Samenstelling
Otezla XGVS Aanvullende monitoring Amgen bv
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 30 mg
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Verpakkingsvorm
- startverpakking
Bevat per verpakking: 4 tabletten van 10 mg, 4 tabletten van 20 mg en 19 tabletten van 30 mg.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Jyseleca (als maleaat) XGVS Aanvullende monitoring Galapagos Biopharma Netherlands BV
- Toedieningsvorm
- Tablet, filmomhuld
- Sterkte
- 100 mg, 200 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Geef bij psoriasis altijd een indifferent middel als basisbehandeling. Overweeg een dikke schilferlaag te behandelen met een ontschilferingsmiddel vóór start van de lokale medicamenteuze behandeling. Start bij volwassenen bij laesies op de romp of extremiteiten met een klasse-3-corticosteroïd en bij laesies in lichaamsplooien of gelaat met een klasse-2-corticosteroïd. Combineer dit bij onvoldoende effect met een lokaal vitamine-D-analoog. Als een remissie of het maximaal haalbare behandeldoel is bereikt, blijft minder frequente of minder intensieve onderhoudsbehandeling vaak nodig. Bij onvoldoende resultaat van een lokale therapie, worden in de tweedelijnszorg intensievere vormen van lokale behandeling, lichttherapie of systemische middelen toegepast. Start met apremilast bij een wens voor orale therapie, en als conventionele systemische middelen onvoldoende werkzaam of gecontra-indiceerd zijn of slecht worden verdragen. Zie voor meer informatie de NVDV-richtlijn Psoriasis.
Zie voor de plaats van apremilast in de behandeling van arthritis psoriatica de geldende behandelrichtlijn op richtlijnendatabase.nl.
Voor apremilast is geen plaatsbepaling vastgesteld in de medicamenteuze behandeling van de ziekte van Behçet.
Advies
Start bij (een vermoeden van) reumatoïde artritis (RA) in de eerstelijnszorg met een NSAID en verwijs zo snel mogelijk naar de reumatoloog. Behandel in de tweedelijnszorg volgens de ‘treat-to-target’-strategie; pas medicatie aan op basis van intensieve monitoring van de ziekteactiviteit, met als doel het bereiken van remissie of lage ziekteactiviteit. Methotrexaat (MTX) is de hoeksteen van de behandeling, in de initiële fase gecombineerd met een systemisch glucocorticoïd (GC). Switch bij onvoldoende resultaat naar een andere ‘conventional synthetic disease modifying antirheumatic drug’ (csDMARD) of voeg een andere csDMARD, een biological (bDMARD) of een ‘targeted synthetic’ DMARD (tsDMARD) toe. Overweeg onder intensieve monitoring van de ziekteactiviteit om, wanneer het behandeldoel is bereikt, de dosis van geneesmiddelen bij combinatietherapie te reduceren of volledig af te bouwen.
Bij de behandeling van colitis ulcerosa is de keuze van het geneesmiddel afhankelijk van de locatie, uitgebreidheid en ernst van de ontsteking, het verwachte beloop en de respons op eerdere medicatie. Corticosteroïden worden toegepast voor remissie-inductie en immunosuppressiva als onderhoudsbehandeling. Aminosalicylaten en TNF-α-blokkers kunnen in beide fasen van de behandeling worden gebruikt. Voor filgotinib is nog geen advies vastgesteld.
Indicaties
- Matige tot ernstige chronische plaquepsoriasis bij volwassenen met onvoldoende respons op, of een contra-indicatie of een intolerantie voor andere systemische therapieën zoals ciclosporine, methotrexaat en PUVA (psoraleen en ultraviolet-A-licht).
- Actieve arthritis psoriatica (PsA), alleen of in combinatie met DMARD's, bij volwassenen die een onvoldoende respons hebben vertoond op of intolerant waren voor een eerdere DMARD-therapie.
