Samenstelling
Cipramil (als hydrobromide) Lundbeck bv
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 20 mg, 40 mg
Cipramil (als hydrochloride) Lundbeck bv
- Toedieningsvorm
- Druppelvloeistof
- Sterkte
- 40 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 15 ml (1 druppel = 2 mg citalopram)
Citalopram (als hydrobromide) Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 10 mg, 20 mg, 30 mg, 40 mg
Citalopram (als hydrochloride) Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Druppelvloeistof
- Sterkte
- 40 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 15 ml (1 druppel = 2 mg citalopram)
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Fluoxetine FNA (als hydrochloride) XGVS Formularium der Nederlandse Apothekers
- Toedieningsvorm
- Capsule
- Sterkte
- 5 mg
Fluoxetine (als hydrochloride) Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Capsule
- Sterkte
- 20 mg
- Toedieningsvorm
- Tablet (dispergeerbaar)
- Sterkte
- 20 mg
Prozac (als hydrochloride) Eli Lilly Nederland
- Toedieningsvorm
- Tablet (dispergeerbaar)
- Sterkte
- 20 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
De initiële behandeling van depressieve klachten bestaat uit voorlichting. Bij een depressie ook uit dagstructurering, activiteitenplanning en een kortdurende psychologische behandeling. Start in de eerstelijnszorg alleen een antidepressivum bij onvoldoende effect van niet-medicamenteus beleid bij een depressie zonder ernstig sociaal disfunctioneren, grote lijdensdruk of ernstige psychische comorbiditeit én als er een voorkeur voor antidepressiva boven psychotherapie bestaat. Bij (jong)volwassenen zijn de serotonineheropnameremmers (SSRI’s) citalopram, escitalopram, fluoxetine en sertraline voorkeursmiddelen; bij ouderen zijn dit citalopram of sertraline. Switch bij onvoldoende of geen respons naar een andere SSRI van voorkeur. Bij goede respons de behandeling ten minste 6 maanden (ten minste 1 jaar bij recidief depressie) voortzetten na bereiken van remissie. Bouw daarna het antidepressivum af.
Start in de tweedelijnszorg (basis gegeneraliseerde GGZ of gespecialiseerde GGZ) eventueel met een tricyclisch antidepressivum (TCA), een SSRI, een niet-selectieve serotonineheropnameremmer (SNRI), bupropion, mirtazapine of vortioxetine. Bij klinisch opgenomen patiënten heeft een TCA de voorkeur.
Offlabel: Bij een angststoornis met een geringe ziektelast volstaan voorlichting en zelfhulpadviezen. Bij onvoldoende effect daarvan of bij ernstige ziektelast zijn cognitieve gedragstherapie, een antidepressivum of beide aangewezen. Er is een lichte voorkeur voor SSRI’s boven serotonerge TCA’s vanwege een geringere kans op ernstige bijwerkingen. Bij sociale fobie komen TCA’s niet in aanmerking. Na herstel van de angststoornis is begeleiding bij het stoppen van het antidepressivum en terugvalpreventie belangrijk. Bij examenangst/plankenkoorts kan incidenteel propranolol gegeven worden.
De plaats van een antidepressivum bij de behandeling van een depressieve episode van een bipolaire stoornis is in algemene zin controversieel vanwege relatief weinig bewijs voor effectiviteit. Als een antidepressivum wordt toegevoegd, hebben SSRI’s (uitgezonderd paroxetine) en bupropion de voorkeur. Het toevoegen van een serotonine-noradrenaline-heropnameremmer (SNRI) of een tricyclisch antidepressivum (TCA) (uitgezonderd imipramine) pas overwegen als andere antidepressiva niet effectief zijn gebleken. Antidepressiva kunnen een manie uitlokken. Voor de standaardbehandeling van een bipolaire stoornis, zie Bipolaire stoornis.
Offlabel: De behandeling van het prikkelbaredarmsyndroom (PDS) is vooral niet-medicamenteus. Alle behandelingen zijn slechts bij een deel van de patiënten effectief. Bij PDS waarbij obstipatie op de voorgrond staat (PDS-C), zijn de medicamenteuze opties het gebruik van laxantia en bij onvoldoende effect linaclotide. Bij PDS waarbij diarree op de voorgrond staat (PDS-D), zijn de medicamenteuze opties volumevergrotende laxantia en als symptomatische behandeling een onderhoudsdosering met loperamide. Bij PDS waarbij pijnklachten op de voorgrond staan, kunnen paracetamol en pepermuntolie worden overwogen. Bij alle vormen van PDS kan als laatste stap bij uitzondering een antidepressivum worden overwogen, naast de psychologische behandeling van een eventuele onderliggende stemmingsstoornis.
Advies
De initiële behandeling van depressieve klachten bestaat uit voorlichting. Bij een depressie ook uit dagstructurering, activiteitenplanning en een kortdurende psychologische behandeling. Start in de eerstelijnszorg alleen een antidepressivum bij onvoldoende effect van niet-medicamenteus beleid bij een depressie zonder ernstig sociaal disfunctioneren, grote lijdensdruk of ernstige psychische comorbiditeit én als er een voorkeur voor antidepressiva boven psychotherapie bestaat. Bij (jong)volwassenen zijn de serotonineheropnameremmers (SSRI’s) citalopram, escitalopram, fluoxetine en sertraline voorkeursmiddelen; bij ouderen zijn dit citalopram of sertraline. Switch bij onvoldoende of geen respons naar een andere SSRI van voorkeur. Bij goede respons de behandeling ten minste 6 maanden (ten minste 1 jaar bij recidief depressie) voortzetten na bereiken van remissie. Bouw daarna het antidepressivum af.
Start in de tweedelijnszorg (basis gegeneraliseerde GGZ of gespecialiseerde GGZ) eventueel met een tricyclisch antidepressivum (TCA), een SSRI, een niet-selectieve serotonineheropnameremmer (SNRI), bupropion, mirtazapine of vortioxetine. Bij klinisch opgenomen patiënten heeft een TCA de voorkeur.
Bij een angststoornis met een geringe ziektelast volstaan voorlichting en zelfhulpadviezen. Bij onvoldoende effect daarvan of bij ernstige ziektelast zijn cognitieve gedragstherapie, een antidepressivum of beide aangewezen. Er is een lichte voorkeur voor SSRI’s boven serotonerge TCA’s vanwege een geringere kans op ernstige bijwerkingen. Bij sociale fobie komen TCA’s niet in aanmerking. Na herstel van de angststoornis is begeleiding bij het stoppen van het antidepressivum en terugvalpreventie belangrijk. Bij examenangst/plankenkoorts kan incidenteel propranolol gegeven worden.
