijn.
Wees verder zeer voorzichtig bij comorbiditeit als: cardiovasculaire aandoeningen, hypotensie, verminderde ademhalingsfunctie (zoals bij COPD, astma, cor pulmonale, verminderde ademhalingsreserve, hypoxie, hypercapnie, slaapapneu, bestaande ademhalingsdepressie of kyfoscoliose), craniaal trauma, verhoogde cerebrospinale druk, convulsieve aandoeningen, prostaathypertrofie, ureterstenose, hypothyroïdie, onbehandeld myxoedeem, bijnierschorsinsufficiëntie, toxische psychose, galwegaandoeningen en -stenen, pancreatitis. Extra controle is nodig bij (verdenking van) ECG-abnormaliteiten (verlengd QT-interval) en elektrolytstoornissen (vooral hypokaliëmie), bradycardie en behandeling met klasse I en III anti-aritmica. Opioïden kunnen de cerebrospinale druk verhogen en de convulsiedrempel verlangen, en de intracholedochale druk verhogen.
Opioïden kunnen miose en veranderingen in het bewustzijnsniveau en de perceptie van pijn veroorzaken. Dit kan de evaluatie van de patiënt verstoren en de diagnose en beloop van een bijkomende aandoening verhullen.
Fatale ademhalingsdepressie is gemeld, met name bij combinatie met benzodiazepinen, alcohol of andere opioïden, maar ook na per ongeluk innemen door kinderen of niet-afhankelijke volwassenen. Controleer zorgvuldig op symptomen van ademhalingsdepressie en sedatie.
Opioïden kunnen centrale slaapapneu (CSA) en hypoxemie geven. Overweeg bij CSA de totale dosis opioïden te verlagen.
Neem maatregelen om misbruik van buprenorfine te voorkomen door bijvoorbeeld follow-up bezoeken.
De veiligheid en effectiviteit bij een leeftijd boven de 65 jaar zijn niet vastgesteld, wees voorzichtig bij oudere en verzwakte patiënten.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Overdosering
Symptomen
Ademhalingsdepressie, depressie van het centrale zenuwstelsel (van stupor tot coma), hypoglykemie, hypothermie, bradycardie, hypotensie en shock. Toxische leuko-encefalopathie is gemeld.
Therapie
i.v. 0,4 mg naloxon, zo nodig na 2–3 min herhalen; kinderen: 5–10 microg/kg lichaamsgewicht, zo nodig elke 10–20 minuten herhalen. Gezien de lange eliminatiehalfwaardetijd van methadon en de korte van naloxon zijn meerdere toedieningen noodzakelijk.
Voor meer symptomen en behandeling, zie vergiftigingen.info
Overdosering
Zie voor informatie met betrekking tot een vergiftiging met buprenorfine de monografie opioïden via toxicologie.org/opioïden.
Eigenschappen
Opiaatagonist met sterk analgetische werking, overheersend op μ-receptor en enkele agonistische effecten op κ- en σ-receptoren. Zie ook: opioiden.
Werking: pijnstilling begint bij orale toediening na 30–120 min, bij parenterale toediening na 10–20 min. Werkingsduur: pijnstilling: oraal 10 uur en parenteraal 4–8 uur, bij ontwenningsverschijnselen en onderhoudsbehandeling verslaafden: 22–48 uur.
Dit preparaat valt onder de bepalingen van de Opiumwet in zijn volle omvang.
Kinetische gegevens
F | > 80%. Bij patiënten met levercirrose is het 'first pass'-effect verminderd. |
T max | 1½–3 uur. Bij subcutane of intramusculaire toediening is Tmax in de hersenen 1–2 uur. |
V d | 5 l/kg. |
Eiwitbinding | ca. 89%, tevens weefselbinding, vooral lever, long en nieren. Cumulatie bij herhaalde toediening, waardoor dosisverlaging en verlenging dosisinterval nodig zijn. |
Metabolisering | in de lever, hoofdzakelijk door N-demethylering tot inactieve metabolieten. Bij patiënten met levercirrose is de metabole afbraak van methadon vertraagd. |
Eliminatie | vertoont hoge interindividuele variabiliteit. 15–60% met de urine binnen 96 uur, in onveranderde vorm of als metabolieten. Methadon wordt gereabsorbeerd in de niertubuli. Met de feces wordt 10–45% uitgescheiden, voornamelijk in de vorm van metabolieten. |
T 1/2el | 19–55 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Buprenorfine is een partiële opioïd-agonist/antagonist die zich aan de μ- en κ-receptoren in de hersenen bindt. Dit preparaat valt onder de bepalingen van de Opiumwet in zijn volle omvang.
Kinetische gegevens
Overig | uit de tablet wordt alleen na sublinguale toediening een therapeutische bloedspiegel van buprenorfine bereikt. |
T max | sublinguaal na 90 min. |
Eiwitbinding | 95%. |
Overig | buprenorfine ondergaat een enterohepatische kringloop. |
Metabolisering | in de lever door CYP3A4 vrijwel volledig tot o.a. de-alkylbuprenorfine (norbuprenorfine), een agonist van de μ-receptoren met een geringe intrinsieke activiteit. |
Eliminatie | voornamelijk onveranderd met de feces (ca. 80%); de rest als conjugaat met de urine. |
T 1/2el | 20–25 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
methadon hoort bij de groep middelen bij opioïdverslaving.
Groepsinformatie
buprenorfine (bij verslaving) hoort bij de groep middelen bij opioïdverslaving.