- Mondzweren die verband houden met ziekte van Behçet (BD) bij volwassenen die in aanmerking komen voor systemische therapie.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Matige tot ernstige reumatoïde artritis bij volwassenen, die onvoldoende reageren op één of meer DMARD's of deze niet verdragen. Als monotherapie of in combinatie met methotrexaat;
- Matige tot ernstige actieve colitis ulcerosa bij volwassenen, die onvoldoende reageren, niet reageren of intolerant zijn voor conventionele therapie of een biological.
Gerelateerde informatie
Doseringen
Plaquepsoriasis, arthritis psoriatica, ziekte van Behçet
Volwassenen (incl. ouderen)
Beginnen met een dosistitratie: startverpakking: dag 1 's ochtends 10 mg, dag 2 's ochtends en 's avonds 10 mg, dag 3 's ochtends 10 mg en 's avonds 20 mg, dag 4 's ochtends en 's avonds 20 mg, dag 5 's ochtends 20 mg en 's avonds 30 mg en dag 6 's ochtends en 's avonds 30 mg. Daarna 's ochtends en 's avonds 30 mg. De tabletten innemen met een tussentijd van circa 12 uur. Doorgaans wordt de grootste verbetering waargenomen binnen 24 weken voor psoriasis en psoriatische artritis en binnen 12 weken voor de ziekte van Behçet. Indien na deze tijdsperiode geen teken van verbetering is opgetreden, de behandeling heroverwegen. De respons van de patiënt regelmatig evalueren.
Bij ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring < 30 ml/min): dosistitratie: dag 1 t/m 3: 's ochtends 10 mg, dag 4 en 5: 's ochtends 20 mg en dag 6: 's ochtends 30 mg. Daarna 30 mg 1×/dag. Er is geen dosisaanpassing nodig bij licht en matig verminderde nierfunctie (creatinineklaring > 30 ml/min).
Bij een verminderde leverfunctie is geen dosisaanpassing nodig.
Vergeten dosis: een vergeten dosis alsnog zo snel mogelijk innemen, tenzij het bijna tijd is voor de volgende dosis.
Toediening: de tablet in zijn geheel (zonder kauwen of fijnmalen) innemen, met of zonder voedsel.
Doseringen
Controleer vóór start en tijdens de behandeling het absolute neutrofielenaantal (ANC), het absolute lymfocyten aantal (ALC) en het hemoglobinegehalte. Behandeling niet beginnen of voortzetten bij een ANC < 1 × 109 cellen/liter, een ALC < 0,5 × 109 cellen/liter of een hemoglobinegehalte < 5 mmol/liter.
Reumatoïde artritis
Volwassenen < 65 jaar
200 mg 1×/dag.
Volwassenen ≥ 65 jaar
100 mg 1×/dag. Overweeg 200 mg 1×/dag indien RA onvoldoende onder controle is.
Bij verhoogd risico op VTE, MACE en maligniteiten
100 mg 1×/dag. Overweeg 200 mg 1×/dag indien RA onvoldoende onder controle is.
Colitis ulcerosa
Volwassenen < 65 jaar
Inductiedosis: 200 mg 1×/dag gedurende 10 weken. Bij onvoldoende respons eventueel behandeling 12 weken voortzetten. Bij geen effect na 22 weken de behandeling staken.
Onderhoudsdosis: 200 mg 1× per dag,
Ouderen 65-75 jaar
Inductiedosis: 200 mg 1×/dag gedurende 10 weken. Bij onvoldoende respons eventueel behandeling 12 weken voortzetten. Bij geen effect na 22 weken de behandeling staken.
Onderhoudsdosis: 100 mg 1×/dag. Overweeg 200 mg 1×/dag in geval van opvlamming CU.
Bij verhoogd risico op VTE, MACE en maligniteiten
Onderhoudsdosering: 100 mg 1×/dag. Overweeg bij onvoldoende verbetering 200 mg 1×/dag.