De plaats van fluoxetine bij de behandeling van boulimia nervosa is nog onduidelijk. Op korte termijn kan een hoge dosering fluoxetine het aantal eetaanvallen en de braakfrequentie doen afnemen. Gegevens ontbreken over effectiviteit op lange termijn (> 4 maanden); bij staken van de behandeling is er een grote terugval. Bij boulimia nervosa staat in alle gevallen niet-medicamenteuze behandeling (psycho-educatie (voorlichting en opvoeding), psychotherapie) op de voorgrond; in sommige situaties kan het kortdurend worden aangevuld met fluoxetine. Een eventueel ‘extra’ effect met fluoxetine als toevoeging aan een vorm van psychotherapie is echter niet aangetoond.
De plaats van een antidepressivum bij de behandeling van een depressieve episode van een bipolaire stoornis is in algemene zin controversieel vanwege relatief weinig bewijs voor effectiviteit. Als een antidepressivum wordt toegevoegd, hebben SSRI’s (uitgezonderd paroxetine) en bupropion de voorkeur. Het toevoegen van een serotonine-noradrenaline-heropnameremmer (SNRI) of een tricyclisch antidepressivum (TCA) (uitgezonderd imipramine) pas overwegen als andere antidepressiva niet effectief zijn gebleken. Antidepressiva kunnen een manie uitlokken. Voor de standaardbehandeling van een bipolaire stoornis, zie Bipolaire stoornis.
Offlabel: De behandeling van het prikkelbaredarmsyndroom (PDS) is vooral niet-medicamenteus. Alle behandelingen zijn slechts bij een deel van de patiënten effectief. Bij PDS waarbij obstipatie op de voorgrond staat (PDS-C), zijn de medicamenteuze opties het gebruik van laxantia en bij onvoldoende effect linaclotide. Bij PDS waarbij diarree op de voorgrond staat (PDS-D), zijn de medicamenteuze opties volumevergrotende laxantia en als symptomatische behandeling een onderhoudsdosering met loperamide. Bij PDS waarbij pijnklachten op de voorgrond staan, kunnen paracetamol en pepermuntolie worden overwogen. Bij alle vormen van PDS kan als laatste stap bij uitzondering een antidepressivum worden overwogen, naast de psychologische behandeling van een eventuele onderliggende stemmingsstoornis.
Indicaties
- Depressieve episode;
- Paniekstoornis, met of zonder agorafobie;
- Offlabel: Angststoornis;
- Offlabel: Prikkelbaredarmsyndroom.
Gerelateerde informatie
Indicaties
Volwassenen
- Depressie, vooral met vitale kenmerken;
- Obsessieve-compulsieve stoornis (OCS);
- Als adjuvans bij psychotherapie bij boulimia nervosa;
- Offlabel: Prikkelbaredarmsyndroom.
Kinderen ≥ 8 jaar
- In combinatie met psychotherapie bij een matige tot ernstige depressie, met onvoldoende effect van 4–6 sessies psychotherapie.
Gerelateerde informatie
Doseringen
Bij dit geneesmiddel wordt (tevens) gedoseerd op geleide van de bloedspiegel; zie voor meer informatie hierover op Selectieve serotonine heropnameremmers (SSRI) van tdm-monografie.org.
De tabletten van 20, 30 en 40 mg kunnen een deelstreep bevatten en kunnen in gelijke helften worden gedeeld.
Depressieve episode
Volwassenen
Bij de keuze van de dosering dient men rekening te houden met een circa 25% hogere biologische beschikbaarheid van de druppelvloeistof vergeleken met de tablet. Begindosering: 20 mg (of 8 druppels (= 16 mg)) 1×/dag; afhankelijk van de respons verhogen tot max. 40 mg/dag (of 16 druppels (= 32 mg) per dag). In klinisch onderzoek was de meest effectieve dosis 40 mg (of 16 druppels (= 32 mg)) 1×/dag, in individuele gevallen kan 20 mg (of 8 druppels (= 16 mg)) per dag voldoende zijn.
De eerste therapeutische effecten ontstaan doorgaans na 2 weken. De behandeling voortzetten totdat de patiënt 4–6 maanden volledig symptoomvrij is, om voldoende bescherming te bieden tegen een mogelijke terugval.
Ouderen
Aanbevolen dosering: 10–20 mg (of 4–8 druppels (= 8–16 mg)) per dag, afhankelijk van de individuele respons max. 20 mg (of 8 druppels (= 16 mg)) per dag.
Paniekstoornis zonder agorafobie
Volwassenen
Bij de keuze van de dosering dient men rekening te houden met een circa 25% hogere biologische beschikbaarheid van de druppelvloeistof vergeleken met de tablet. Begindosering: 10 mg (of 4 druppels (= 8 mg)) 1×/dag; na 1 week verhogen naar 20 mg (of 8 druppels (= 16 mg) 1×/dag). Afhankelijk van de respons verhogen tot max. 40 mg/dag (of 16 druppels (= 32 mg) per dag). In klinisch onderzoek was de meest effectieve dosis 40 mg (of 16 druppels (= 32 mg)) 1×/dag, in individuele gevallen kan 20 mg (of 8 druppels (= 16 mg)) per dag voldoende zijn.
Een lage begindosering is aanbevolen om paradoxale reacties te vermijden (zoals paniek, angst), die gewoonlijk vroeg in de behandeling optreden. De eerste therapeutische effecten ontstaan doorgaans na 2–4 weken. Het kan tot 3 maanden duren totdat volledige therapeutische respons ontwikkeld is. Het kan nodig zijn de behandeling voor enkele maanden voort te zetten. Er is nog onvoldoende documentatie beschikbaar uit klinische studies over behandeling langer dan 6 maanden.
Ouderen
Aanbevolen dosering 10–20 mg (of 4–8 druppels (= 8–16 mg)) per dag, afhankelijk van de individuele respons max. 20 mg (of 8 druppels (= 16 mg)) per dag.
Offlabel: Angststoornis
Volwassenen
Volgens de NHG-Standaard Angst (2019): startdosis gedurende 1–2 weken: 10 mg/dag (of 4 druppels (= 8 mg/dag)); langzaam ophogen tot 20 (of 8 druppels (= 16 mg)) mg/dag. Evalueer het effect 4 tot 6 weken na instelling. Bij onvoldoende effect de dosering verhogen tot max. dosering 40 mg/dag (of 16 druppels (= 32 mg)/dag).
Continueer bij voldoende effect ten minste 6 tot 12 maanden na remissie. Adviseer om daarna geleidelijk af te bouwen om onthoudingsverschijnselen te voorkomen.
Ouderen
Max. 20 mg/dag (of 8 druppels (= 16 mg).
Offlabel: Prikkelbaredarmsyndroom
Volwassenen
Volgens de NHG-Standaard Prikkelbaredarmsyndroom PDS) (2022): Begindosering: 10 mg 1×/dag. Max 20 mg 1×/dag.
Pas bij CYP2C19-polymorfisme zonodig de dosering of het middel aan, in overleg met de apotheker.
Verminderde nierfunctie: Bij lichte of matige nierfunctiestoornis (creatinineklaring ≥ 30 ml/min): een dosisaanpassing is niet nodig. Bij een ernstige nierfunctiestoornis (creatinineklaring < 30 ml/min) kan geen dosisaanbeveling worden gedaan vanwege onvoldoende gegevens.
Verminderde leverfunctie: Bij lichte of matige leverfunctiestoornis: begindosering 10 mg (of 4 druppels (= 8 mg)) 1×/dag gedurende de eerste 2 behandelweken, afhankelijk van de respons verhogen tot. max. 20 mg (of 8 druppels (= 16 mg)) per dag. Wees voorzichtig bij verhoging van de dosering bij een ernstige leverfunctiestoornis.
Zie voor informatie over geleidelijk afbouwen het multidisciplinair document afbouwen SSRI's en SNRI's van het Nederlands Huisartsen Genootschap. Voorbeelden van afbouwschema's zijn weergegeven in tabel 2 en 3 van het document.
Zie voor informatie over overschakelen van en naar andere antidepressiva de switchtabel van psychiatrienet.nl.
Toediening: Eenmaal per dag toedienen, mag in de ochtend of de avond, en mag zowel mét als zonder voedsel. De druppelvloeistof niet mengen met melk of thee.
Doseringen
Bij dit geneesmiddel wordt (tevens) gedoseerd op geleide van de bloedspiegel; zie voor meer informatie hierover op SSRI (selectieve serotonine heropnameremmers) van tdm-monografie.org.
Depressie
Volwassenen
20 mg/dag, indien nodig na drie weken verhogen; max. 60 mg/dag. Bij een goede respons de behandeling voortzetten totdat de patiënt minstens 6 maanden symptoomvrij is.
Kinderen ≥ 8 jaar
Begindosering is 10 mg/dag, indien nodig na 1–2 weken verhogen naar 20 mg/dag. Indien de symptomen na 9 weken niet zijn verbeterd, de behandeling heroverwegen. Bij kinderen met een laag gewicht kan een lagere dosering voldoende zijn. Zie voor meer gespecialiseerde informatie het Kinderformularium van het NKFK.
Obsessieve-compulsieve stoornis
Volwassenen
20 mg/dag, indien nodig na twee weken verhogen; max. 60 mg/dag. Indien de symptomen na 10 weken niet zijn verbeterd, de behandeling heroverwegen.
Boulimie
Volwassenen
60 mg/dag.
Offlabel: Prikkelbaredarmsyndroom
Volwassenen
Volgens de NHG-Standaard Prikkelbaredarmsyndroom (PDS) (2022): Begindosering: 10 mg 1×/dag. Max. 20 mg 1×/dag.
Bij ouderen: 20–40 mg/dag, max. 60 mg per dag; wees extra voorzichtig bij dosisverhogingen.
Verminderde leverfunctie: lager óf minder frequent doseren (bv. 20 mg om de dag).
Verminderde nierfunctie (klaring ≥ 10 ml/min): een dosisaanpassing is niet nodig.
Bij comedicatie met kans op interacties: lager óf minder frequent doseren (bv. 20 mg om de dag).
Afbouwen: Zie voor informatie over geleidelijk afbouwen, het multidisciplinair document het afbouwen van SSRI's en SNRI's (2018) van het Nederlands Huisartsen Genootschap. Voorbeelden van afbouwschema's zijn weergegeven in tabel 2 en 3 van het document.
Overschakelen: Zie voor informatie over overschakelen naar andere antidepressiva deswitchtabel van psychiatrienet.nl.
Toediening: De dosis kan in één keer of verdeeld over meerdere giften worden ingenomen; tussen de maaltijden door of tijdens. De tablet valt in water uiteen.