Verminderde nierfunctie: bij creatinineklaring 15–60 ml/min: 100 mg 1×/dag; het gebruik bij een creatinineklaring < 15 ml/min wordt niet aanbevolen, wegens gebrek aan gegevens.
Verminderde leverfunctie: bij een milde of matig-ernstige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 5–9) is geen dosisaanpassing nodig; toepassing bij een ernstige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 10–15) wordt niet aanbevolen, wegens gebrek aan gegevens.
Toediening: tablet heel doorslikken, met of zonder voedsel.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): misselijkheid en diarree (verdwijnen doorgaans binnen 4 weken). Bovenste luchtweginfectie. Hoofdpijn.
Vaak (1-10%): braken, dyspepsie, gastro-oesofageale refluxziekte, buikpijn, frequente stoelgang. Verminderde eetlust. Bronchitis, nasofaryngitis, hoesten. Rugpijn. Vermoeidheid. Slapeloosheid, spanningshoofdpijn, migraine. Depressie.
Soms (0,1-1%): suïcidaal gedrag. Gastro-intestinale bloeding. Overgevoeligheid, huiduitslag, urticaria. Gewichtsvermindering; bij patiënten met PsA en PSOR, die tot 52 weken werden behandeld, gemiddeld ca. 2 kg (bij ca. 14% is een 5–10% gewichtsverlies van waargenomen en bij ca. 6%, een gewichtsverlies van >10%). Bij patiënten met BD die 52 weken werden behandeld, is gemiddeld 0,52 kg gewichtsverlies (bij ca. 11,8% is een gewichtsverlies van 5–10% waargenomen en bij 3,8% een gewichtsverlies van > 10%). Zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Verder zijn gemeld: angio-oedeem.
Bijwerkingen
Vaak (1-10%): urineweginfectie, bovenste luchtweginfectie. Lymfopenie. Duizeligheid. Misselijkheid.
Soms (0,1-1%): herpes zoster, pneumonie, sepsis. Neutropenie. Hypercholesterolemie. Vertigo. Verhoogd creatinekinase.
Interacties
Gelijktijdige toediening van de sterke CYP3A4-inductor rifampicine resulteerde in een daling van de blootstelling van apremilast met ca. 72% en van de maximale serumconcentratie met ca. 43%; in verband met een mogelijk verminderde respons de combinatie met sterke CYP3A4-inductoren (zoals rifampicine, fenobarbital, carbamazepine, fenytoïne en sint-janskruid) vermijden. Apremilast kan wel gelijktijdig worden toegediend met sterke CYP3A4-remmers.
Wees zeer voorzichtig bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die psychiatrische klachten kunnen veroorzaken, zie de rubriek Waarschuwingen/Voorzorgen.
Apremilast kan gelijktijdig worden toegediend met een lokale behandeling voor psoriasis zoals corticosteroïden, koolteershampoo en salicylzuurpreparaten voor de hoofdhuid en met UVB-fototherapie.
Interacties
Combinatie met immunosuppressiva, 'biological' DMARD's of andere JAK-remmers wordt ontraden omdat een risico op additieve immunosuppressie niet kan worden uitgesloten.
Filgotinib is hoofdzakelijk substraat voor carboxylesterase 2 (CES2). In vitro remmen filgotinib en de metaboliet GS-829845, OATP1B1 en OATP1B3. CES2 kan mogelijk geremd worden door bv. diltiazem of simvastatine.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren alleen bij supratherapeutische doseringen aanwijzingen voor schadelijkheid (verminderd foetaal gewicht, vertraagde ossificatie van het supraoccipitale schedelbot, prenatale sterfte).
Advies: Gebruik is gecontra-indiceerd.
Overig: Vóór behandeling zwangerschap uitsluiten. Tijdens de behandeling dient een vruchtbare vrouw adequate anticonceptieve maatregelen te nemen.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens onvoldoende gegevens. Bij dieren teratogeen gebleken.
Advies: Gebruik is gecontra-indiceerd.
Vruchtbaarheid: Bij dieronderzoek werden verminderde vruchtbaarheid, verstoorde spermatogenese en histopathologische effecten op de mannelijke voortplantingsorganen waargenomen. Klinische gegevens duiden echter niet op aan filgotinib gerelateerde effecten op de testiculaire functie.
Overig: Vrouwen die zwanger kunnen worden, moeten effectieve anticonceptiemiddelen gebruiken tijdens en tot ten minste 1 week na staken van de behandeling.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Ja, bij dieren.
Farmacologisch effect: Nadelige effecten bij de zuigeling kunnen niet worden uitgesloten.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Een nadelig effect bij de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel óf het geven van borstvoeding ontraden.
Contra-indicaties
Zie de rubriek Zwangerschap.
Contra-indicaties
- actieve ernstige infectie;
- actieve tuberculose (TBC).
Zie ook de rubriek Zwangerschap.
Waarschuwingen en voorzorgen
Staak behandeling bij het optreden van suïcidale gedachten of suïcidaal gedrag. Apremilast is geassocieerd met een verhoogd risico op psychische stoornissen zoals slapeloosheid en depressie. Er zijn gevallen van suïcidale gedachten, suïcidaal gedrag en van zelfmoord gemeld tijdens behandeling, zowel bij patiënten met als zonder een voorgeschiedenis van depressie; Bij een voorgeschiedenis van psychiatrische klachten of bij gebruik van andere geneesmiddelen die psychiatrische klachten kunnen veroorzaken, de balans tussen werkzaamheid en risico’s zorgvuldig afwegen; indien psychiatrische klachten verergeren of nieuwe klachten optreden de behandeling staken. Laat patiënten en verzorgers onmiddellijk contact opnemen bij elke gedrags- of stemmingsverandering en/of elk symptoom van suïcidale gedachten.
Overweeg staken bij ernstige diarree, misselijkheid of braken. Deze bijwerkingen zijn gemeld (soms met ziekenhuisopname) en treden meestal op in de eerste paar weken van de behandeling. Vooral ouderen (> 65 j.) lopen meer kans op complicaties.
Controleer bij patiënten met ondergewicht bij begin van de behandeling regelmatig het lichaamsgewicht. Overweeg bij onverklaarbaar en klinisch significant gewichtsverlies bij deze patiënten de behandeling te staken; zie ook de rubriek Bijwerkingen.
De veiligheid van apremilast is niet onderzocht bij een verminderde leverfunctie en bij een matig of ernstig verminderde nierfunctie. De werkzaamheid en veiligheid zijn niet vastgesteld bij kinderen tot 17 jaar.
Waarschuwingen en voorzorgen
Alleen starten wanneer er geen geschikte alternatieven beschikbaar zijn voor behandeling van:
- patiënten ≥ 65 jaar; het risico op MACE, maligniteiten, ernstige infecties en overlijden ongeacht de oorzaak, is verhoogd, ook bij gebruik van andere JAK-remmers;
- patiënten met een (voorgeschiedenis van) atherosclerotische cardiovasculaire aandoening of andere cardiovasculaire risicofactoren (zoals patiënten die roken of eerder langdurig hebben gerookt);
- patiënten met risicofactoren voor maligniteiten (bv. bij een aanwezige maligniteit of een maligniteit in de voorgeschiedenis).
Laboratoriumwaarden: Behandeling niet beginnen of voortzetten bij een ANC < 1 × 109 cellen/liter, een ALC < 0,5 × 109 cellen/liter of een hemoglobinegehalte < 5 mmol/liter.
Bij actieve infecties niet starten. Weeg de risico's en voordelen af bij patiënten met meer kans op infecties, bv. op basis van voorgeschiedenis, blootstelling aan TBC, reisverleden (gebieden met endemische tbc of endemische mycosen), verhoogde vatbaarheid. Monitor op tekenen van infectie; onderbreek de behandeling als een infectie optreedt die niet reageert op standaard antimicrobiële therapie.