Bijwerkingen
Ademhalingsstelsel, borstkas en mediastinum
Atelectase | - |
---|---|
Bloedneus | ? |
Dyspneu | - |
Geeuwen | Vaak |
Interstitiële longziekte | - |
Longaandoening | - |
Pulmonale reactie | - |
Algemeen en toedieningsplaats
Asthenie | Vaak |
---|---|
Malaise | - |
Oedeem | Soms |
Ontwenningssyndroom bij staken van antidepressiva | Zelden |
Pyrexie | Zelden |
Slijmvliesbloeding | - |
Vermoeidheid | Vaak |
Verwardheid | - |
Bloed en lymfestelsel
Gynaecologische bloeding | - |
---|---|
Leukopenie | - |
Neutropenie | - |
Trombocytopenie | ? |
Verhoogde neiging tot blauwe plekken | - |
Bloedvaten
Bloeding | Soms |
---|---|
Hemorragie | Zelden |
Hypotensie | - |
Opvlieger | - |
Orthostatische hypotensie | ? |
Overmatig blozen | - |
Vasculitis | - |
Vasodilatatie | - |
Endocrien
Abnormale secretie van antidiuretisch hormoon | ? |
---|---|
Hyperprolactinemie | ? |
Hart
Bradycardie | Soms |
---|---|
Hartkloppingen | - |
Tachycardie | Soms |
Torsade de pointes | ? |
Ventriculaire aritmie | ? |
Huid en onderhuid
Alopecia | Soms |
---|---|
Angio-oedeem | ? |
Ecchymose | ? |
Erythema multiforme | - |
Erythemateuze rash | - |
Exfoliatieve uitslag | - |
Fotosensitiviteitsreactie | Soms |
Gegeneraliseerde rash | - |
Hyperhidrose | Zeer vaak |
Koud zweet | - |
Morbilliforme rash | - |
Pruritus | Vaak |
Purpura | Soms |
Rash | Soms |
Rash maculo-papulair | - |
Stevens-Johnson-syndroom | - |
Toxische epidermale necrolyse | - |
Urticaria | Soms |
Immuunsysteem
Anafylactische reactie | ? |
---|---|
Overgevoeligheid | ? |
Serumziekte | - |
Infecties
Faryngitis | - |
---|---|
Pneumonie | - |
Rhinitis | Vaak |
Sinusitis | Vaak |
Verkoudheid | - |
Letsels, intoxicaties en complicaties
Botbreuk | ? |
---|
Lever en galwegen
Hepatitis | Zelden |
---|---|
Leverfunctie afwijkend | ? |
Maagdarmstelsel
Bloeding gastro-intestinaal | - |
---|---|
Braken | Vaak |
Buccoglossaal syndroom | - |
Buikpijn | Vaak |
Diarree | Vaak |
Droge mond | Zeer vaak |
Dyspepsie | Vaak |
Flatulentie | Vaak |
Gastro-intestinale bloeding | ? |
Nausea | Zeer vaak |
Obstipatie | Vaak |
Oesofaguspijn | - |
Rectale bloeding | - |
Slikstoornis | - |
Tandvleesbloeding | - |
Nieren en urinewegen
Dysurie | - |
---|---|
Mictie frequent | - |
Pollakisurie | - |
Urineretentie | Vaak |
Onderzoeken
Elektrocardiogram QT verlengd | ? |
---|---|
Gamma-GT verhoogd | - |
Gewicht verhoogd | Soms |
Gewicht verlaagd | Vaak |
Gewichtsverlies | - |
Transaminasen verhoogd | - |
Oog
Gezichtsvermogen afgenomen | ? |
---|---|
Mydriase | Soms |
Visuele stoornis | - |
Oor en evenwichtsorgaan
Tinnitus | Vaak |
---|
Psyche
Abnormaal orgasme | - |
---|---|
Abnormale dromen | Vaak |
Agitatie | Vaak |
Agressie | Soms |
Angst | Vaak |
Anorgasmie | - |
Depersonalisatie | - |
Depersonalisatie-/derealisatiestoornis | Soms |
Hallucinatie | Soms |
Hypomanie | - |
Insomnia | Zeer vaak |
Libidoverlies | Vaak |
Manie | Soms |
Nerveus | - |
Nerveuze spanning | Vaak |
Paniekaanval | ? |
Rusteloosheid | ? |
Slaapstoornis | - |
Stemmingsverandering | - |
Suïcidaal gedrag | ? |
Suïcidale gedachten | - |
Tandenknarsen | ? |
Skeletspieren en bindweefsel
Artralgie | Vaak |
---|---|
Myalgie | Vaak |
Spiertrekkingen | - |
Stofwisseling en voeding
Anorexie | Vaak |
---|---|
Gestimuleerde eetlust | Soms |
Hypokaliëmie | ? |
Hyponatriëmie | Zelden |
Verminderde eetlust | - |
Voortplantingsstelsel en borst
Ejaculatiestoornis | Vaak |
---|---|
Erectiele disfunctie | Vaak |
Galactorroe | ? |
Menorragie | Soms |
Metrorragie | ? |
Priapisme | ? |
Seksuele disfunctie | - |
Zenuwstelsel
Acathisia | ? |
---|---|
Acathisie | - |
Ataxie | - |
Bewegingsstoornis | ? |
Concentratie gestoord | - |
Concentratieverlies | Vaak |
Convulsie | ? |
Duizeligheid | Vaak |
Dysgeusie | Zelden |
Dyskinesie | Zelden |
Evenwichtsstoornis | - |
Extrapiramidale aandoening | ? |
Gegeneraliseerd tonisch-clonisch insult | Zelden |
Geheugenstoornis | - |
Hoofdpijn | Zeer vaak |
Lethargie | - |
Myoclonus | - |
Paresthesie | Vaak |
Psychomotorische hyperactiviteit | - |
Serotoninesyndroom | ? |
Smaakverandering | - |
Somnolentie | Zeer vaak |
Spraakstoornis | - |
Stoornis van aandacht | Vaak |
Syncope | Soms |
Tremor | Vaak |
Zwangerschap, perinataal en postpartum
Postpartumbloeding | ? |
---|
Toelichting
- Abnormale secretie van antidiuretisch hormoon (SIADH): vooral bij oudere vrouwen.
- Acathisie: vooral in de eerste weken van de behandeling.
- Botbreuk vooral boven een leeftijd van 50 jaar (bij gebruik van een SSRI of TCA).
- Elektrocardiogram QT verlengd, ventriculaire aritmie (incl. 'torsade de pointes'): vooral bij vrouwen, hypokaliëmie en hartziekten.
- Suïcidaal gedrag: tijdens behandeling en vlak na staken.
Bijwerkingen
Ademhalingsstelsel, borstkas en mediastinum
Atelectase | Zelden |
---|---|
Bloedneus | Soms |
Dyspneu | Soms |
Geeuwen | Vaak |
Interstitiële longziekte | Zelden |
Longaandoening | Zelden |
Pulmonale reactie | Zelden |
Algemeen en toedieningsplaats
Asthenie | Zeer vaak |
---|---|
Malaise | Soms |
Oedeem | - |
Ontwenningssyndroom bij staken van antidepressiva | ? |
Pyrexie | - |
Slijmvliesbloeding | Zelden |
Vermoeidheid | Zeer vaak |
Verwardheid | Zelden |
Bloed en lymfestelsel
Gynaecologische bloeding | Vaak |
---|---|
Leukopenie | Zelden |
Neutropenie | Zelden |
Trombocytopenie | Zelden |
Verhoogde neiging tot blauwe plekken | Soms |
Bloedvaten
Bloeding | - |
---|---|
Hemorragie | - |
Hypotensie | Soms |
Opvlieger | Vaak |
Orthostatische hypotensie | - |
Overmatig blozen | Vaak |
Vasculitis | Zelden |
Vasodilatatie | Zelden |
Endocrien
Abnormale secretie van antidiuretisch hormoon | Zelden |
---|---|
Hyperprolactinemie | Zelden |
Hart
Bradycardie | - |
---|---|
Hartkloppingen | Vaak |
Tachycardie | - |
Torsade de pointes | Zelden |
Ventriculaire aritmie | Zelden |
Huid en onderhuid
Alopecia | Soms |
---|---|
Angio-oedeem | Zelden |
Ecchymose | Zelden |
Erythema multiforme | Zelden |
Erythemateuze rash | Vaak |
Exfoliatieve uitslag | Vaak |
Fotosensitiviteitsreactie | Zelden |
Gegeneraliseerde rash | Vaak |
Hyperhidrose | Vaak |
Koud zweet | Soms |
Morbilliforme rash | Vaak |
Pruritus | Vaak |
Purpura | Zelden |
Rash | Vaak |
Rash maculo-papulair | Vaak |
Stevens-Johnson-syndroom | Zelden |
Toxische epidermale necrolyse | Zelden |
Urticaria | Vaak |
Immuunsysteem
Anafylactische reactie | Zelden |
---|---|
Overgevoeligheid | - |
Serumziekte | Zelden |
Infecties
Faryngitis | Zelden |
---|---|
Pneumonie | Zelden |
Rhinitis | - |
Sinusitis | - |
Verkoudheid | Vaak |
Letsels, intoxicaties en complicaties
Botbreuk | ? |
---|
Lever en galwegen
Hepatitis | Zelden |
---|---|
Leverfunctie afwijkend | - |
Maagdarmstelsel
Bloeding gastro-intestinaal | Soms |
---|---|
Braken | Vaak |
Buccoglossaal syndroom | Zelden |
Buikpijn | - |
Diarree | Zeer vaak |
Droge mond | Vaak |
Dyspepsie | Vaak |
Flatulentie | - |
Gastro-intestinale bloeding | - |
Nausea | Zeer vaak |
Obstipatie | - |
Oesofaguspijn | Zelden |
Rectale bloeding | Soms |
Slikstoornis | Soms |
Tandvleesbloeding | Soms |
Nieren en urinewegen
Dysurie | Soms |
---|---|
Mictie frequent | Vaak |
Pollakisurie | Vaak |
Urineretentie | Zelden |
Onderzoeken
Elektrocardiogram QT verlengd | Vaak |
---|---|
Gamma-GT verhoogd | Soms |
Gewicht verhoogd | - |
Gewicht verlaagd | - |
Gewichtsverlies | Vaak |
Transaminasen verhoogd | Soms |
Oog
Gezichtsvermogen afgenomen | - |
---|---|
Mydriase | Soms |
Visuele stoornis | Vaak |
Oor en evenwichtsorgaan
Tinnitus | Soms |
---|
Psyche
Abnormaal orgasme | Soms |
---|---|
Abnormale dromen | Vaak |
Agitatie | Zelden |
Agressie | Zelden |
Angst | Vaak |
Anorgasmie | Soms |
Depersonalisatie | Soms |
Depersonalisatie-/derealisatiestoornis | - |
Hallucinatie | Zelden |
Hypomanie | Zelden |
Insomnia | Zeer vaak |
Libidoverlies | Vaak |
Manie | Zelden |
Nerveus | Vaak |
Nerveuze spanning | - |
Paniekaanval | Zelden |
Rusteloosheid | Vaak |
Slaapstoornis | Vaak |
Stemmingsverandering | Soms |
Suïcidaal gedrag | Soms |
Suïcidale gedachten | Soms |
Tandenknarsen | - |
Skeletspieren en bindweefsel
Artralgie | Vaak |
---|---|
Myalgie | Zelden |
Spiertrekkingen | Soms |
Stofwisseling en voeding
Anorexie | - |
---|---|
Gestimuleerde eetlust | - |
Hypokaliëmie | - |
Hyponatriëmie | Zelden |
Verminderde eetlust | Vaak |
Voortplantingsstelsel en borst
Ejaculatiestoornis | Vaak |
---|---|
Erectiele disfunctie | - |
Galactorroe | Zelden |
Menorragie | Vaak |
Metrorragie | Vaak |
Priapisme | Zelden |
Seksuele disfunctie | Vaak |
Zenuwstelsel
Acathisia | - |
---|---|
Acathisie | Zelden |
Ataxie | Soms |
Bewegingsstoornis | - |
Concentratie gestoord | Vaak |
Concentratieverlies | - |
Convulsie | Zelden |
Duizeligheid | Vaak |
Dysgeusie | - |
Dyskinesie | Soms |
Evenwichtsstoornis | Soms |
Extrapiramidale aandoening | - |
Gegeneraliseerd tonisch-clonisch insult | - |
Geheugenstoornis | Soms |
Hoofdpijn | Zeer vaak |
Lethargie | Vaak |
Myoclonus | Soms |
Paresthesie | - |
Psychomotorische hyperactiviteit | Soms |
Serotoninesyndroom | Zelden |
Smaakverandering | Vaak |
Somnolentie | Vaak |
Spraakstoornis | Zelden |
Stoornis van aandacht | - |
Syncope | - |
Tremor | Vaak |
Zwangerschap, perinataal en postpartum
Postpartumbloeding | ? |
---|
Toelichting
- Botbreuk: vooral boven een leeftijd van 50 jaar (bij gebruik van een SSRI of TCA).
- Seksuele disfunctie: kan af en toe aanhouden na staken van de behandeling.
- Suïcidale gedachten, suïdaal gedrag: tijdens behandeling en vlak na staken.
Bij kinderen en adolescenten werden suïcidaal gedrag, suïcidale gedachten, angst, prikkelbaarheid, agressie, agitatie, activeringssyndroom, (hypo)manie (zonder eerdere episoden) en epistaxis vaak gemeld, en vaker waargenomen bij kinderen en adolescenten behandeld met antidepressiva dan bij die behandeld met placebo.
Interacties
Gecontra-indiceerd is gelijktijdig gebruik met middelen die het QT-interval verlengen, zoals klasse Ia en III-anti-aritmica, antipsychotica (fenothiazinen, pimozide, haloperidol), tricyclische antidepressiva, bepaalde antibiotica (moxifloxacine, erytromycine i.v., pentamidine, behandeling bij malaria) en antihistaminica (hydroxyzine, mizolastine).
Gecontra-indiceerd is gelijktijdig gebruik met MAO-remmers (incl. selegiline in doseringen > 10 mg/dag en linezolid zònder klinische bewaking van de bloeddruk), vanwege de kans op het 'serotoninesyndroom' met ernstige verschijnselen als agitatie, hyperthermie, tremor, convulsies en delirium. Niet binnen zeven dagen na staken van citalopram, starten met een MAO-remmer (incl. selegiline, moclobemide en linezolid). Niet gebruiken binnen 14 dagen na behandeling met een irreversibele MAO-remmer (selegiline); na gebruik van een reversibele MAO-remmer kan men een kortere onttrekkingsperiode aanhouden.