Test op TBC (actief of latent) vooraf en tijdens de behandeling.
Virale reactivering is gemeld, inclusief gevallen van het herpesvirus (zoals herpes zoster). Controleer vóór start en gedurende behandeling op virale hepatitis. De kans op herpes zoster is hoger bij vrouwelijke patiënten, Aziatische patiënten, leeftijd ≥ 50 jaar, een medische voorgeschiedenis van herpes zoster of chronische longziekte, en bij een dosering 200 mg 1×/dag. Onderbreek de behandeling bij optreden van herpes zoster tot de episode verdwijnt.
Voorvallen van MACE zijn gemeld. Bij patiënten met RA en ≥ 50 jaar en ouder met ten minste één extra cardiovasculaire risicofactor werd een hoger percentage van ernstige nadelige cardiovasculaire voorvallen (MACE), gedefinieerd als cardiovasculair overlijden, niet-fataal myocardinfarct (MI) en niet-fatale beroerte, waargenomen bij tofacitinib (een andere JAK-remmer) vergeleken met TNF-remmers. Filgotinib alleen gebruiken als er geen geschikte behandelingsalternatieven beschikbaar zijn bij patiënten ≥ 65 jaar, bij patiënten die roken of langdurig gerookt hebben en patiënten met een geschiedenis van een atherosclerotische cardiovasculaire ziekte of andere cardiovasculaire risicofactoren,
Voorvallen van diepveneuze trombose (DVT) en longembolie (LE) zijn gemeld. Bij patiënten met RA en ≥ 50 jaar met ten minste één extra cardiovasculaire risicofactor, is een hoger percentage van VTE, waaronder DVT en LE, waargenomen met tofacitinib vergeleken met TNF-remmers. Gebruik filgotinib alleen als er geen alternatief beschikbaar is. Andere risicofactoren voor VTE dan cardiovasculair of maligniteiten zijn o.a. patiënten die een zware operatie ondergaan, immobilisatie, gebruik van gecombineerde hormonale anticonceptiva of hormoonsubstitutietherapie, erfelijke coagulatieaandoening. Monitor op risicofactoren. Staak de behandeling bij symptomen van DVT/LE, evalueer en geef passende behandeling.
Het risico op maligniteiten waaronder lymfoom is verhoogd bij gebruik van immunomodulerende middelen, waaronder JAK-remmers. Het aantal maligniteiten, met name longkanker, lymfoom en niet-melanoom huidkanker (NMSC) nam toe in onderzoek met tofacitinib. Onderzoek periodiek de huid, vooral bij risicofactoren voor huidkanker.
Gebruik geen levende vaccins tijdens of onmiddellijk voorafgaand aan behandeling met filgotinib. Zorg vóór start behandeling voor voldoende vaccinaties, waaronder profylaxe tegen herpes zoster.
Controleer lipidenparameters 12 weken na aanvang en daarna volgens protocol. Behandeling met filgotinib is in verband gebracht met een toename in lipidenparameters.
Onderzoeksgegevens: De veiligheid en werkzaamheid bij kinderen < 18 jaar zijn niet vastgesteld. Er is weinig klinische ervaring bij ouderen ≥ 75 jaar met RA. Er zijn geen gegevens bij ouderen ≥ 75 jaar met colitis ulcerosa.
Overdosering
Voor informatie over een vergiftiging met filgotinib neem contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Selectief immunosuppressivum. Remt fosfodi-esterase-4 (PDE-4) in inflammatoire cellen, waardoor een downregulatie van de inflammatoire respons optreedt, met een afname in inflammatoire cytokinen zoals TNF-α, IL-23 en IL-17 en een stijging van anti-inflammatoire cytokinen zoals IL-10.