Citalopram is een zwakke remmer van CYP2D6; wees voorzichtig met middelen die door dit enzym worden omgezet en een smalle therapeutische breedte hebben zoals flecaïnide, propafenon, metoprolol, clomipramine, nortriptyline, risperidon en haloperidol. Wees voorzichtig met CYP2C19-remmers als cimetidine en omeprazol; verlaging van de dosering van citalopram kan noodzakelijk zijn.
Gelijktijdig gebruik van serotonerge geneesmiddelen, zoals opioïden (zoals tramadol) en triptanen (zoals sumatriptan) kan de serotonerge werking mogelijk versterken en leiden tot het serotoninesyndroom. Gelijktijdig gebruik van SSRI's met lithium of tryptofaan kan leiden tot een hogere incidentie van bijwerkingen.
Wees voorzichtig met middelen die hypokaliëmie/hypomagnesiëmie induceren en middelen die de convulsiedrempel verlagen (antipsychotica, antidepressiva, mefloquine, bupropion, tramadol).
Wees voorzichtig met gelijktijdig gebruik met geneesmiddelen die het risico op bloedingen verhogen (zoals vitamine K-antagonisten, NSAID's, acetylsalicylzuur, dipyridamol, ticlopidine en atypische antipsychotica).
Gelijktijdig gebruik van preparaten die Hypericum perforatum (sint-janskruid) bevatten vermeerdert de kans op bijwerkingen.
Interacties
Algemene informatie: Houd rekening met de lange eliminatiehalfwaardetijd bij beoordelingen van interacties. Fluoxetine en zijn metaboliet zijn sterke remmers van CYP2D6 en CYP2C19 en remt enigszins CYP3A4. Fluoxetine is substraat voor CYP2D6 (hoofdroute), CYP2C9 en CYP2C19.
Gecontra-indiceerd: Gelijktijdig gebruik en gebruik binnen 2 weken na staken van een irreversibele, niet-selectieve MAO-remmer (zoals tranylcypromine, fenelzine), vanwege kans op het serotoninesyndroom. Niet binnen vijf weken na staken van een behandeling met fluoxetine starten met een MAO-remmer; bij chronisch gebruik van fluoxetine of in hoge dosering dit interval eventueel verlengen.
Gebruik ontraden: Gelijktijdig gebruik met reversibele MAO-A-remmers (zoals moclobemide en linezolid); na staken van deze middelen kan een interval van 1 dag worden aangehouden. Gelijktijdig gebruik en gebruik binnen 2 weken na staken van selegiline (irreversibele MAO-B-remmer). Gelijktijdig gebruik met alcohol. Het kan de werkzaamheid van tamoxifen verminderen: een reductie tot 75% van de actieve vorm (endoxifen) is gemeld.
Overige interacties: Bij gelijktijdig gebruik of gebruik binnen vijf weken na staken van fluoxetine dienen middelen met een smalle therapeutische breedte die door CYP2D6 worden gemetaboliseerd (zoals flecaïnide, propafenon, nebivolol), maar ook atomoxetine, carbamazepine, TCA's en risperidon, lager worden gedoseerd. Bij gelijktijdig gebruik met fenytoïne kan de serumspiegel van fenytoïne stijgen, in enkele gevallen zijn toxiciteitsverschijnselen gemeld; zorgvuldige bewaking wordt aanbevolen.
Gelijktijdig gebruik met middelen die de hemostase beïnvloeden (zoals vitamine K-antagonisten, trombocytenaggregatieremmers) kan leiden tot een verhoogd bloedingsrisico; het INR-niveau dient vaker te worden bepaald. Wees voorzichtig bij combinatie met middelen die ook hyponatriëmie induceren (zoals diuretica, desmopressine, carbamazepine, oxcarbazepine) of die ook de convulsiedrempel verlagen (zoals TCA's, tramadol, bupropion, butyrofenonen, fenothiazinen, mefloquine, chloroquine). Wees voorzichtig met middelen die het QT-interval verlengen, zoals klasse Ia en III-antiaritmica, antipsychotica (fenothiazinen, pimozide, haloperidol), tricyclische antidepressiva, bepaalde antibiotica (moxifloxacine, erytromycine i.v., pentamidine) en antihistaminica (mizolastine). Gelijktijdig gebruik met andere serotonerge geneesmiddelen (zoals lithium, tramadol, triptanen, tryptofaan, buprenorfine, sint-janskruid) kan leiden tot een zwak serotoninesyndroom; voorzichtig toepassen met frequentere klinische monitoring.
Zwangerschap
Teratogenese: Een licht verhoogd risico op specifieke (hart)afwijkingen is niet uitgesloten.
Farmacologisch effect: Het optreden van persisterende pulmonale hypertensie bij de neonaat (PPHN) is beschreven bij het gebruik van SSRI’s. Na langdurig gebruik van antidepressiva tot aan de bevalling kunnen neonatale onthoudingsverschijnselen optreden (zoals prikkelbaarheid, hypertonie, tremoren, onregelmatige ademhaling, slecht drinken en hard huilen); de verschijnselen zijn doorgaans mild, van voorbijgaande aard en dosisafhankelijk. Er is onvoldoende bekend over lange-termijneffecten bij het kind na gebruik van een SSRI tijdens de zwangerschap. Observationele gegevens laten een verschil zien van post-partumbloedingen, namelijk bijna tweemaal vaker na blootstelling aan een SSRI/SNRI in de maand voorafgaand aan de geboorte.
Advies: Maak een zorgvuldige afweging tussen de nadelige gevolgen van de depressie voor moeder en kind, tegen die van het geneesmiddel. Het abrupt staken of switchen van een antidepressivum tijdens de zwangerschap wordt afgeraden. Het niet behandelen van een depressie tijdens de zwangerschap kan nadelige gevolgen hebben voor moeder en kind, zoals vroeggeboorte of een te laag geboortegewicht. In verband met veranderende farmacokinetiek in de zwangerschap is het aan te raden om regelmatig plasmaspiegels te bepalen. In het 2e en met name het 3e trimester kunnen de plasmaspiegels dalen en is dosisverhoging misschien noodzakelijk. Controleer de pasgeborene op onthoudingsverschijnselen en verschijnselen van PPHN, zoals blauwe verkleuring en ademhalingsproblemen.
Vruchtbaarheid: Er zijn aanwijzingen dat sommige SSRI's bij mannen de kwaliteit van het sperma (reversibel) veranderen. Er is geen effect op de vruchtbaarheid bij de mens waargenomen.
Zwangerschap
Teratogenese: Een licht verhoogd risico op specifieke (hart)afwijkingen is niet uitgesloten.
Farmacologisch effect: Het optreden van persisterende pulmonale hypertensie bij de neonaat (PPHN) is beschreven bij het gebruik van SSRI’s. Na langdurig gebruik van antidepressiva tot aan de bevalling kunnen neonatale onthoudingsverschijnselen optreden (zoals prikkelbaarheid, hypertonie, tremoren, onregelmatige ademhaling, slecht drinken en hard huilen); de verschijnselen zijn doorgaans mild, van voorbijgaande aard en dosisafhankelijk. Er is onvoldoende bekend over lange-termijneffecten bij het kind na gebruik van een SSRI tijdens de zwangerschap. Observationele gegevens laten een verschil zien van post-partumbloedingen, namelijk bijna tweemaal vaker na blootstelling aan een SSRI/SNRI in de maand voorafgaand aan de geboorte.
Advies: Maak een zorgvuldige afweging tussen de nadelige gevolgen van de depressie voor moeder en kind, tegen die van het geneesmiddel. Het abrupt staken of switchen van een antidepressivum tijdens de zwangerschap wordt afgeraden. Het niet behandelen van een depressie tijdens de zwangerschap kan nadelige gevolgen hebben voor moeder en kind, zoals vroeggeboorte of een te laag geboortegewicht. In verband met veranderende farmacokinetiek in de zwangerschap is het aan te raden om regelmatig plasmaspiegels te bepalen. In het 2e en met name het 3e trimester kunnen de plasmaspiegels dalen en is dosisverhoging misschien noodzakelijk. Controleer de pasgeborene op onthoudingsverschijnselen en verschijnselen van PPHN, zoals blauwe verkleuring en ademhalingsproblemen.
Vruchtbaarheid: Er zijn aanwijzingen dat sommige SSRI's bij mannen de kwaliteit van het sperma (reversibel) veranderen. Er is geen effect op de vruchtbaarheid bij de mens waargenomen.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja; in geringe hoeveelheden. Relatieve kinddosis is ca. 5%.
Farmacologisch effect: Bloedspiegels van citalopram bij de zuigeling waren zeer laag of niet aantoonbaar.
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt. Controleer voor de zekerheid de zuigeling de eerste weken op slecht slapen, sufheid, geïrriteerdheid, veel huilen, koliek, slecht drinken en slecht groeien.
Overige: Met alle antidepressiva is onvoldoende ervaring opgedaan om een uitspraak te kunnen doen over de effecten op de lange termijn.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja. Relatieve kinddosis is relatief hoog, namelijk > 10%.
Farmacologisch effect: De lange halfwaardetijd van fluoxetine en van de werkzame metaboliet kan leiden tot relevante spiegels bij de neonaat.
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt. Als dit middel al tijdens de zwangerschap is gebruikt, kan het worden voortgezet tijdens de borstvoedingsperiode. Controleer voor de zekerheid de zuigeling de eerste weken op slecht slapen, sufheid, geïrriteerdheid, veel huilen, koliek, slecht drinken en slecht groeien.
Overige: Met alle antidepressiva is onvoldoende ervaring opgedaan om een uitspraak te kunnen doen over de effecten op de lange termijn.
Contra-indicaties
- verlengd QT-interval.
Zie voor meer contra-indicaties de rubriek Interacties.
Contra-indicaties
- gelijktijdig gebruik van metoprolol bij hartfalen.
Zie voor meer contra-indicaties de rubriek Interacties.
Waarschuwingen en voorzorgen
Staak SSRI-gebruik indien insulten optreden of de frequentie van insulten toeneemt.
Cardiovasculaire effecten: Wees voorzichtig bij meer kans op het ontwikkelen van 'torsade de pointes', zoals bij congestief hartfalen, recent myocardinfarct, bradyaritmieën, of risicofactoren voor hypokaliëmie of hypomagnesiëmie. Voor start van de behandeling een ECG overwegen bij patiënten met een stabiele hartaandoening. Bij tekenen van aritmie, de behandeling staken en een ECG maken.
Bloedingen: Toegenomen bloedingstijd en/of abnormale bloedingen, zoals ecchymose, gynaecologische, gastro-intestinale, cutane en mucosale en post-partumbloeding zijn gemeld bij gebruik van SSRI's. Wees voorzichtig bij een verhoogde bloedingsneiging en bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de bloedplaatjesfunctie beïnvloeden (zie ook de rubrieken Interacties en Zwangerschap).
Hyponatriëmie: De NHG-Standaard Angst vermeldt: Bepaal bij gelijktijdig gebruik van een diureticum, 5 tot 9 dagen na starten, het natriumgehalte. Herhaal deze controle bij dosisverhoging. Bepaal het natriumgehalte ook zonder gebruik van diuretica, indien zich een intercurrente ziekte (diarree, braken) voordoet waarbij het risico op elektrolytstoornissen vergroot is.
Metabole effecten: Bij diabetes mellitus kan een SSRI de bloedsuikerspiegel doen verhogen.
Psychiatrische effecten: Een onderliggende manie kan manifest worden of verergeren. Bij paniekstoornis kunnen in het begin van de behandeling de angstgevoelens verergeren; bij een lage startdosering vermindert de kans op dit anxiogene effect.
Seksuele disfunctie: SSRI's en SNRI's kunnen symptomen van langdurige seksuele disfunctie geven met symptomen die blijven aanhouden nadat de behandeling is gestaakt.
Suïciderisico: Bij suïcidaal gedrag in de voorgeschiedenis, evenals bij patiënten jonger dan 25 jaar is extra controle aangewezen, met name in de eerste weken van de therapie (als het middel nog onvoldoende effectief is) en na dosisaanpassingen. Er is een groter suïciderisico in het vroege stadium van herstel.
Comorbiditeit: Wees voorzichtig bij een voorgeschiedenis van abnormale bloedingen, bij epilepsie, nauwe-kamerhoekglaucoom of een voorgeschiedenis van glaucoom en gelijktijdige ECT.