Kinetische gegevens
F | ca. 73%. |
T max | ca. 2,5 uur. |
V d | 1,24 l/kg. |
Metabolisering | uitgebreid via CYP- en niet-CYP-gemedieerde wegen, waaronder oxidatie, hydrolyse en conjugatie. Oxidatief voornamelijk via CYP3A4. |
Eliminatie | voornamelijk als metabolieten; met de urine ca. 60%, met de feces ca. 40%. |
T 1/2el | ca. 9 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Immunosuppressivum. Remt reversibel en selectief Januskinase (JAK)1 en JAK3 en in mindere mate JAK2. JAK’s zijn intracellulaire enzymen die signalen overbrengen afkomstig van interacties van cytokine- of groeifactorreceptor op het celmembraan. Ze spelen een rol bij hematopoëse, ontsteking en de afweerfunctie. Filgotinib moduleert de signaaltransductieroutes door preventie van de fosforylering en activering van signaaltransducers en activatoren van transcriptie (STAT's).
Kinetische gegevens
T max | filgotinib: 2–3 uur en GS-829845: 5 uur. |
Metabolisering | met name door carboxylesterase 2 (CES2) en in mindere mate door CES1 tot actieve metaboliet GS-829845 (10× minder krachtig). |
Eliminatie | ca. 85% via urine en ca. 15% via feces als filgotinib en zijn metabolieten. |
T 1/2el | filgotinib ca. 7 uur, GS-829845 19 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
apremilast hoort bij de groep immunosuppressiva, selectieve.
- abatacept (L04AA24) Vergelijk
- anifrolumab (L04AG11) Vergelijk
- avacopan (L04AJ05) Vergelijk
- baricitinib (L04AF02) Vergelijk
- belatacept (L04AA28) Vergelijk
- belimumab (L04AG04) Vergelijk
- danicopan (L04AJ09) Vergelijk
- deucravacitinib (L04AF07) Vergelijk
- eculizumab (L04AJ01) Vergelijk
- everolimus (bij transplantatie) (L04AH02) Vergelijk
- filgotinib (L04AF04) Vergelijk
- imlifidase (L04AA41) Vergelijk
- leflunomide (L04AK01) Vergelijk
- mycofenolaatmofetil (L04AA06) Vergelijk
- mycofenolzuur (L04AA06) Vergelijk
- pegcetacoplan (L04AJ03) Vergelijk
- ravulizumab (L04AJ02) Vergelijk
- sirolimus (L04AH01) Vergelijk
- sutimlimab (L04AJ04) Vergelijk
- thymocytenglobuline (L04AA04) Vergelijk
- tofacitinib (L04AF01) Vergelijk
- upadacitinib (L04AF03) Vergelijk
- vedolizumab (L04AG05) Vergelijk
Groepsinformatie
filgotinib hoort bij de groep immunosuppressiva, selectieve.
- abatacept (L04AA24) Vergelijk
- anifrolumab (L04AG11) Vergelijk
- apremilast (L04AA32) Vergelijk
- avacopan (L04AJ05) Vergelijk
- baricitinib (L04AF02) Vergelijk
- belatacept (L04AA28) Vergelijk
- belimumab (L04AG04) Vergelijk
- danicopan (L04AJ09) Vergelijk
- deucravacitinib (L04AF07) Vergelijk
- eculizumab (L04AJ01) Vergelijk
- everolimus (bij transplantatie) (L04AH02) Vergelijk
- imlifidase (L04AA41) Vergelijk
- leflunomide (L04AK01) Vergelijk
- mycofenolaatmofetil (L04AA06) Vergelijk
- mycofenolzuur (L04AA06) Vergelijk
- pegcetacoplan (L04AJ03) Vergelijk
- ravulizumab (L04AJ02) Vergelijk
- sirolimus (L04AH01) Vergelijk
- sutimlimab (L04AJ04) Vergelijk
- thymocytenglobuline (L04AA04) Vergelijk
- tofacitinib (L04AF01) Vergelijk
- upadacitinib (L04AF03) Vergelijk
- vedolizumab (L04AG05) Vergelijk