Afbouwen: Vanwege onthoudingsverschijnselen een behandeling niet plotseling staken, maar de dosis afbouwen gedurende ten minste 2–4 weken, zie ook de rubriek Dosering. Bij afbouwen niet om de dag doseren, omdat door de relatief korte halfwaardetijd van dit middel dan onthoudingsverschijnselen kunnen optreden. Risicofactoren voor het krijgen van onthoudingsverschijnselen zijn: behandeling met hogere doses dan de minimale effectieve dosis; het ervaren van onthoudingsverschijnselen bij een gemiste dosis; eerdere mislukte stoppoging.
Onderzoeksgegevens: Over de behandeling bij ernstig gestoorde nierfunctie (glomerulaire filtratie < 20 ml/min) ontbreekt voldoende informatie. Niet gebruiken bij kinderen en jongeren < 18 jaar vanwege meer kans op suïcidaal gedrag en vijandigheid, terwijl de werkzaamheid niet voldoende is vastgesteld en er onvoldoende gegevens zijn over het effect op groei en op de seksuele, cognitieve en emotionele ontwikkeling.
Rijvaardigheid: Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
Staak de behandeling bij:
- het optreden van overgevoeligheidsverschijnselen (zoals huiduitslag);
- manifesteren of verergeren van onderliggende manie;
- het optreden of toenemen van convulsies;
- het optreden van het serotoninesyndroom (een combinatie van symptomen als agitatie, tremoren, myoklonieën en hyperthermie);
- symptomen van een abnormaal hartritme. Maak tevens een ECG.
Acathisie: Bij acathisie kan verhoging van de dosis schadelijk zijn.
Gewicht: Controleer bij anorexie regelmatig het gewicht.
Metabole effecten: Bij diabetici kan de glykemische controle veranderen, waardoor aanpassing van de dosering insuline of oraal bloedglucoseverlagend middel nodig kan zijn.
Cardiovasculaire effecten: Wees voorzichtig bij veel kans op het ontwikkelen van aritmieën zoals bij congenitaal QT-syndroom, voorgeschiedenis van QT-verlenging in de familie, bradycardie, congestief hartfalen, recent myocardinfarct, of (risicofactoren voor) hypokaliëmie of hypomagnesiëmie. Bij het optreden van aritmie de behandeling staken en een ECG maken. Bij patiënten met een stabiele hartziekte vóór de start van de behandeling het maken van een ECG overwegen.
Suïciderisico: Bij suïcidaal gedrag of suïcidale gedachten in de voorgeschiedenis, evenals bij patiënten jonger dan 25 jaar is extra controle aangewezen, met name in de eerste weken van de therapie (als het middel nog onvoldoende effectief is) en na dosisaanpassingen. Er is een groter suïciderisico in het vroege stadium van herstel.
Comorbiditeit: Wees voorzichtig bij epilepsie, acute hartstoornissen, verhoogde intra-oculaire druk, bij kans op nauwe-kamerhoekglaucoom, ECT, een voorgeschiedenis van bloedingsstoornissen.
Afbouwen: Vanwege onthoudingsverschijnselen een behandeling niet plotseling staken, maar de dosis afbouwen gedurende ten minste 2–4 weken, zie ook de rubriek Dosering. Risicofactoren voor het krijgen van onthoudingsverschijnselen zijn: behandeling met hogere doses dan de minimale effectieve dosis; het ervaren van onthoudingsverschijnselen bij een gemiste dosis; eerdere mislukte stoppoging.
Onderzoeksgegevens: Bij kinderen en adolescenten is controle op groei en ontwikkeling nodig omdat er onvoldoende gegevens zijn over het effect op groei en op de seksuele, cognitieve en emotionele ontwikkeling. Bij vertraging van de groei en/of ontwikkeling van puberteit verwijzen naar een kinderarts. De werkzaamheid is bij OCS niet vastgesteld op de langere termijn van meer dan 24 weken, en evenmin bij boulimia nervosa op de langere termijn van meer dan drie maanden.
Rijvaardigheid: Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Overdosering
Symptomen
Coma, stupor, insulten, sinustachycardie, transpireren, braken, cyanose, hyperventilatie, QT-verlenging. Zes fatale gevallen zijn bekend, bij de meeste in combinatie met andere middelen.
Zie voor meer symptomen en behandeling de monografie op vergiftigingen.info en toxicologie.org.
Overdosering
Zie voor symptomen en behandeling de monografie op vergiftigingen.info en toxicologie.org.
Eigenschappen
Specifieke serotonineheropnameremmer (SSRI). Het remt selectief de heropname van serotonine in het neuron. Een relatie tussen de plasmaconcentratie en de werking of bijwerkingen is niet aangetoond. Bij opvallend weinig werkzaamheid kan sprake zijn van een CYP2C19-polymorfisme.
Kinetische gegevens
Resorptie | snel. |
F | ca. 80% (tablet), ca. 100% (druppelvloeistof). |
T max | 3 uur (tablet), 2 uur (druppelvloeistof). |
V d | 12–17 l/kg. |
Overig | Gemiddelde plasmaconcentratie: 300 nmol/l (40 mg/dag). |
Metabolisering | tot de minder actieve SSRI's desmethylcitalopram (30–50%), didesmethylcitalopram (5–10%), citalopram-N-oxide en het gedesamineerd propionzuurderivaat. De biotransformatie tot desmethylcitalopram vindt plaats via CYP2C19 (38%), CYP3A4 (31%) en CYP2D6 (31%). |
Eliminatie | 85% via de lever, 15% via de nier, 12–23% onveranderd met de urine. |
T 1/2el | ca. 36 uur, bij ouderen verlengd (1,5–3,75 dag), bij leverfunctiestoornis 3 dagen. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Specifieke serotonineheropnameremmer (SSRI). Het remt de heropname van serotonine in het neuron.
Kinetische gegevens
Resorptie | goed. |
T max | 6–8 uur. |
V d | 20–40 l/kg. |
Eiwitbinding | 94–95%. |
Metabolisering | door CYP2D6, deels tot even actief norfluoxetine. |
Eliminatie | ca. 60% via de nieren. |
T 1/2el | 4–6 dagen, 4–16 dagen (norfluoxetine), bij levercirrose resp. 7 en 12 dagen. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
citalopram hoort bij de groep serotonineheropnameremmers, selectief.
Groepsinformatie
fluoxetine hoort bij de groep serotonineheropnameremmers, selectief.